Hoe het ook zij, het boek Esther is – samen met Ruth en Hooglied – inderdaad uniek vanwege de belangrijke rol die er voor een vrouw in is weg gelegd. Toch is dit vanuit het beeld van de scheppingsorde niet vreemd. God schiep de mens namelijk naar Zijn beeld en in dit beeld is zowel het mannelijke als het vrouwelijke vervat (Gen. 1:27). In Zijn handelen laat God geregeld zien dat Hij dit gegeven boven de ingestelde orde na de zondeval stelt. Wij kunnen bijvoorbeeld denken aan het optreden van Rachab en later ook Deborah, het gegeven dat er vier vrouwen worden genoemd in het geslachtsregister uit Mattheüs 1 en dat de Heere Jezus na Zijn opstanding als eerste aan vrouwen verscheen. Man en vrouw zijn dan weliswaar niet gelijk, maar in Gods ogen wel gelijkwaardig. Of zoals Paulus zegt in 1 Korinthe 11, vers 11: "Evenwel is de man niet zonder de vrouw, en de vrouw niet zonder de man, in de Heere".
Het andere opvallende gegeven aan het boek Esther is dus dat Gods aanwezigheid er moeilijk in terug te vinden is. De naam 'HEERE', en ook de titel 'God' is in het Bijbelboek niet te vinden. Ook zien wij God niet zichtbaar ingrijpen als er een ramp voor een groot deel van Zijn volk dreigt. Er is sprake van stilzwijgen en verborgenheid van God, net zoals wij dit vandaag de dag ook kennen.
Volgens de Joodse overleveringen wordt in de naam Esther indirect verwezen naar de verborgenheid van God. Als wij in het Hebreeuws de naam 'Astèr' veranderen in 'Astîr', dan vinden wij in deze laatste naam de betekenis 'ik zal mij verbergen'. De oorzaak van dit verbergen vinden wij in Deuteronomium 31:18 onomwonden beschreven met betrekking tot Israël: "Ik zal Mijn aangezicht op die dag zeker verbergen, vanwege al het kwaad dat het gedaan heeft, want het heeft zich tot andere goden gekeerd".
Toch menen sommige uitleggers Gods hand wel terug te zien in het Bijbelboek. De één ziet dit in het gunstige verloop van de gebeurtenissen. De ander ziet het verborgen in de grondtekst. Zo stelt Bullinger dat in Esther de naam van de HEERE vijf maal terug komt in de vorm van een acrostichon. Dit is een stijlfiguur waarbij iedere eerste letter van een woord samen een nieuw woord vormen (zoals bijv. de coupletten van het Wilhelmus).
Bullinger ziet de naam van de HEERE (JHWH) op de volgende plaatsen terug komen:
- Esther 1:20 Lett. "het en al de vrouwen zullen geven"
De eerste letter van ieder woord, van achteren naar voren gelezen vormt in het Hebreeuws de naam JHWH. - Esther 5:4 Lett. "laat komen de koning en Haman deze dag"
De eerste letter van ieder woord, van voren naar achteren gelezen vormt de naam JHWH. - Esther 5:13 Lett. "dit baat mij niets"
De laatste letter van ieder woord, van achteren naar voren gelezen vormt in het Hebreeuws de naam JHWH. - Esther 7:7 Lett. "het kwaad was besloten tegen hem"
De laatste letter van ieder woord, van voren naar achteren gelezen vormt de naam JHWH. - Esther 7:5 Lett. "(wie is) hij, deze (man) en waar (is) deze (man)"
De eerste letter van ieder woord, van voren naar achteren gelezen vormt de letters EHIH, wat "Ik zal zijn" betekent.
