Waar waren wij gebleven?
Nadat Ahasveros koningin Vasthi aan de kant heeft gezet, kiest hij uit de mooiste meisjes van het land Esther als koningin. Na haar kroning vindt er een gebeurtenis plaats waarbij Mordechai een complot tegen Ahasveros ontdekt en hij dit via Esther aan Ahasveros bekendmaakt. De koning straft de rebellen. Vervolgens treedt Haman op de voorgrond als hij door Ahasveros in een hoge positie wordt geplaatst. Alle dienaren van de koning buigen voor hem, op één man na, de Jood Mordechai. Hierop bedenkt Haman een manier om Mordechai en zijn volksgenoten om te brengen en krijgt Ahasveros zo ver dat hij instemt met dit plan. Als Mordechai hiervan hoort, is hij in diepe rouw. Hij stelt Esther op de hoogte van Hamans' plan. Zij wil aanvankelijk geen actie ondernemen. In dit artikel staan wij stil bij de laatst beschreven gebeurtenissen, beginnend bij het moment dat Morechai te horen krijgt dat alle Joden zullen worden omgebracht.
Mordechai rouwt (4:1-4)
Waar hoofdstuk 3 afsluit met de mededeling dat Ahasveros en Haman zaten te drinken na hun succesvolle besluitvorming, daar begint hoofdstuk 4 met de beschrijving van een rouwende Haman. Ergens daar tussenin vinden wij de stad Susan in verwarring terug (3:15). Het contrast kan bijna niet groter en schrijnender. De slechte Haman viert feest en de nobele Mordechai rouwt om zijn naderende ondergang. Dat is de realiteit van dit gedeelte uit het boek Esther. En ook de realiteit van deze wereld door de eeuwen heen, waar het onrecht vaak zegeviert boven het recht.
Mordechai is alles te weten gekomen van de plannen van Haman. Wellicht is dit omdat hij goede contacten had binnen het hof. In ieder geval zien wij in vers 8 dat Mordechai dusdanig belangrijk was, dat hij zelfs een afschrift had van het bevel om de Joden om te brengen. Ondanks Mordechai zijn prominente rol in Susan, weet hij dat hij en zijn volk er door deze wet slecht voorstaan. Dit vervult hem met diepe rouw.
Mordechai bedrijft zijn rouw publiekelijk met uiterlijk vertoon. Hij maakt hiermee zijn identiteit als Jood bekend. Dit heeft overigens wel iets weg van de wijze waarop de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog een Davidster moesten dragen.
Als teken van rouw scheurt Mordechai zijn kleren en omhult zich in een rouwgewaad. Dit rouwgewaad was meestal van geiten- of kamelenhaar (denk aan Johannes de Doper) en had mogelijk de vorm van een lendendoek. Daarbij strooit Mordechai as of stof over zich, wat meestal over het hoofd gebeurde. Mordechai gaat zo de straat op en de stad door.
Wellicht was hij niet de enige in Susan, getuige vers 3: "En overal, in elk gewest en in elke plaats waar het bevel van de koning en zijn wet was aangekomen, was er grote rouw bij de Joden, met vasten, geween en rouwklacht; velen lagen in zak en as." Hier wordt echter de spotlight alleen op Mordechai gericht. Dit heeft uiteraard te maken met zijn belangrijke rol in de geschiedenis, namelijk als een man die zowel in goede als slechte tijden zijn invloed aanwendt om misstanden aan de orde te stellen.
Zonder dat de geschiedschrijver dit expliciet vermeldt, komt uit dit gebeuren toch wel naar voren dat Mordechai beseft dat zijn conflict met Haman het Joodse volk in deze netelige positie heeft gebracht. Wat absoluut niet wil zeggen dat Mordechai de veroorzaker is van dit plan, integendeel. Wellicht was er al zoveel haat bij Haman ten aanzien van de Joden, dat zijn conflict met Mordechai slechts de druppel was die de emmer deed overlopen.
In het vervolg van het hoofdstuk zien wij Mordechai tot vóór de poort van de koning komen. Of hij daadwerkelijk de intentie had om het hof te betreden, wordt niet duidelijk. In ieder geval mag hij er niet binnengaan. In het paleis van Ahasveros is blijkbaar geen ruimte voor rouw, maar is er alleen plaats voor feest, drank en genot. Denk aan het hemels Jeruzalem. Binnen haar poorten zal ook geen rouwbeklag meer zijn. Daarentegen bevinden zich de honden buiten, terwijl in de burcht Susan de grootste hond, Haman, zich binnen de poorten bevindt.
