Leerling
Het woord ´discipel´ (van het Latijnse discipulus: pupil/volgeling/leerling) komt alleen voor in de Evangeliën en het boek Handelingen en is de vertaling van het Griekse ´mathetes´, hetgeen betekent: leerling, en daaruit voortvloeiend: aanhanger, volgeling / navolger. Tegenover de leerling staat de leraar of meester.
In de tijd van de Evangeliën waren er diverse leraren, die hun ´eigen´ leerlingen hadden. Zo hadden de Farizeeën hun discipelen of leerlingen: “Toen gingen de Farizeeën weg en beraadslaagden hoe zij Hem op Zijn woorden konden vangen. En zij stuurden hun discipelen naar Hem toe, met de Herodianen, en zeiden: Meester, wij weten dat U waarachtig bent en de weg van God in waarheid onderwijst en Zich door niemand laat beïnvloeden, want U ziet de persoon van de mensen niet aan” (Matt. 22:15-16). Zij spraken Jezus aan als ´Meester´. Dit is de vertaling van het Griekse ´didaskalos´, waarin we het woord didaktiek herkennen. Een didaskalos is dus een leraar, onderwijzer, meester. Nu zullen Joden in die tijd in hun spreken waarschijnlijk het Hebreeuwse woord gebruikt hebben: Rabboeni (Rabbi), zoals Maria bijvoorbeeld in Johannes 20, vers 16: “Jezus zei tegen haar: Maria! Zij keerde zich om en zei tegen Hem: Rabboeni; dat betekent: Meester (Gr. didaskalos).
Volgelingen van Mozes
De Farizeeën en andere Joden noemden zich op hun beurt discipelen van Mozes: “Zij dan scholden hem (d.i. de blindgeborene die genezen was – red.) uit en zeiden: U bent een discipel van Hem, maar wij zijn discipelen van Mozes” (Joh. 9:28). Waar diverse mensen de Heere Jezus, de rabbi uit Nazareth, gingen volgen en zo tot Zijn discipelen bestempeld werden, daar beschouwden de Joodse leidslieden zich als volgelingen van Mozes. Deze legendarische dienstknecht van God was al vele eeuwen eerder gestorven, maar zijn woord en wet gold nog altijd als leidraad. Mozes stond synoniem voor de Wet. Vanuit die achtergrond waren ´de Joden´ op hun manier toegewijde leerlingen / navolgers van Mozes. Want ja, een discipel is als leerling per definitie een overtuigd aanhanger van een leraar of meester. Als discipelen van Mozes wilden zij hun dagelijks leven inrichten volgens de voorschriften van de Wet. De Heere Jezus kwam regelmatig met hen in aanvaring omdat zij zich feitelijk niet gehouden hebben aan het woord van hun leraar! In de loop der tijd was de regelgeving van God, die Hij door Mozes gegeven had in het kader van het Verbond, uitgehold en verworden tot een eigen systeem van leringen. We lezen daar iets over in Mattheüs 15: “Toen kwamen enige Schriftgeleerden en Farizeeën uit Jeruzalem bij Jezus en zeiden: Waarom overtreden Uw discipelen de overlevering van de ouden? Want zij wassen hun handen niet als zij brood gaan eten...”
De Heere dient hen van repliek en toont aan dat zij zelf overtreders waren van Gods gebod “…En zo hebt u door uw overlevering het gebod van God krachteloos gemaakt. Huichelaars! Terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei: Dit volk nadert tot Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan; maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die geboden van mensen zijn”.
Harde woorden, maar wel duidelijk. Let op wat de Heere Jezus zegt! Zij dienden God niet met hun hart, want zij leerden geboden van mensen. Anders gezegd: zij hielden zich niet aan het via Mozes geopenbaarde Woord van God, maar gaven zo hun eigen invulling aan Zijn geboden. Dit is wat Paulus later in Kolossenzen 2:23 een ´eigenwillige godsdienst´ noemt. Dat is, aldus de apostel, ´zonder enige waarde en dient slechts tot verzadiging van het vlees´.