Hoe wij ook tegen dit alles aankijken, één ding is duidelijk: de HEERE is in het boek Esther naar de achtergrond geraakt en Israël lijkt aan zichzelf overgeleverd. Dat dit een moeilijk punt is, mag duidelijk zijn. Ook heden ten dage vinden wij het lastig om met Gods verborgenheid om te gaan. Wij proberen hier verklaringen voor te vinden en toch ook Gods hand in de loop van de gebeurtenissen te ontdekken. Toch kunnen wij soms beter onbeantwoordbare vragen laten voor wat ze zijn, in plaats van onze eigen interpretatie er aan te geven. Wij krijgen tijdens het aardse bestaan nu eenmaal op heel veel vragen geen antwoord. Het is beter ons te richten op wat ons wel bekend gemaakt is. Dit zal ons meer op weg helpen om Gods bedoeling met ons leven te ontdekken, dan dat wij energie steken in dilemma's die ons menselijk begripsvermogen te boven gaan. Zo kunnen wij ook het boek Esther het beste benaderen, zonder enig voorbehoud en enige vooringenomenheid.
Naast het feit dat de naam van de HEERE in Esther niet genoemd wordt, is het ook opmerkelijk dat de naam 'Israël' in het geheel niet voorkomt. Dit zal uiteraard veel te maken hebben met de op dat moment verbannen status van het volk. Wel wordt verschillende malen de term 'Jood' gebruikt, om de etniciteit van de Israëlieten aan te duiden. In het gegeven dat de persoon Esther in het Bijbelboek slechts eenmaal met haar Hebreeuwse naam wordt aangesproken en voor het overige met haar Perzische naam, kunnen wij toch ook wel enigszins afleiden dat haar oorspronkelijke afkomst verhuld is geraakt als gevolg van de ballingschap.
Plaats in de Bijbel
Het boek Esther behoort binnen de Tenach (Oude Testament) tot de Chetuvim (Geschriften). Binnen de Chetuvim behoort het boek tot de Megillot (Feestrollen). De Megillot werden/worden op Joodse feestdagen gelezen. Vanzelfsprekend werd Esther gelezen ten tijde van het Purimfeest. De andere boeken die tot de Megillot behoren, zijn: Hooglied (gelezen op de achtste dag van het Pascha), Ruth (gelezen tijdens het Wekenfeest), Klaagliederen (gelezen tijdens de herdenking van de verwoesting van de tempel) en Prediker (gelezen tijdens het Loofhuttenfeest). De Hebreeuwse naam van het boekje luidt 'Megillat Esther', wat zoveel als 'boekrol van Esther' betekent. De Joden noemen het boekje kortweg 'hammegilla' (de boekrol). Echter, in de Septuaginta (Griekse vertaling van de Tenach) en onder christenen wordt het boekje gewoon 'Esther' genoemd.
Tijd van schrijven
Er zijn verschillende indicaties die ons helpen om te bepalen wanneer het boek Esther is geschreven. Zo vinden wij in Esther terug dat in ieder geval een deel van Juda in ballingschap is gevoerd (Hs. 2:5-6). Daarnaast is het Bijbelboek oorspronkelijk in het laat Hebreeuws geschreven, wat er op duidt dat het na de ballingschap opgetekend is. De belangrijkste aanwijzing vinden wij echter aan het begin van het boekje: "Het gebeurde in de dagen van Ahasveros – hij is de Ahasveros die regeerde van India af tot Cusj toe over honderdzeventwintig gewesten. In die dagen, toen koning Ahasveros op zijn koninklijke troon zat die in de burcht Susan was…" (Hs. 2:1-2). Wij worden hier meegenomen naar Susa, één van de hoofdsteden van het Medo-Perzische Rijk tijdens de regeringsperiode van ene Ahasveros. Uit de beschrijving die over deze vorst wordt gegeven, valt op te maken dat het hier hoogstwaarschijnlijk om koning Xerxes I gaat. Van deze Xerxes is bekend dat hij regeerde van India tot Cusj. De hier gebruikte naam Ahasveros is de Hebreeuwse omzetting van de Perzische naam Khshayarshan, wat weer vertaald naar het Grieks Xerxes is. De naam Ahasveros zou zoveel kunnen betekenen als 'koning der koningen' of 'hoogste heerser', wat in Esther tot uitdrukking komt in het feit dat hij een maaltijd aanricht voor de onder hem gestelde vorsten en dienaren (Hs. 1:3). Ahasveros wordt in de Bijbel verder nog genoemd in Ezra 4:6. De in Daniël 9:1 genoemde Ahasveros moeten wij beschouwen als een andere vorst.