Zoals Mordechai via via verneemt wat zich aan het hof afspeelt en hoe het met Esther is gesteld, zo verneemt Esther via haar dienaressen en hovelingen hoe het met Mordechai is. Uit het verdere verloop van de geschiedenis kunnen wij indirect opmaken dat Esther geen weet had van het besluit om alle Joden om te brengen en dus nogal verbaasd moet zijn als zij hoort dat Mordechai rouwend door de stad loopt. Als Esther hoort hoe Mordechai er bij loopt, stuurt zij kleding naar hem toe. Haar bedoeling hiermee zal voortkomen uit de lessen die Mordechai haar zelf geleerd heeft, namelijk dat het beter is dat je als Jood niet opvalt. Met het sturen van kleding probeert Esther tegelijkertijd, bewust of onbewust, de grote problemen die er voor Mordechai en uiteindelijk ook voor haar zijn, weg te stoppen of te ontkennen. Dit blijkt ook uit Esthers reactie als Mordechai haar vraagt om naar de koning te gaan. Maar de problemen van het Joodse volk vallen hier niet met wat kleding te bedekken. Net zo min als dezelfde kleding de oorzaak van de naaktheid van Adam en Eva kon bedekken en net zo min als de verzoenende (bedekkende) offers in tabernakel en tempel de zonde van Israël weg konden nemen. Wat er werkelijk nodig is, is verlossing. Maar voordat deze er is, moet er nog een weg gegaan worden.
Mordechai neemt de door Esther verzonden kleding niet aan. De reden hiervan wordt niet vermeld. Maar dit valt op zich makkelijk te verklaren. Het leed dat Mordechai en zijn volk getroffen heeft, is zo groot, dat zelfs door een koningin geschonken kleding dit niet kan bedekken of wegnemen. Mordechai kan niet anders dan blijven getuigen van dit leed, totdat er door iemand naar geluisterd wordt.
De eerste boodschap van Mordechai (4:5-8)
Als Esther hoort dat Mordechai de kleding niet aanneemt, moet zij beseft hebben dat er iets ernstigs aan de hand is. Omdat zij zelf niet buiten de paleismuren mag komen, stuurt zij Hatach (een hofeunuch speciaal door Ahasveros aangesteld als dienstknecht van Esther) naar Mordechai om van hem te vernemen wat er aan de hand is. Mordechai vertelt Hatach alles wat hem overkomen is. Waarschijnlijk zal dit ook het incident zijn waarbij Mordechai niet voor Haman boog.
Ook geeft Mordechai Hatach een afschrift van de tekst van de wet die was uitgevaardigd in Susan. Hij moest dit Esther als bewijs laten zien. Het is goed mogelijk dat Mordechai dit afschrift heeft gekregen vanwege zijn vooraanstaande positie in de stad (Esther 2:19).
Het moet voor Mordechai bizar zijn geweest dat hij als vooraanstaand burger van de stad als 'blijk van waardering' voor al zijn inzet (2:21-23) omgebracht zal worden. Hatach wordt uiteindelijk met het verhaal van Mordechai en het afschrift van de uitgevaardigde wet naar Esther teruggestuurd en hij moet haar de opdracht van Mordechai doorgeven om naar de koning te gaan en bij hem om genade te smeken en te pleiten voor haar volk.
Ondanks dat Mordechai in diepe rouw is, blijft hij hier leiding houden en zijn nichtje aansturen, zelfs al is zij de koningin. Mordechai laat met het geven van zijn opdracht aan Esther tegelijkertijd ook zien dat de tijd om hun Joodse identiteit te verbergen voorbij is. Dit zal hen namelijk niet meer kunnen redden.
Het eerste antwoord van Esther (4:9-12)
Wanneer Hatach terugkomt bij Esther bericht hij haar wat Mordechai hem verteld heeft. Haar reactie toont aan dat zij nog niet direct de ernst van de zaak inziet en nog blijft bij de oude les van Mordechai dat het beter is om haar Jood zijn te verhullen / te bedekken in plaats van tot de koning te gaan en om genade te smeken. In geestelijke zin zien wij hierin een beeld van Israël in de Handelingentijd terug. In plaats van in zwakheid bij God te komen vanuit de genade van Christus, koos Israël er liever voor om uit eigen kracht bij de oude inzichten en de bedekkende offers van de wet te blijven.