Wat ooit gegeven was tot welzijn van de Israëlieten, is door leringen van mensen veranderd in een welhaast ondraaglijk juk. Vandaar dat de Heere Jezus de mensen toeriep: “Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht” (Matt. 11:28-30). Daarmee refereert de Heiland tussen de regels door ook nog naar Mozes, want in Numeri 12.3 lezen we: “Maar de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op de aardbodem waren”. Tja, het kan verkeren.
Uit dit alles blijkt wel, dat ´discipelschap´ geen holle frase is. Integendeel, voor een discipel zijn twee dingen ontzettend belangrijk:
- Te weten wie zijn leraar, meester is.
- Te weten wat het onderwijs van de leraar behelst.
Volgelingen van Jezus
Johannes de Doper had z´n discipelen/leerlingen en de Heere Jezus ook. Zijn neef is degene over wie Jesaja al had gesproken “…toen hij zei: De stem van een die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere gereed, maak Zijn paden recht” (Matt. 3:3).
Mattheüs 9:14 zegt: “Toen kwamen de discipelen van Johannes bij Hem en zeiden: Waarom vasten wij en de Farizeeën veel en vasten Uw discipelen niet?” Hier zien we dat er verschil was tussen wat leraren aan hun leerlingen onderwezen. Johannes zelf was zich er terdege van bewust dat zijn volgelingen gaandeweg moesten overstappen naar die andere rabbi, Jezus, de Messias: “Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor Hem heen uitgezonden. Wie de bruid heeft, is de bruidegom, maar de vriend van de bruidegom, die erbij staat en hem hoort, verblijdt zich zeer over de stem van de bruidegom. Deze blijdschap van mij nu is volkomen geworden. Hij moet meer worden, ik echter minder” (Joh. 3:28-30).
Bruidegom en bruid geven de relatie aan tussen de Heere en Israël. De tijd was gekomen, dat de Bruidegom in het openbaar ging optreden. Het eerste teken dat de Heere deed was op een bruiloft: “Dit heeft Jezus gedaan als begin van de tekenen, te Kana in Galilea, en Hij heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem” (Joh. 2:11). Dat laatste is mooi meegenomen (zie kader Discipelschap en geloof). Het aandeel van Johannes de Doper zou nu minder worden; alle aandacht moest nu gericht zijn op de Heere Jezus. En Johannes was er niet rouwig om. Integendeel, hij was er maar wat blij mee. Het gaat immers te allen tijde om de voortgang en vervulling van Gods plan!
Discipelen van Jezus
Voor veel christenen, met name in ´evangelische´ kringen, is discipelschap: het volgen van Jezus. Los van de vraag of dat werkelijk zo (lees: Bijbels) is, betekent dat ook nogal wat!
Dr. Willem J. Ouweneel schreef ooit in een boekje over discipelschap: “Als wij ons afvragen of wij discipelen van Jezus zijn, dan moeten wij ons niet alleen afvragen of wij wedergeboren zijn, maar of wij in de concrete praktijk van het geloofsleven volgelingen van Jezus zijn" (Discipelschap, Uitg. Medema 1997, pag. 15).
Hier wordt al een nuancering aangebracht: de concrete praktijk van het geloofsleven. Natuurlijk wordt een discipel geacht een gelovige te zijn, maar zijn discipelschap heeft volgens de Bijbel nu juist ook betrekking op de concrete praktijk van het totale leven als zodanig!
Wat zegt de Bijbel over discipelschap? En wie kan een discipel van Jezus zijn?
In Mattheüs 10 zegt de Meester: “De discipel staat niet boven de meester en de slaaf niet boven zijn heer. Het moet genoeg zijn voor de discipel dat hij wordt zoals zijn meester, en dat de slaaf wordt zoals zijn heer” (vs. 24-25).
Het is voor een discipel genoeg om te worden als zijn meester. Méér hoeft niet. Dat klinkt mooi, maar bedenk dat het hier gaat om de Meester (met een hoofdletter): de Heere Jezus.
Dat betekent bijvoorbeeld ook wat Hij in vers 37-39 zegt: “Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waard; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waard. En wie zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mij niet waard”. Voorwaar, niet gering.
