Jezus
Deze naam betekent: De HEERE is redding. En bij ‘HEERE’ moeten we dan denken aan de naam van God in het Oude Testament: JaHWeH.
Een prachtige en betekenisvolle naam van de Verlosser, die duizenden jaren daarvoor al aangekondigd werd (zie de ´moederbelofte´ in Gen. 3:15). God houdt woord en zendt Zijn Zoon op de tijd die Hij de juiste achtte: “Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw…” (Gal. 4:4).
De naam Jezus is in het Grieks: IESOUS, het equivalent van de afgekorte versie van de Hebreeuwse naam Jehoshua: Joshua of Jozua (vgl. Hebr. 4:8 en 14).
De naam Jezus drukt de relatie uit met JaHWeH met betrekking tot de menswording en daaraan verbonden dienstbaarheid: “…Die, hoewel Hij in de gestalte van God was, het niet als een roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn… En in de gedaante van een mens bevonden heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood” (Fil. 2:6 en 8).
De naam ‘Jezus’ is dus verbonden met Zijn vernederde positie die Hij had om Zijn volk te bevrijden van hun zonden (Matt.1:21). Natuurlijk is het een vernedering als Iemand die in de hemel woont Zichzelf verlaagd om als mens geboren te worden met alle problemen van dien. Dus als je Jezus als naam vermeld ziet staan in de Bijbel zonder verdere toevoegingen dan wordt er bedoeld de Man die in Bethlehem geboren werd als zoon van Jozef en Maria.
De naam Jezus komt 936 keer voor in het Nieuwe Testament met toevoegingen, maar als er in de Evangeliën over Hem wordt gesproken in de trant van: Hij ging hierheen of daarheen, dan staat er altijd ‘Jezus’.
En, laten we wel wezen, als moeder Maria haar oudste zoon riep omdat het eten op tafel stond, dan riep ze niet: ‘Christus’, maar: ‘Jezus kom je eten’.
Maar als wij als gelovigen in deze tijd over Hem spreken, geven we Hem altijd uit respect de eretitel ’Heere’ mee. Voor ons is hij immers de Heere Jezus Christus!
JaHWeH, HEERE: Ik ben
Mozes vraagt aan God in Exodus 3:13 “…en als zij mij zeggen, wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen? En God zei tegen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden”.
Het is hier God die tegen Mozes spreekt, want er staat Elohim. Als Mozes later weer een gesprek met God heeft, zoals beschreven in Exodus 6:2, dan staat er: “Ik ben aan Abraham, Izaäk en Jacob verschenen als God, de Almachtige (El Shaddai), maar met Mijn Naam HEERE (JaHWeH) ben Ik hun niet bekend geweest”.
Als we verder in de Bijbel lezen dat God aan mensen verschijnt, dan is er ook steeds sprake van deze Naam: JaHWeH. Als de Ik-ben is de Allerhoogste aanwezig onder de mensen.
In het Nieuwe Testament lezen we diverse keren, dat de Heere Jezus zichzelf ook “Ik ben…” noemt. In Johannes 8:58 lezen we: “Jezus zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Vóór Abraham geboren was, ben Ik”. Letterlijk staat er: Ik, Ik ben.
Verder lezen we tien keer over de ´Ik ben´, en wel in de volgende Schriftplaatsen:
|
Immanuël
Deze benaming komt alleen voor in Mattheüs 1:23 en geeft precies aan wie de Heere Jezus is: “Zie de maagd zal zwanger worden en een Zoon baren, en u zult Hem de naam Immanuël geven; vertaald betekent dat; God met ons” (vgl. Jes. 7:14 en 8:8).
God met ons! Het Johannes-evangelie begint met: “In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God”. Als we verder lezen, begrijpen we dat het over de Heere Jezus gaat. In vers 11 zegt Johannes: “Hij kwam tot het Zijne”, en even verder, in vers 14: “En het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid”.
De Ik-ben, oftewel de Aanwezige was op aarde te midden van Zijn volk als de Verlosser, Jezus: de HEERE redt!
Christus
‘Christus’ is eigenlijk geen naam maar een titel. In het Grieks is het: Christos en dat komt overeen met het Hebreeuwse Mashiach, waarin we het woord ´Messias´ herkennen.
Het Griekse Christos is afgeleid van het werkwoord ´chrioo´: zalven. Christus is dus de ‘Gezalfde’. Dit zelfstandige naamwoord wordt gebruikt om de Messias aan te duiden.
Het Messias komt twee keer voor in het Nieuwe Testament en wel in Johannes 1:42 “Wij hebben de Messias gevonden, wat vertaald wordt als de Christus”, en ook in het gesprek met de Samaritaanse vrouw: “Ik weet dat de Messias komt, Die Christus genoemd wordt” (Joh. 4:25).
