De toekomst
Over weinig dingen wordt door christenen vaak met zoveel zekerheid gesproken als over de toekomst. Soms lijkt het net alsof 'we' precies weten hoe alles zal gaan. Natuurlijk: er is heel veel te ontdekken in de Bijbel over wat er allemaal gaat gebeuren. En één ding staat vast: Jezus Christus zal Zich op Zijn tijd openbaren in deze wereld. Hij zal in heerlijkheid verschijnen en uiteindelijk zal ieder daarbij erkennen dat Hij de Almachtige is.
Maar als we willen ontdekken wat Christus' openbaring en de weg daarnaartoe voor ons betekent, is het noodzakelijk om ook hier goed te letten op de dingen die verschillen. Daarbij is het verstandig om enige bescheidenheid te betrachten. We hebben het immers nog niet meegemaakt! We hebben vaak al grote moeite met het duiden van historische zaken, laat staan als het gaat om zaken die nog gebeuren moeten ... Daarom: ook wat in dit artikel geschreven staat, is geschreven vanuit dit besef, zelfs waar soms met grote zekerheid dingen naar voren gebracht worden. Alles gaat immers uiteindelijk toch zoals de Heer wil dat het gaat.
Toekomst heeft met hoop en verwachting te maken. Als gelovigen willen we graag vanuit de Bijbel ontdekken wat onze hoop en verwachting mag zijn. Je zicht daarop is afhankelijk van je inzicht in de Schrift. In het kader van deze artikelen letten we vooral op de dingen die verschillen. Het blijkt dat er onder christenen enige verwarring is over hoe er tijdens de Handelingentijd tegen de toekomst werd aangekeken en hoe dat nu zou moeten. Daarom kijken we eerst naar wat de algemene hoop van de gemeente was en wat de persoonlijke hoop en verwachting van de gelovige was in de Handelingentijd. Daarna kijken we naar hoe dit in de late brieven van Paulus naar voren komt, zodat we - als er al verschil is - daar voortaan rekening mee kunnen houden.
De algemene hoop van de gemeente in de Handelingentijd
Eén van de bekendste gedeelten over de toekomst vinden we in 1 Thessalonicenzen 4:13-5:4. Hier gaat het over wat doorgaans genoemd wordt: 'de opname van de gemeente'. Wat zal er dan precies gebeuren? Paulus schrijft in vers 15 over de "komst" van de Heere. In de Statenvertaling staat "toekomst", waaraan we kunnen zien dat het niet gaat over een moment (een komst), maar over een periode (toekomst); het oorspronkelijke woord (parousia) betekent: 'aanwezigheid'.
Deze toekomst begint met de openbaring van de Heere Zelf, als Hij neerdaalt van de hemel. Dit gebeurt bepaald niet in het verborgene, maar met bazuingeschal en geroep van een aartsengel (vs. 16). De openbaring en de daaropvolgende aanwezigheid / toekomst wordt in hoofdstuk 5:2 omschreven als de "dag van de Heere" (de dag des Heeren).
Bij de openbaring (waarnaar in de Handelingenperiode werd uitgezien - zie bijv. 1 Kor. 1:7; 2 Thess. 1:7; Jak. 5:7 en 8 en 1 Pet. 1:7 en 13) zullen de gelovigen die gedurende de Handelingentijd in Jezus ontslapen zijn, opstaan. Tót dat moment zijn zij in het graf / het dodenrijk - niet in de hemel! Waaruit moet je anders opstaan?! Dit omschrijft Paulus immers ook in 1 Thessalonicenzen 4:14:
als wij geloven dat Jezus op dezelfde wijze zal God gestorven die in Jezus ontslapen zijn en opgestaan is brengen met Hem. Dit "brengen" (niet terugbrengen!) is het "opstaan" uit vers 16.
Na deze opwekking veranderen de op het moment van de openbaring (= het neerdalen van de hemel, vs. 16) levende gelovigen. Zij gaan samen met de dan opgestane gelovigen de Heere 'tegemoet' (zie Statenvertaling en N.B.G.-'51-vertaling). En wat altijd geldt, geldt ook hier: als je iemand tegemoet gaat, reis je vervolgens met diegene mee; dat is in dit geval: neerdalen van de hemel naar de aarde toe (vgl. Hand. 28:15 en 16).