In hoofdstuk 19 heeft de Heere een ontmoeting met een rijke jongeman, die vraagt wat hij moet doen om eeuwig leven te hebben en Hem aanspreekt als: Goede Meester. Het is leerzaam te lezen wat er dan gezegd wordt: “Maar wilt u tot het leven ingaan, neem dan de geboden in acht. Hij zei tegen Hem: Welke? Jezus zei: U zult niet doden; u zult geen overspel plegen; u zult niet stelen; u zult geen vals getuigenis afleggen; eer uw vader en moeder; en: u zult uw naaste liefhebben als uzelf. De jongeman zei tegen Hem: Al deze dingen heb ik in acht genomen van mijn jeugd af; wat ontbreekt mij nog?”
Niets op aan te merken, zou je zeggen. Hij was, om het zo uit te drukken, een toegewijde discipel van Mozes! Maar… er ontbreekt nog iets om een ware discipel van die ´Goede Meester´ te worden en ´volmaakt´ (Gr. teleios) te zijn: “Jezus zei tegen hem: Als u volmaakt wilt zijn, ga dan heen, verkoop wat u hebt, en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel; en kom dan en volg Mij”.
Om een ware discipel van Jezus te kunnen zijn en eeuwig leven te hebben, moest hij al z´n bezittingen verkopen! En dat doet pijn: “Toen de jongeman dit woord gehoord had, ging hij bedroefd weg, want hij had veel bezittingen”.
Let op, dat het ingaan in het leven (vs. 17), hier niet alleen betekent: eeuwig leven (d.i. leven van die aioon) hebben, maar ook: ingaan in het Koninkrijk! Dat blijkt uit de reactie van de Heere: “Jezus zei tegen Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u dat een rijke moeilijk het Koninkrijk der hemelen kan binnengaan”.
In Lukas 14:27 zegt de Heere Jezus: “En wie zijn kruis niet draagt en achter Mij aan komt, kan geen discipel van Mij zijn” en verduidelijkt dat o.a. met: “Want wie van u die een toren wil bouwen, gaat niet eerst zitten om de kosten te berekenen, of hij de middelen wel heeft om het werk te voltooien?” (vs. 28). Tenslotte zegt Hij samenvattend: “Zo kan dan ieder van u die niet alles wat hij heeft, achterlaat, geen discipel van Mij zijn”.
Conclusie: Discipel van Jezus (willen) zijn, is zeer ingrijpend. Het omvat alle gebieden van het leven, zoals het weggeven van alle bezittingen en/of het achterlaten van alles en iedereen: “En Jezus liep langs de zee van Galilea en zag twee broers, namelijk Simon, die Petrus genoemd wordt, en zijn broer Andreas, het net in de zee werpen, want zij waren vissers. En Hij zei tegen hen: Kom achter Mij, en Ik zal u vissers van mensen maken. Zij lieten meteen de netten achter en volgden Hem. Hij ging vandaar verder en zag twee andere broers, namelijk Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer, in het schip met hun vader Zebedeüs, terwijl zij hun netten aan het herstellen waren, en Hij riep hen. Zij lieten meteen het schip en hun vader achter en volgden Hem” (Matt. 4:18-21).
Ook in de begintijd van Handelingen waren deze dingen nog aan de orde: “En de menigte van hen die geloofden, was een van hart en een van ziel; en niemand zei dat iets van wat hij bezat, van hemzelf was, maar alles hadden zij gemeenschappelijk. En de apostelen legden met grote kracht getuigenis af van de opstanding van de Heere Jezus; en er was grote genade over hen allen. Want er was ook niemand onder hen die gebrek leed; want allen die landerijen of huizen bezaten, verkochten die en brachten de opbrengst van het verkochte en legden die aan de voeten van de apostelen. En aan ieder werd uitgedeeld naar dat men nodig had” (Hand. 4:32-37). Sterker nog, men werd geacht hierin ´volmaakt´ te zijn en als daarmee werd gesjoemeld, dan volgde er een zware straf, getuige het overlijden van Ananias en Saffira, zoals beschreven in Handelingen 5.
