Geheimenis en Gods plan
Opmerkelijk is dat de eerste elf hoofdstukken van Genesis de eerste tweeduizend jaar van deze wereld beschrijven. Vanaf hoofdstuk 12 staat vanaf Abraham Israël in het Oude Testament centraal. Ook in de vier evangeliën is dat zo. Daarin draagt de Heer Zijn apostelen op: “Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls. Gaat en predikt en zegt: het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.” (Matt. 10:5-7) Tegen een heidense vrouw die om hulp vroeg zei de Heer: “Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls.” En, “Het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen.” (Matt. 15:24 en 25) In gesprek met een Samaritaanse vrouw legde Hij uit: “Gij aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten, want het heil is uit de Joden.” (Joh. 4:22)
Zo zien we het verschil van Zijn komst voor Israël en de plaats van de heidenen in die heilstijd. Inderdaad, voor Zijn Hemelvaart kregen de elf apostelen opdracht om hun bediening in Jeruzalem te beginnen (Luc. 24:47; Hand. 1:8). Dit stemde overeen met het verbond en de profetieën. Ook met de bedoeling van het Koninkrijk dat Hij verkondigde. Volkeren konden redding en zegen verkrijgen via de verkondiging door het verloste Israël. Toen Israël de Pinksterboodschap met de vestiging van het Koninkrijk op aarde afwees, bleek de profetische vervulling van de wereldwijde ‘grote opdracht’ voor Israël tijdelijk onmogelijk. Degenen aan wie deze opdracht gegeven was stemden er toen mee in om hun dienst tot Israël te beperken. (Gal. 2:7-9)
Evangelie van Gods genade
Onder de bediening van Paulus werd het anders. Zijn ‘evangelie van Gods genade’ is niet speciaal voor een bepaalde groep, volk, stam, natie of ras. Alle mensen, Israël inbegrepen, staan op hetzelfde niveau, namelijk op dat van de nakomelingen van de gevallen Adam. Voor allen geldt de rijkdom van Gods genade door het geloof in het vergoten bloed van Christus. Niemand is beter dan de ander! “Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.” (Rom. 10:12 en 13) “Want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen. O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen?” (Rom. 11:32 en 33) Dit is het algemene principe, maar Paulus verkondigde het geheimenis altijd eerst aan de Joden (zie Rom. 1:16; 2:9 en 10).
Geheimenis en de gemeente
Toen profetisch gezien alles klaar was voor Zijn wederkomst, onderbrak God Zijn profetisch programma. Hij zette de apostel Paulus in om de 'bedeling van Gods genade' aan te kondigen (Efe. 3:1-3), met haar “evangelie van Gods genade.” (Hand. 20:24) Dit had Hij nooit eerder aan profeten bekendgemaakt. Het was volkomen nieuw dat God door het kruis Joden en heidenen tot Eén lichaam met Zichzelf verzoende (Efe.2:16) en zo “de twee tot één nieuwe mens te scheppen” in Christus (Efe. 2:15). Dat God Israël voorlopig onder de heidenen groepeerde heeft een doel. Niet alleen dat Hij aan ieder individu genade wil betonen, maar ook om met hen een nieuwe gemeenschap te vormen. Om in Zichzelf vrede makende, de twee (gelovigen onder Israël en onder de heidenen) tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft.” (Efe. 2:15 en 16) Christus is hun levend Hoofd (Kol .1:18) en hun positie in de hemelen is aan Gods rechterhand (Efe. 1:3; 2:6; Kol. 3:1-4).
Als we dit ter harte nemen spreken we niet langer over onze gemeente of onze kerk, maar over de gemeente, het Lichaam van Christus. Dit brengt ons dichter bij de ware gelovigen van elke kerk of groepering. Ondanks kerkelijke verschillen behoren zij tot het Lichaam van Christus. We moeten ernaar zoeken om hen vanuit hun ‘aparte gemeenschappen’ in de vreugde en gemeenschap van de eenheid in Christus te leiden. Traditionele kerkgangers vragen zich vaak af, waarom wij altijd aandacht vragen voor het geheimenis, met Zijn “éne lichaam” en “één doop.” Dit komt omdat zij ons meestal niet zien als één met hen. Wij zien hen wel als medeleden van het Lichaam van Christus, de éne ware gemeente van de tegenwoordige bedeling. Eenmaal zullen door Gods genade de kerkmuren wegvallen en zullen we de eenheid in Christus vreugdevol beleven. Er is een intiemere gemeenschap onder hen die voor het geheimenis openstaan. Een gemeenschap waarmee niets op aarde te vergelijken is.