Binnen Israëls heilshistorie moeten wij de geschiedenis van het boek Esther plaatsen tijdens de terugkeer van de eerste groepen ballingen en de herbouw van Jeruzalem. Om precies te zijn speelt de geschiedenis zich af tussen Ezra 6 en 7. Feit is dus dat wij hier in Esther te maken hebben met een grote groep Israëlieten die er voor gekozen hebben om niet terug te keren uit ballingschap. Wellicht wilden zij hun goed opgebouwde leven niet achterlaten. Desalniettemin stonden de teruggekeerde Israëlieten ook onder de heerschappij van Ahasveros, omdat hij van India to Cusj (Nubië, Zuid Egypte) heerste. Wij moeten dus bedenken dat wanneer Haman zijn zin had gekregen en alle Joden in heel het koninkrijk van Ahasveros waren weggevaagd (Hs. 3:6), ook de naar Israël teruggekeerde Joden waren omgebracht. Het gevolg daarvan zou weer zijn geweest dat de Messias niet geboren had kunnen worden. In dit opzicht is de geschiedenis van het boek Esther veel ingrijpender dan wij vaak beseffen. De redding die in dit boekje beschreven wordt, strekt zich dus uiteindelijk verder uit dan de tijd van Esther alleen.
Historische achtergrond
De tijd waarin Xerxes I de macht had en waarin het boek Esther zich afspeelt, is een periode waarin de Perzische macht weliswaar haar hoogtepunt kent, maar het Griekse Rijk in opkomst is. Het Perzische en Griekse Rijk liggen dan ook voortdurend met elkaar in de clinch. Het hoogtepunt van de Perzische macht vinden wij ook duidelijk terug in het eerste hoofdstuk van Esther, waar de rijkdom en de welvaart van Susan beschreven wordt. De maaltijd waarmee het boek begint, is wellicht ook een middel van Ahasveros geweest om de loyaliteit van zijn onderdanen te versterken met het oog op een naderende veldslag met Griekenland. Deze aspecten blijven in Esther echter buiten beschouwing. De schrijver richt zich uitsluitend op Esthers directe omgeving en situatie.
Over geloofskwesties is eveneens weinig te vinden in het boekje. Toch zien wij indirect wel verwijzingen. Zo zegt Haman in Esther 3:8 het volgende ten aanzien van het volk Israël: "Eén volk is er dat verstrooid en verspreid is onder de volken in alle gewesten van uw koninkrijk. Hun wetten zijn anders dan die van alle volken en er is niemand die de wetten van de koning uitvoert".
Blijkbaar hield Israël zich nog in bepaalde mate aan de door God gegeven wetten en kregen zij hier de ruimte voor. Daarnaast zien wij in Esther 4:3 de volgende reactie bij de Joden wanneer de door Haman bedachte wet door Ahasveros uitgevaardigd is: "En overal, in elk gewest en in elke plaats waar het bevel van de koning en zijn wet was aangekomen, was er grote rouw bij de Joden, met vasten, geween en rouwklacht; velen lagen in zak en as". Wij zien hier – zeker in het vasten – toch op zijn minst een culturele uiting bij de Joden, die samenhangt met de godsdienstige beleving. Zo zien wij later nog in Esther 4:16 dat zij via Mordechai de Joden er toe oproept om drie dagen te vasten als voorbereiding op haar gang naar Ahasveros.
Ten aanzien van de religie van de Perzen lezen wij niets in Esther. Uit buiten Bijbelse bronnen weten wij echter dat Ahasveros een aanhanger was van het Zoroastrianisme. Hij was hierin dusdanig fanatiek, dat hij verschillende tempels van andere religies liet verwoesten. Het is in dit opzicht dan al opmerkelijk dat hij Jeruzalems tempel ongemoeid liet. Het Zoroastrianisme was een leer waarbij de mens, zowel getrokken door een goede (Ahura Mazda) als een kwade god (Ahriman), uiteindelijk zelf moest kiezen voor het goede. Daarbij ging men uit van drie belangrijke pijlers: goede gedachten, goede woorden, goede daden. Dat Ahasveros zich door de waarden van deze religie liet leiden en dit zijn geweten vormde, is goed te zien in de wijze manier waarop hij uiteindelijk het probleem van zijn eigen verkeerde wetgeving oplost. Enerzijds overtreedt hij de ingestelde wet niet, anderzijds laat hij zijn echtgenote en haar volk niet in de steek, maar biedt een uitweg.