In 1 Korinthe 15 zien we exact dezelfde lijn. In dit hoofdstuk gaat het over de opstanding. Deze kan in drieën verdeeld worden: Christus, de Eersteling; dan wie van Christus zijn, bij Zijn komst (letterlijk: in Zijn aanwezigheid / toekomst) en tot slot het einde (het moment waarop alle doden die dan nog in het graf waren zullen opstaan om voor de grote witte troon te verschijnen).
Het tweede is, wat dit artikel betreft, voor ons van belang: het opstaan van 'wie van Christus zijn in Zijn aanwezigheid'. In vers 52 worden zij ook genoemd: de bazuin klinkt, en de doden worden in onvergankelijkheid opgewekt, en de dan levende gelovigen worden veranderd.
Tot zover iets over de algemene hoop van de gemeente in de Handelingentijd1.
Overigens ga ik er vanuit dat er in de (nabije?) toekomst opnieuw een soort Handelingentijd zal zijn in aanloop naar de openbaring van Christus, waarin deze hoop opnieuw zal gelden.
De persoonlijke hoop en verwachting in de Handelingentijd
Iets van hoe Paulus persoonlijk uitzag naar de toekomst, komt tot uitdrukking in 2 Korinthe 4:14-5:4. Hij schrijft daar over wat er aan het einde van zijn leven met zijn lichaam gebeurt. Dat lichaam omschrijft hij als een 'aards huis', een 'tent'. In hoofdstuk 5:1 schrijft hij: "Wij weten immers dat, wanneer ons aardse huis, tent, afgebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, eeuwig in de hemelen".
In vers 2 komt dan naar voren dat hij er vurig naar verlangt daarmee overkleed te worden, waarbij het dan wat hem betreft het mooist zou zijn als hij op het moment van overkleding bekleed gevonden wordt en niet naakt. Ditzelfde woord voor ´naakt´ gebruikt Paulus in 1 Korinthe 15:37 als hij voor het gestorven, natuurlijke lichaam dat begraven wordt de omschrijving "kale graankorrel" gebruikt; letterlijk staat daar: 'naakte graankorrel'.
Paulus verlangde er in de Handelingentijd naar niet naakt gevonden (niet: bevonden!) te worden. Het overkleden omschrijft Paulus in 2 Korinthe 5:4: "... wij willen immers niet ontkleed, maar overkleed worden, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden". Met andere woorden: Paulus wilde liever niet sterven vóór de openbaring / wederkomst van Christus (en dus naakt gevonden worden), maar verlangde er vurig naar op dat moment nog in leven te zijn, zodat hij overkleed kon worden.
Hij keek niet echt uit naar het sterven ...
De algemene hoop van de gemeente van nu
Hoe zit dat nu? Hoe mogen wij persoonlijk en in het algemeen kijken naar de toekomst? Is er verschil te ontdekken in de wijze waarop daarover geschreven wordt in de late brieven van Paulus?
De algemene hoop van de gemeente van nu - de gemeente die met Christus verenigd is in één en hetzelfde lichaam - wordt heel kort omschreven in Efeze 1:18, waar het onder meer gaat over "de hoop van Zijn roeping". In Efeze 4:4 gaat het over "één hoop van uw roeping". Aan de roeping is dus een hoop verbonden. (Ook) de gelovige van nu is uit deze wereld geroepen. Dit geldt eigenlijk voor elke gelovige in welke fase van Gods plan dan ook. Daarom vormen gelovigen - ook weer: ongeacht de fase in Gods plan - samen een gemeente. Het oorspronkelijke Griekse woord voor gemeente (ekklesia) betekent: uitgeroepen. Ook wij behoren nu tot een gemeente (het lichaam van Christus), al is dat een andere dan die in bijvoorbeeld de Handelingentijd. (Ook) bij onze roeping hoort een wandel (Efe. 4:1) en (ook) bij onze roeping hoort een hoop, een toekomst. In Kolossenzen 3 vinden we rijke woorden over die toekomst. In vers 4 schrijft Paulus daar: "Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid". (Waar in dit vers 'openbaren' staat, zou eigenlijk 'verschijnen' moeten staan. "U" staat overigens in het meervoud.)
