Het Oude Verbond
In het Oude Testament (verder aangeduid als OT) wordt de relatie tussen Israël en de HEERE onder meer weergegeven als een huwelijk, gebaseerd op het Oude Verbond der Wet (Exod. 19:5-6). Op de Sinaï werd de afzondering van Israël uit de volkeren bezegeld. Het gehele OT laat zien dat er vanaf dit moment inderdaad sprake is van een (huwelijks)verhouding tussen de HEERE en Zijn volk. Als gesproken wordt over deze relatie is de teneur overwegend negatief. Het gaat vaak over 'ontrouw' (bijv. Richt. 2:11, 13), 'overspel' (bijv. Richt. 2:17) en 'ontucht' (Hos. 1:2b).
Het Oude Verbond was een 'voorwaardelijk' verbond. Het gedrag van Israël, de vrouw, speelde de voornaamste rol: bij gehoorzaamheid aan de inzettingen van God volgde er zegen en dus een goede relatie met de HEERE. Er wordt in de Bijbel ook in positieve zin gesproken over het huwelijk tussen God en Israël, maar dan blijkt het steeds weer te verwijzen naar het Nieuwe Verbond.
Het Nieuwe Verbond
Hosea 2 beschrijft dit op treffende wijze: “Op die dag zal het gebeuren, spreekt de HEERE, dat u Mij zult noemen: mijn Man, en Mij niet meer zult noemen: mijn Baäl!... Ik zal u voor eeuwig tot Mijn bruid nemen: ja, Ik zal u tot Mijn bruid nemen in gerechtigheid en in recht, in goedertierenheid en in barmhartigheid. In trouw zal Ik u voor Mij als bruid nemen; en u zult de HEERE kennen” (vs. 15, 18, 19).
Of lees Jeremia 31:31-33: “Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE. Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn (am, zoals gebruikt wordt in Lo-Ammi: niet Mijn volk).
De vervulling en verwezenlijking van het Nieuwe Verbond in komende dagen (Jer. 31:1) begint met de komst van Christus en Zijn dood en opstanding. Die eerste komst van Christus werd door de profeten als één geheel gezien met - wat wij inmiddels kennen als - de tweede of wederkomst van Christus.
Het Nieuwe Testament
De Schrift (bijv. Jer. 31) laat zien dat zowel het Oude als het Nieuwe Verbond een afspraak is tussen God en Zijn volk Israël. De woorden van Jeremia 31 vinden we vervuld in o.a. 2 Korintiërs 3 en 6:16.
De dagen, die in het OT aangekondigd werden, lopen door tot en met de Handelingenperiode. Dat blijkt zonneklaar uit de brieven die in die periode geschreven zijn. Daarin lezen we namelijk dat profetieën op dat moment vervuld werden (bijv. Rom. 9:25; vgl. 1 Petr. 2:10).
God wilde Zijn Nieuwe Verbond sluiten met Zijn volk. Geen voorwaardelijk verbond van werken der gerechtigheid, maar een verbond op grond van geloof. Daarin konden heidenen delen door het geloof. Maar het ging vooral om Israël.
We zien dus de lijn van de verbondssluiting tussen God en Zijn volk beginnen in het OT en doorlopen tot in een groot deel van het Nieuwe Testament, inclusief een aantal brieven van de apostel Paulus! Het is in deze vroege brieven (geschreven tijdens Handelingen), dat hij uitdrukkingen gebruikt, die passen in dit verbondshandelen van God met Israël. In Romeinen 7 bijvoorbeeld wijst Paulus, in het kader van huwelijk en echtscheiding, op verhouding van God en Zijn volk onder het Oude en het Nieuwe Verbond: “Zo, mijn broeders (zie vs. 1!!), bent u ook door het lichaam van Christus gedood met betrekking tot de wet, opdat u aan een Ander zou toebehoren, namelijk aan Hem Die uit de doden opgewekt is…” (lees vers 1-4).
In 2 Korintiërs 11:2 schrijft hij aan mensen die deel hebben aan het Nieuwe Verbond: “Want ik beijver mij voor u met een ijver van God. Ik heb u immers ten huwelijk gegeven aan één Man om u als een reine maagd aan Christus voor te stellen”, waarna hij wijst op het gevaar van geestelijk overspel door een ´andere Jezus´ achterna te lopen.
Het Lichaam van Christus
Van al deze dingen moeten we achteraf zeggen: het was vóór-vervulling! Na Handelingen 28:28 werden de gelovigen door Paulus benaderd met een volstrekt andere boodschap: namelijk het geheimenis van het Evangelie.
Kon de apostel (evenals de andere apostelen) tot dat moment zijn prediking ondersteunen met woorden uit het OT, de Schriften, daarna niet meer! Natuurlijk: de vergeving door het bloed van de Heere Jezus Christus bleef centraal staan (zie bijv. Efe. 1:7 en Kol. 1:14). Dat is de vaste basis, waarop elk mens mag staan. Maar het verborgen aspect van het Evangelie was volstrekt nieuw in zijn verkondiging. Dat was iets dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend was geworden, maar verborgen was gebleven in God, de Schepper van alle dingen (zie Efe. 3; Kol. 1:24-2:4).