Schrijver
De schrijver van het boek Esther is onbekend. Er zijn uitleggers die menen dat Mordechai het boek geschreven heeft. Voor dit gegeven zou Esther 9:20 pleiten: "Mordechai beschreef deze gebeurtenissen, en hij zond brieven aan al de Joden, dichtbij en ver weg, die in alle gewesten van koning Ahasveros waren…". Wat hier echter tegen pleit is dat Mordechai zichzelf aan het einde van het boekje dan enorm zou verheerlijken (Hs. 10:2-3). Anderen menen dat Ezra het boekje heeft opgetekend. Wellicht moeten wij het in een combinatie van beide zoeken. Mordechai tekende de gebeurtenissen op en zond deze in brieven aan de Joden. Vervolgens verwerkte Ezra de inhoud van (één van) de brieven tot een Bijbelboek. Hoe het ook zij, algehele zekerheid zullen wij hier nooit over krijgen. In ieder geval is wel duidelijk dat de schrijver van Esther goede kennis had van het Perzische leven en de daarbij behorende gebruiken, namen en uitdrukkingen. Op grond hiervan is de schrijver hoogstwaarschijnlijk een Perzische Jood geweest.
Structuur
Er zijn verschillende manieren om de structuur van het boek Esther weer te geven. Eén van de mooiere structuren is een chiastische indeling van het Bijbelboek:
a. De grootheid van Ahasveros (1:1-9) b. Vasthi verdwijnt, Esther verschijnt (1:10-2:18) c. Mordechai redt de koning, Haman maakt wet (2:19-3:15) d. Esther in actie: haar eerste maaltijd (4:1-5:8) e. Confrontatie Haman-Mordechai (5:9-14) f. De koning herinnert zich (6:1) e. Confrontatie Mordechai-Haman (6:2-14) d. Esther in actie: haar tweede maaltijd (7:1-7) c. Haman omgebracht, Mordechai maakt wet (7:8-8:17) b. Vijanden verslagen, Purimfeest ingesteld (9:1-32) a. Ahasveros maakt Mordechai groot (10:1-3)
Sleutelvers en boodschap
Het sleutelvers van Esther zou gevonden kunnen worden in Esther 4:14b. Hier zegt Mordechai tegen Esther: "En wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen bent". Dit vers toont ons enerzijds de eigen verantwoordelijkheid van Esther, zoals ieder mens die heeft. De vraag is of zij deze verantwoordelijkheid op zich neemt en zo haar volk wil dienen. Anderzijds vinden wij hier gelijk ook weer het discussiepunt terug ten aanzien van Gods bemoeienis in deze geschiedenis. De vraag is of God Esther tot haar koninklijke positie heeft laten komen of dat dit een samenloop van gebeurtenissen is waar Esther ten goede mee dient om te gaan. In ieder geval zien wij hier Esther voor een cruciale beslissing staan, waarin moed van haar gevraagd wordt.
De boodschap van Esther is terug te vinden in de instelling van het Purimfeest. In Esther 9:28 lezen wij ten aanzien van het Purimfeest: "Deze dagen zouden herdacht en gevierd worden door elke generatie, elk gezin, elk gewest en elke stad. Deze dagen van Purim zou men niet overslaan onder de Joden, en bij hun nageslacht mocht aan de herdenking daarvan geen einde komen". De betekenis van deze instelling is: Zo lang de Israëlieten kunnen herdenken en vieren dat zij gered zijn, is er hoop voor hen. De redding die zij herdenken en vieren, is tegelijkertijd ook de hoop op toekomstige redding.
"Het is de goedertierenheid van de HEERE dat wij niet omgekomen zijn, dat Zijn barmhartigheid niet opgehouden is! Nieuw zijn ze, elke morgen; groot is Uw trouw! Mijn deel is de HEERE, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen" (Klaagl. 3:22-24).