Het verschijnen in heerlijkheid is verbonden aan onze hemelse positie. Deze positie hebben we nu reeds, en zal in de toekomst gehandhaafd blijven. Beide aspecten - het heden en de toekomst - komen in Efeze 2:5-7 naar voren. Daar staat dat we met Christus levend gemaakt en opgewekt zijn en met Hem in de hemelse gewesten zijn gezet (het heden). Dat daar onze positie is, is "opdat Hij in de komende eeuwen (= tijdperken, aionen) de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus".
De persoonlijke hoop en verwachting van de gelovige van nu
Let er op dat zowel in Efeze 2:5 als in Kolossenzen 2:12 en 3:1 staat dat wij - als gelovigen in de huidige heilsfase - al met Christus zijn opgewekt, terwijl er met betrekking tot de gelovigen in de Handelingentijd staat (bijv. in 1 Kor. 15:52; zie ook 1 Kor. 6:14 en 2 Kor. 4:14) dat ze nog opgewekt moeten worden (namelijk bij de wederkomst).2
De Schrift leert dat wij niet alleen met Christus zijn gestorven, maar ook dat we al met Hem zijn opgewekt! En dat maakt dat we op een geheel andere manier naar de toekomst mogen zien. We zagen dat Paulus aanvankelijk niet echt uitkeek naar zijn sterven. In de late brieven - en met name in de Filippenzenbrief - lijkt hij daar compleet anders tegenover te staan.
In Filippenzen 1:19-24 gaat de apostel ervan uit dat Christus altijd grootgemaakt zal worden in zijn lichaam, "of het nu door het leven is of door de dood" (vs. 20). En dan volgen die mooie woorden: "Want het leven (hier wordt het werkwoord 'leven' gebruikt; eigenlijk dus: 'Want om te leven ...') is voor mij Christus en het sterven is winst"! Het 'leven' omschrijft hij in vers 24 met "in het vlees te blijven". Het 'sterven' omschrijft hij in vers 23 met 'heen gaan':
a. Vs. 21a - om te leven is voor mij Christus b. Vs. 21b - het sterven is winst a. Vs. 22 - leven in het vlees b. Vs. 23 - heen gaan en bij Christus zijn a. Vs. 24 - in het vlees blijven
In vers 23 zegt hij zelfs: "... ik heb de begeerte om heen te gaan en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste ...". Wat een verschil met "als wij maar bekleed en niet naakt zullen gevonden worden (...) wij willen immers niet ontkleed, maar overkleed worden" (2 Kor. 5:3 en 4).
Nu begeert hij heen te gaan. Zó naar de dood uitzien, kan alleen omdat we al medeopgewekt zijn, nadat we in de besnijdenis van Christus 'geheel en al ontkleed' zijn (Kol. 2:11) op grond waarvan nu al voor ons geldt: "... u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God" (Kol. 3:3).
Terecht zeggen we wanneer we aan het graf van een ontslapen broeder of zuster staan: 'Hij of zij is bij de Heer'. Dat klopt ook, want de betreffende broeder of zuster hoeft niet meer opgewekt te worden! Voor de gelovigen uit de Handelingentijd gold dit wel (zie 1 Thess. 4 en 1 Kor. 15). Zij moesten nog opgewekt worden en daarna opstaan. Nu ligt dit anders: wij zijn met Christus opgewekt en wachten nog slechts op het allerlaatste: de opstanding. Ik geloof dat we 'gewoon' mogen zeggen dat als een gelovige nu sterft, hij dus niet meer hoeft te wachten tot de wederkomst om op te staan, maar dat hij meteen opstaat om "bij Christus te zijn". Dat opstandingslichaam is níet een natuurlijk lichaam, maar een geestelijk lichaam.
In Filippenzen 3:20 en 21 schrijft Paulus er over dat wij vanuit ons burgerschap in de hemelen de Heere Jezus Christus als Verlosser verwachten. (Wij verwachten Hem niet vanuit de hemelen - dat staat er letterlijk niet - maar vanuit ons burgerschap in de hemelen.)