De verhouding tussen God en gelovigen, zoals die door Paulus voortaan gepredikt werd, is - veel meer dan in een huwelijk - die van het ene Lichaam.
Het is niet meer een gemeente (of lichaam!) die haar man toebehoort, zoals er sprake is binnen het huwelijk, waarbij twee lichamen aanwezig zijn (man en vrouw), die samen als (geestelijke) eenheid gezien worden. Bij de prediking van het geheimenis van het Evangelie is sprake van de eenheid binnen één en hetzelfde lichaam: het Lichaam van Christus, met Christus als Hoofd. Het is met name dit laatste wat op prachtige wijze beschreven wordt in de Efeze-brief. Lees bijvoorbeeld 1:22, 23; 3:6; (tot hetzelfde lichaam behoren). Dit Lichaam wast - Efeziërs 4:13 - in Christus op tot een volwassen man. Letterlijk: tot (in) een volmaakte man (vgl. SV = Statenvertaling).
Dit geheimenis is groot
Volgens Efeziërs 3:6 vormen we (letterlijk) een 'samen-lichaam' met Christus. Dit 'samen' klinkt hier telkens door als een refrein; in de N.B.G.-vertaling te zien in het terugkerende woordje 'mede'.
De waarheid aangaande dit ene Lichaam komt prachtig tot uitdrukking in het geheimenis van het één vlees zijn uit Efeziërs 5. In dit deel van de brief aan de Efeziërs (5:21-6:9) schrijft Paulus over de relaties tussen mensen onderling in het licht van onze relatie tot Christus. Paulus' betoog bestaat hier uit twee gedeelten, waarvan het eerste gaat over het huwelijk (5:22-33); het tweede over overige verhoudingen (6:1-9). Efeziërs 5:21 vormt hier eigenlijk het opschrift van dit gedeelte: De vreze van Christus.
Waar het over het huwelijk gaat, vergelijkt Paulus de relatie tussen man en vrouw op vijfvoudige wijze met die tussen Christus en Zijn Gemeente:
De man is het hoofd zijn vrouw (vs. 23) zoals Christus het Hoofd is Zijner Gemeente (vs. 23); vrouwen, weest uw man onderdanig (vs. 22)als aan de Heere (vs. 22 en 24); de vrouw is het lichaam van de man (vs. 28, 29 en 33)zoals de Gemeente het Lichaam is van Christus (vs. 23b, 29b en 30); mannen, hebt uw vrouw lief (vs. 25 en 28)zoals Christus Zijn Gemeente heeft liefgehad (vs. 25-30) en de man voedt zijn eigen vlees en koestert het (vs. 28b en 29)zoals
Christus de Gemeente (vs. 29b).
Het onderdanig-zijn uit vers 22 betekent letterlijk: onder-geordend. Het gaat om een bepaalde ordening die God heeft ingesteld. Ditzelfde woord vinden we ook in Efeziërs 1:22 ´onder Zijn voeten gesteld zijn´ en Hebreeën 2:8 'onderwerpen'. In die ordening geldt - binnen het huwelijk – dat de man het hoofd is van zijn vrouw, zoals Christus ook het Hoofd is van Zijn Gemeente (vgl. wat deze ordening aangaat bijv. ook: 1 Kor. 11:3; Kol. 3:18 en 19 en 1 Petr. 3:1 en 2). Over het algemeen kunnen we stellen dat man en vrouw het gelukkigst zijn, wanneer beiden zich ook houden aan Gods ordening!
Het grootste deel van Efeziërs 5 gaat overigens over de houding van de man ten opzichte van de vrouw. Het huwelijk is een beeld van de eenheid tussen het Lichaam en het Hoofd. In dit alles staat Christus centraal. Hij is de Redder / Behouder van het Lichaam (vs. 23, SV); Hij is het, Die Zijn Gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar heeft overgegeven (vs. 25) met als doel Zijn Lichaam voor Zich te plaatsen, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks; heilig en onbesmet (vs. 27) en Hij is het, Die Zijn Lichaam voedt en koestert (vs. 29).
Dat we (bijv. in vs. 26 en 27) lezen over de Gemeente als over een vrouw ('zij' en 'haar'), wil niet zeggen dat de Gemeente als vrouw (of bruid) gezien moet worden. Het Griekse woord voor 'gemeente' is een vrouwelijk woord en daarom gaat het over 'haar' en 'zij'. Het wezen van de Gemeente, het Lichaam van Christus, is mannelijk. In Efeziërs 4:13 lezen we dat de Gemeente opwast tot een volkomen man (SV), waarbij de gelovigen het Lichaam vormen en Christus Zelf het Hoofd. In vers 31 spreekt Paulus dan over de kern van het huwelijksleven: "Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn". Feitelijk ontstaat het huwelijk na de gemeenschap (het tot één vlees zijn), die hier genoemd wordt. En dat één vlees zijn, is de kern van het geheimenis, ook hier: "Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de Gemeente" (vs. 32).
Zo laat de Bijbel dus zien, dat Israël, in het kader van het Verbond, de bruid c.q. (toekomstige) vrouw van Christus is, terwijl de Gemeente Zijn lichaam is, een volkomen Man!