Maar die tijd ligt inmiddels ver achter ons. De meesten van hen die zich vandaag graag ´discipelen van Jezus´ noemen, zijn na hun bekering gewoon hun werk blijven doen en hebben hun bezittingen gewoon behouden. Voor zover zij hier in het Westen wonen en werken, leven zij in betrekkelijke en soms overvloedige weelde. Waarachtig discipelschap, zoals dat in de Evangeliën en Handelingen bestond, is in deze tijd schier onmogelijk en wordt in de praktijk vrijwel niet uitgeoefend.
Christelijk discipelschap
De Bijbelse betekenis van discipelschap is in de loop der tijd gekerstend ofwel christelijk gemaakt. Dat wil zeggen: Men heeft de ´leer van Jezus´ vermengd met de leer van de apostelen (uiteengezet in hun brieven) en is zo gekomen tot de christelijke leer van het discipelschap.
Rick Warren schrijft in zijn boek Doelgericht Leven, dat het leven van een christen een soort vijfkamp is met vijf doelen die met elkaar in evenwicht moeten zijn: “Deze doelen werden door de eerste christenen in praktijk gebracht (Handelingen 2), ze werden door Paulus uitgelegd (Efeziërs 4) en ze werden door Jezus gedemonstreerd (Johannes 17), maar ze worden samengevat in het Grote Gebod en de Grote Opdracht van Jezus…:
- ´Heb God lief met heel uw hart´: U bent bedoeld om God voldoening te schenken, dus uw doel is God lief te hebben door te aanbidden.
- ´Heb uw naaste lief als uzelf´: U bent gevormd om te dienen, dus uw doel is d.m.v. een bediening liefde aan anderen te tonen.
- ´Ga heen en maak discipelen´: U bent gemaakt voor een missie, dus uw doel is om Gods boodschap over te brengen d.m.v. evangelisatie.
- ´Doop hen [in]´: U bent gevormd om deel uit te maken van Gods gezin, dus uw doel is u te vereenzelvigen met de gemeente d.m.v. onderlinge gemeenschap.
- ´Leer hen onderhouden…´: U bent geschapen om op Christus te lijken, dus uw doel is om te groeien in geestelijke volwassenheid d.m.v. discipelschap.
Wanneer u zich werkelijk toewijdt aan het Grote Gebod en de Grote Opdracht, dan wordt u een uitmuntend christen” (Uit: Doelgericht Leven, Uitg. Medema 2020
Welnu, zo ongeveer wordt discipelschap tegenwoordig ingevuld. En dat zal hoofdzakelijk met de beste bedoelingen gebeuren, de vraag is alleen: is deze vorm van christelijk discipelschap in overeenstemming met Gods plan voor deze tijd?
Anders gezegd: gaat Paulus´ uitleg in Efeziërs 4 samen met teksten uit de Evangeliën en Handelingen? En met nog andere woorden: is de ´leer van Jezus´ het goede onderwijs voor de Gemeente? Is de combinatie van het Grote Gebod en de Grote Opdracht voor ons als leden van het Lichaam van Christus het uitgangspunt voor ons (geloofs)leven?
Het Bijbelse antwoord daarop is - eerlijkheidshalve - nee! God heeft ons voor deze tijd, dat is ruwweg de periode tussen de hemelvaart van Christus en Zijn wederkomst, namelijk een andere leraar gegeven die ons een andere weg wijst! Hij heeft niet alleen Gods bedoelingen in deze (tussen)tijd bekendgemaakt, maar spreekt daaruit voortvloeiend ook over ons leven als hemelburgers op aarde.
Het is verrassend om te zien dat de Bijbel hem, als het gaat om zijn bediening en leraarschap, op hetzelfde niveau plaatst als de Heere Jezus Zelf!
Als we zijn boodschap (leren) kennen, geeft ons dat een heel ander perspectief op ´discipelschap´ in deze tijd dan wat over het algemeen geleerd wordt. Bovendien doen wordt dan ook recht gedaan aan allerlei Bijbelteksten en -gedeelten, die anders oneigenlijk gebruikt en soms zelfs genegeerd worden. En dat is geenszins de bedoeling!
Volgende keer zullen we zien wiens navolgers wij mogen zijn…