Vervolgens schrijft Paulus dat het lichaam een complete verandering of eigenlijk omzetting (Grieks: metaschematidzo; een geheel ander woord dan het in 1 Kor. 15:51 en 52 gebruikte 'veranderen', allasso) zal ondergaan in de "uitopstanding" (Fil. 3:11).
Voegen we deze woorden uit Filippenzen 3:21 samen met die uit vers 10 en 11, dan krijgen we het volgende:
a. van de gelijkvormigheid (summorfon) aan Zijn dood (vs. 10) b. naar de uitopstanding van de doden (vs. 11) a. van het lichaam van onze vernedering (vs. 21) b. naar gelijkvormig worden (summorfidzomai) aan het lichaam van Zijn heerlijkheid (vs. 21)
In Filippenzen 3:11 gebruikt Paulus bovendien nog een woord voor 'opstanding'; dat nog nooit eerder in de Bijbel gebruikt is. Het is het Griekse exanastasis en zou je letterlijk met 'uitopstanding' moeten vertalen. Door dit bijzondere woord te gebruiken, lijkt Paulus zijn verlangen naar één-zijn met Christus in Diens opstanding uit te drukken. Het is nog slechts dat ene wat voor de gelovige in het verschiet ligt. We zagen al: de opwekking is al een feit. En bij onze medeopwekking (met Christus) hoort nog die bijzondere opstanding ... de uitopstanding. Dan zijn we compleet dáár waar we geestelijk al zijn. Met en in Christus in de hemel van God. Telkens wanneer een gelovige op deze manier heen gaat om met Christus te zijn (Fil. 1:23; vgl. 2 Tim. 4:6), wordt hij of zij bij degenen gevoegd die daar al zijn, om uiteindelijk gezamenlijk met Christus te verschijnen in heerlijkheid.
Schets van de nabije toekomst
Een voorzichtige schets van de nabije toekomst zou er als volgt uit kunnen zien: zoals gezegd ga ik ervan uit dat er voorafgaand aan de openbaring een periode zal komen die te vergelijken is met de Handelingentijd, waarin ook weer de brieven van toen ten volle gaan gelden. Dat zou betekenen dat er weer een tempel met de bijbehorende eredienst zal zijn; dat er Joodse mensen in Israël zijn, die elders geboren zijn; dat er een wereldmacht zal zijn - met een bijbehorende munteenheid - die Israël zal overheersen.
Wanneer die tijd (na de stopzetting van de bedeling van het geheimenis) aanbreekt, zou die in praktische zin mogelijk te vergelijken zijn met de tijd die destijds volgde op de Handelingentijd. Er moet toen een periode geweest zijn waarin er mensen naast elkaar leefden die aan verschillende roepingen deelhadden. Bijvoorbeeld Petrus en Johannes enerzijds en Paulus anderzijds. De ene groep 'stierf uit'; de andere bleef in stand. Zo zal het lichaam van Christus, wat het leven betreft hier op aarde, ook langzaam maar zeker uitsterven. Wellicht zijn er die blijven leven tot aan de wederkomst. 1 Timotheüs 6:14 lijkt dit te suggereren.
Al met al hebben we een geweldig vooruitzicht, met als grote afronding het moment waarop we met Christus zullen verschijnen in heerlijkheid. De hemel zal opengaan, Zijn heerlijkheid wordt zichtbaar voor de schepping ... in Zijn lichaam. Daarna daalt de Heere Zelf neer vanuit de hemel. En zullen er gelovigen zijn die Hem tegemoet gaan in de lucht om Hem te vergezellen naar de aarde toe, want uiteindelijk zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg ... de berg vanwaar Hij ook vertrok.
Noot 1:
Er valt nog veel meer over te schrijven. Daarvoor verwijzen we graag naar de Morgenroodboekjes Waar gaat het naartoe? (ISBN 9789066942455); De fundamentele betekenis van de opstanding (ISBN 9789066942615) en Christus' wederkomst in de Tessalonicenzenbrieven (ISBN 9789066942813).
Noot 2:
Zie ook het artikel in deze serie over Opstanding in AMEN 106.