Esthers reactie in deze geschiedenis is een logische. Zij wijst Mordechai er via Hatach op dat niemand zomaar op eigen initiatief naar de koning mag gaan. Er waren maar zeven mensen die dit wel mochten doen (1:14) plus of inclusief Haman. Voor de mensen buiten deze zeven of acht gold, dat als zij wel uit eigen beweging naar de koning gingen, zij dan zeker omgebracht werden. Dit gebeurde ter plekke door zwaarbewapende lijfwachten. Slechts als de koning hen gratie verleende door hen zijn scepter toe te reiken, mochten zij blijven leven. De koning had deze regel ingesteld om zichzelf te beschermen tegen aanslagen.
Zoals niemand tot Ahasveros kon komen en blijven leven, zo zien wij dit op hemels niveau ook bij God terug (Ex. 33:20). Gelukkig heeft God ons in Christus Zijn scepter toegereikt en mogen wij levend tot Hem komen en zelf bij Hem wonen!
Esther was niet zo zeker van haar zaak zoals wij dat wel mogen zijn op grond van het geloof. Zo was daar dus ten eerste het doodvonnis dat zij letterlijk over zich afriep als zij zonder uitnodiging naar de koning ging. Ten tweede speelde nog mee dat Esther al dertig dagen niet bij Ahasveros was geroepen. Dit wekt de suggestie dat de koning niet zoveel meer om haar gaf. Ten derde was bekend van Ahasveros dat hij nogal snel boos werd als men tegen hem inging. Dit alles bij elkaar maakt de weerstand van Esther om naar de koning te gaan logisch.
Let wel dat Esther hier niet zegt dat zij weigert om naar Ahasveros te gaan en zodoende niet naar Mordechai luistert. Zij geeft hier slechts haar mening. Toch is hier wel een kentering zichtbaar zie zich in het vervolg van de geschiedenis verder ontwikkelt. Langzaamaan begint Esther hier, met het geven van haar mening, de leiding over te nemen.
Esthers mening overgebracht naar Mordechai. Ditmaal niet door Hatach, maar er wordt gesproken over 'ze'. Wellicht worden hier meerdere dienstknechten naar Mordechai gezonden om zo het belang van Esther haar visie te onderstrepen.
Immers, op het getuigenis van twee of drie staat een zaak vast.
De tweede boodschap van Mordechai (4:13-14)
Ondanks dit alles laat Mordechai het er niet bij zitten. De wijze waarop Esther haar standpunt verwoordde, namelijk als een mening en niet als een besluit, geeft Mordechai hier ook de ruimte voor. Hij is in zijn reactie duidelijker en meer confronterend dan in zijn eerste boodschap, maar wijst tegelijkertijd wel een weg tot redding. De twee verzen waarin deze woorden staan beschreven, vormen de sleutelverzen van het boek Esther.
Mordechai geeft de delegatie van Esther als reactie een directe boodschap aan Esther. Die delegatie trad op als haar vertegenwoordiging. Als de delegatie optrad, was het alsof Esther optrad. En als Mordechai tegen de delegatie sprak, was het alsof hij tegen Esther zelf sprak. Dat treffen wij later ook bij de apostelen aan. Als Paulus als apostel sprak, dan was het alsof God of Christus Zelf tot de mensen sprak. Niet dat Paulus God was, maar hij was wel Zijn spreekbuis.
Mordechai meldt Esther dat zij niet moet denken dat zij als koningin in het paleis veilig is voor Haman. Ook haar leven loopt gevaar. Door dit zo te benoemen betrekt hij Esther direct bij de problematiek van haar volk. Ook weerlegt hij zo Esthers gedachte dat als zij niet naar de koning gaat, zij niet om zal komen. Integendeel, zij loopt wellicht zelfs nog meer kans dat zij omkomt. Doet zij er dan niet beter aan om naar de koning te gaan en zo de kans te hebben om niet alleen haar volk maar ook haar zelf te redden?
Mordechai vervolgt zijn reactie met een veelzeggende maar moeilijke boodschap (vs. 14): "Want als je je in deze tijd in diep stilzwijgen hult, dan zal er vanuit een andere plaats verlichting en verlossing voor de Joden komen, maar jij en het huis van je vader zullen omkomen. En wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze Koninklijke waardigheid gekomen bent."