In de Evangeliën wordt de Heere Jezus al Christus genoemd; ze zijn na afloop van alle gebeurtenissen geschreven en toen was Hij inderdaad de Christus geworden zoals in Handelingen 2:36 vermeld wordt: “Laat dan heel het huis van Israël zeker weten dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Die u gekruisigd hebt”.
Het woord ´Christus´ komt met of zonder bijkomende namen 530 keer voor in het Nieuwe Testament.
Jezus Christus
In deze samenstelling wordt met de naam ‘Jezus’ nadrukkelijk Zijn aardse positie geaccentueerd en met de titel ‘Christus’ wordt verduidelijkt welke Jezus nu wordt bedoeld: de Gezalfde. In deze vorm komt het 120 x voor in het Nieuwe Testament.
In de Evangeliën betekent ´Jezus Christus´ dus: Jezus, de Messias. In de latere brieven echter: Jezus, die Zichzelf vernederde, maar nu verhoogd is en glorieert als de Christus. Goed opletten dus bij het lezen van de Bijbel wat waar staat.
Mattheüs 1:16 zegt: “…uit wie Jezus geboren is, die Christus genoemd wordt”. Dit is vóór Zijn geboorte. Hiermee wordt Hij dus al aangekondigd als de aanstaande Koning-Priester, de Gezalfde.
Christus Jezus
Dit is het tegenovergestelde van Jezus Christus. Op deze manier betekent het dus: de Verhoogde die eerst de Vernederde was.
Deze samenvoeging van de titel ´Christus´ en de naam ´Jezus´ komt in de vier Evangeliën nooit voor en Handelingen één keer, namelijk in hoofdstuk 19:4. Paulus citeert hier Johannes de Doper uit Mattheüs 3:11 maar hij voegt eraan toe dat diegene die na De Doper kwam Christus Jezus is. In deze vorm komt de uitdrukking 58 keer voor in het Nieuwe Testament.
Heere Jezus Christus
De titel ´Heere´ vooraan, dan de naam ´Jezus´, die God Hem gaf bij Zijn vleeswording en daar achter degene die Hij geworden is: Christus, de Gezalfde.
Het Griekse woord voor ´Heere´ is: ´kurios´ en betekent: machthebber, autoriteit. Petrus zegt in Handelingen 10, vers 36: “Dit is het woord dat Hij gezonden heeft tot de Israëlieten, waardoor Hij vrede verkondigt door Jezus Christus; Deze is de Heere van allen”. We kunnen hierbij o.a. denken aan wat Jesaja zegt: “Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van hem die het goede boodschapt, die vrede laat horen, die een goede boodschap brengt van het goede, die heil laat horen, die tegen Sion zegt: Uw God is Koning” (52:7). Zo wordt verklaard wat de ´Heere Jezus Christus´ eigenlijk betekent. De uitdrukking ´Heere Jezus Christus´ komt 81 keer voor in het Nieuwe Testament.
Voorbeeld
In Efeziërs 1:1 lezen we: “Paulus, een apostel van Jezus Christus door de wil van God, aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus die in Efeze zijn”.
In deze zin komen we twee keer de naam en titel tegen in twee verschillende vormen. Paulus is een apostel van Jezus, die de Christus geworden is, door de wil van God. En hij schrijft aan de heiligen, namelijk de gelovigen die ´in Christus Jezus zijn’ in Efeze; 2 keer ‘in’.
Deze gelovigen zijn dus, vanuit Gods oogpunt gezien, in de Gezalfde, die als de mens Jezus op aarde was.
De zin gaat nog verder in vers 2: “…genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus. Als laatste dus de beide titels van Jezus: de Heere van allen.
Christus, de Heere
Tenslotte: Waar we in het Hebreeuws lezen: Mashiach JaHWeH, oftewel Gezalfde van de HEERE (zie 1 Sam. 24:6), daar lezen we in het Nieuwe Testament in Lukas 2:9-11: “…En zie, een engel van de Heere stond bij hen en de heerlijkheid van de Heere omscheen hen en zij werden zeer bevreesd. En de engel zei tegen hen: Wees niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die voor heel het volk wezen zal, namelijk dat heden voor u in de stad van David de Zaligmaker geboren is; Hij is Christus, de Heere”. En even verderop, in vers 26, lezen we over wat Simeon is overkomen: “En hem was een Goddelijke openbaring gegeven door de Heilige Geest dat hij de dood niet zien zou voordat hij de Gezalfde van de Heere zou zien”.
Zo worden wij dus bepaald bij de status van Jezus van Nazareth. Ooit vroeg Nathanaël zich af: “Kan uit Nazareth iets goeds komen? En Filippus zei tegen hem: Kom en zie”. En dan ziet Nathanaël Jezus. Die Jezus mogen wij vandaag ook ´zien´, door het Woord, als de Opgestane en Verheerlijkte. En zo leren we de betekenis van Paulus´ woorden kennen als hij zegt, dat “…Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God, de Vader” (Fil. 2:11).