Geheimenis en Gods wil
Het geheimenis verstaan, verruimt onze blik op Gods wil met de wereld. Paulus schreef: “Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op om voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van Zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht.” (Kol. 1:9) Jammer dat vele christenen bij dit vers alleen denken aan Gods wil voor hun eigen situatie. Bijvoorbeeld de vraag van een jonge man: “Zal ik zendeling worden, in China, Afrika of India? Of zou God willen dat ik in het zakenleven blijf om het werk financieel te steunen?” Deze vraag is gericht op Gods wil voor zijn leven. Daardoor ligt de nadruk op hem in plaats van op de rechte kennis van Gods wil. Uiteraard is het niet verkeerd om Gods wil voor ons leven te zoeken. Echter, dit vers spreekt over Gods doel en programma met de mensheid. Dat is wat verstaan moet worden onder ‘de rechte kennis van Zijn wil.’ In zijn brieven gaat Paulus recht op de man af en houdt hij ons ervoor verantwoordelijk: “het geheimenis van Zijn wil te doen kennen, in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen.” (Efe. 1:9) “Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad. Weest daarom niet onverstandig, maar tracht te verstaan wat de wil des Heren is.” (Efe. 5:15-17)
Bidden
Gelovigen denken meestal dat God Zich aan hen aanpast. Eenmaal in de put vragen zij de Heer naar Zijn wil. Op de bergtop vragen zij naar Zijn wil om te kunnen kiezen tussen twee aantrekkelijke dingen. Ondertussen verzuimen zij te onderzoeken wat Zijn doel is met de gemeente die Zijn lichaam is. Natuurlijk wil God dat wij naar Hem opzien voor leiding in ons leven tot in alle details, maar laten we de nadruk leggen op waar die behoort! Laten we daarom worstelen in het gebed, zoals Epafras deed voor de gelovigen in Kolosse, zodat we “mogen staan, volmaakt en verzekerd bij alles wat God wil.” (Kol. 4:12) Het geheimenis verrijkt ons geestelijk leven, wanneer we de eigen wil ‘verliezen’ in de Zijne. Dat werkt het goede uit en Hij zal ons bevestigen. Dan verwarren wij niet langer ‘deze tegenwoordige boze wereld’ met het Koninkrijk dat de Heer verkondigde en waarover Hij zei: “En al wat gij in het gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen.” (Matt. 21:22)
Weest niet bezorgd!
We ontvangen niet alles wat we in geloof vragen. Waarom niet? “Wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren.” (Rom. 8:26) Hetzelfde gedeelte zegt dat de Geest naar de wil van God voor ons pleit en dat Hij de harten doorzoekt. Gelukkig: “Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens Zijn voornemen geroepenen zijn.” (Rom. 8:28) Wanneer we God onvoorwaardelijk geloven, houden we niet vol dat Hij aan onze wensen moet voldoen. We hebben met Hem erover gesproken en moeten het dan bij Hem laten. Als we beseffen dat Hij een God van liefde en genade is, gaan we daaraan niet kapot. Vandaar de vermaning van de apostel: “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God.” (Fil. 4:6) Voor onze bestwil geeft Hij niet altijd waarvoor we bidden. Wat ontvangen we wel? “De vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus.” (Fil. 4:7) Zijn vrede geeft meer zegen dan telkens ontvangen waarvoor we bidden. Paulus spreekt er nogmaals over in Efeze 3:20 en 21: “Hem nu, die blijkens de kracht, welke in ons werkt, bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid! “We mogen ons zonder voorbehoud plaatsen onder Zijn verzorging en bewaring, ervan verzekerd dat Hij alle dingen doet medewerken ten goede.