Deze woorden van Mordechai roepen vragen op: Verlossing uit een andere plaats? Hoe is Esther tot haar positie als koningin gekomen? Is dit direct de hand van God geweest, is het tijd en toeval, of doet God deze gebeurtenissen ten goede mee werken? Wij krijgen op deze vragen geen antwoord. Dat is ook niet het doel van de woorden van Mordechai. Zijn boodschap is namelijk dat Esther verantwoordelijkheid moet nemen voor zowel haar Joodse afkomst als de positie waarin zij als koningin gesteld is. Dat God in deze geschiedenis zwijgt, geeft Esther niet het excuus om dat ook te doen. Zij zal naar de koning moeten gaan en met hem spreken.
In zijn redenering geeft Mordechai twee belangrijke zaken aan:
Ten eerste is hij ervan overtuigd dat, ook al neemt Esther haar verantwoordelijkheid niet, Israël niet verloren zal gaan. Esther en hij zullen dan weliswaar omkomen, maar het volk Israël zal op andere wijze gered worden. De boodschap die Mordechai hier aan Esther afgeeft, leert ons dat God ons wil gebruiken, maar dat Hij ook buiten ons om tot Zijn doel kan komen. Wij zien dit zelfde principe terug in Mattëus 3:8-9 waar de Here Jezus tegen de ongelovige maar de zichzelf onschendbaar en onmisbaar achtende Farizeeën en Sadduceeën zegt: "Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering, en denk niet dat u bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want Ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken."
Ten tweede vraagt Mordechai Esther dat zij bij zichzelf moet nagaan of zij niet juist voor dit moment Koninklijke waardigheid heeft gekregen. Hiermee bedoelt hij dat de Voorzienigheid wellicht heeft voorbestemd dat Esther koningin werd aan het hof van Ahasveros zodat zij haar volk kon redden.
Wie (God?) of wat (tijd en toeval?) deze voorzienigheid is, wordt hier niet vermeld. Sterker nog, Mordechai laat ruimte open voor het ongelijk van zijn redenering door deze als een vraag te formuleren. Eigenlijk zegt hij: 'Ik weet het niet zeker, maar het zou best wel eens kunnen zijn dat het ergens bewust zo is gestuurd dat jij koningin geworden bent om zo je volk te kunnen redden'.
Toch krijgen wij indirect misschien wel een antwoord op de vraag wie nu die voorzienigheid is. Twee begrippen in dit hoofdstuk verwijzen ons namelijk naar Joël 2. Het gaat hier om "vasten, geween en rouwklacht" (4:3) en "wie weet" (4:14b). In Joël 2:12 wordt tegen Gods verdrukte volk gezegd: "Ook nu echter spreekt de HEERE, bekeer u tot Mij met heel uw hart, namelijk met vasten, met geween en met rouwklacht." Joël 2:14 vervolgt dan met: "Wie weet zal Hij Zich omkeren en berouw hebben, zodat Hij een zegen achter Zich overlaat…". Wanneer wij deze woorden binnen de context van het boek Esther plaatsen, dan zouden wij in deze geschiedenis heel goed de hand van God kunnen zien.
In ieder geval wordt Esther er door Mordechai toe opgedragen zich op te stellen alsof het weleens zou kunnen zijn dat de situatie waarin zij zich bevindt, geleid is. Het feit dat God zwijgt, wil namelijk niet zeggen dat Hij er niet is en op de achtergrond Zijn hand in de loop der gebeurtenissen heeft.
Het tweede antwoord van Esther (4:15-16)
In reactie op de woorden van Mordechai neemt Esther een besluit en deelt die aan Mordechai mee, zodat hij het tot uitvoering kan brengen buiten de paleismuren: "Ga, verzamel alle Joden die zich in Susan bevinden, en vast voor mij: eet niet en drink niet, drie dagen lang, nacht en dag. Ook ikzelf zal zo vasten, samen met mijn dienaressen, en dan zal ik naar de koning gaan, wat niet overeenkomstig de wet is. Als ik dan omkom, dan kom ik om."
De krachtige en diepzinnige woorden van Mordechai overtuigen Esther dus dat zij actie moet ondernemen. Zij doet dit echter niet uit eigen kracht, maar stelt zich afhankelijk van God op. De oproep om te vasten had binnen de Joodse traditie als betekenis dat men zich richtte tot en op God.
Opmerkelijk is hier trouwens de relatie tussen het vasten en de periode waarin deze gebeurtenissen plaatsvinden. Het was namelijk rond Pesach. Men was dan juist gewoon om een feestmaal te hebben om de verlossing uit Egypte te herdenken. Nu wordt er gevast om verlossing te verkrijgen. Dit gebeuren leert ons iets over de feesten van God en feesten in het algemeen. Feesten (van God) zijn er niet om uit een soort wetmatigheid te vieren. Nee, de mens is er niet voor de feesten, maar de feesten zijn er voor de mens om God te eren. Wanneer de omstandigheden niet toelaten om feest te vieren, dan kan en mag de gelovige hiervan af zien.
Bijzonder is ook de ommekeer die wij hier bij Esther zien: eerst passief en afwachtend, en nu neemt zij de leiding in het redden van haar volk. Zij is tot volwassenheid gekomen en neemt haar verantwoordelijkheid voor haar rol als koningin van Joodse komaf in een vijandige natie. Zij neemt het voortouw en is niet langer meer alleen koningin van het Assyrische rijk, maar vooral de leidster van haar volk. Hoe ver Esther wil gaan in het nemen van haar verantwoordelijkheid, blijkt uit de laatste woorden van vers 16: "Als ik dan omkom, dan kom ik om."
Zij is dus zelfs bereid om voor haar volk te sterven. Zo hoort een echte leider in Bijbelse zin zich dienstbaar op te stellen voor het volk. Zo beschrijft Paulus later in Romeinen 13 hoe de overheid behoort te zijn: "Zij is immers Gods dienares, u ten goede"(Rom. 13:4).
Dat de realiteit in de wereld anders is dan God bedoelde, wil niet zeggen dat dit principe voor ons als gelovigen is komen te vervallen. Wie als gelovige een gezaghebbende functie heeft (dat kan variëren van je rol als ouder tot minister aan toe) kan hierin God dienen door zich dienstbaar op te stellen. 'Tot Uw dienst' is namelijk in Bijbelse zin ook 'Tot uw dienst'.
Esther geeft blijk van dit uitgangspunt door haar nederige en afhankelijke opstelling ten opzichte van God, haar vastenberadenheid in besluitvorming, het zich identificeren met haar volk en het tonen van moed. Haar leiderschap bestond eruit dat zij in zelfopoffering gaf wat zij kon geven en dat was haar leven. Wat een prachtig voorbeeld is zij daarmee voor ons allemaal!
Mordechai luistert naar Esther (4:16)
In Esther 2:20 lezen we dat Esther deed overeenkomstig het bevel van Mordechai, maar nu zijn de rollen omgedraaid: "Toen ging Mordechai weg en hij deed overeenkomstig alles wat Esther hem had opgedragen". Mordechai schikt zich hierin en gezien de voorgaande woorden van Mordechai aan Esther, was dit waarschijnlijk ook zijn bedoeling. Lange tijd had hij de belangen voor Esther en zijn volk goed kunnen behartigen. Nu groeiden de problemen hem echter boven het hoofd. Hierop blijft hij niet zelf aanmodderen, maar draagt zijn taak over aan iemand die meer invloed heeft en ook meer kan bereiken.
Is dit niet wat wij zelf in het leven soms ook moeten doen? Dat kan in geestelijke zin zijn door onoplosbare zaken bij de Heer neer te leggen. Maar ook in praktische zin door de hulp van anderen of sterkeren in te roepen als wij zelf bepaalde zaken in het leven niet meer op kunnen lossen. Of als wij ouder worden en door aftakeling bepaalde taken niet meer kunnen vervullen. Dan is het goed om deze aan een jongere generatie over te dragen. Omgekeerd geldt dit trouwens ook. Als wij zwakkeren tegenkomen in onze familie, onze gemeente of onze samenleving, dan moeten wij hen niet onnodig belasten met onze problemen en verantwoordelijkheden. Veel beter kunnen wij als sterkeren de last van de zwakkeren soms overnemen: "Maar wij die sterk zijn, zijn verplicht de zwakheden van hen die niet sterk zijn te dragen…" (Rom. 15:1).
Waar het uiteindelijk allemaal om draait is de vraag die Mordechai aan Esther stelde: 'Neem jij de verantwoordelijkheid op je die past bij de positie waarin je gesteld bent?' Die vraag geldt ook voor ons, zowel wat betreft onze geestelijke als onze aardse positie. Paulus zegt in Efeze 4, vers 1: "Zo roep ik, de gevangene in de Heere, u op tot een wandel die de roeping waarmee u geroepen bent, waardig is".
Nu, als dit voor de gevangen Paulus en de in zekere zin ook gevangen Esther op gaat, hoeveel te meer dan voor ons die in vrijheid kunnen handelen en wandelen!