Oorlog?
We zouden bij het overwinnen van koninkrijken kunnen denken aan Jozua in zijn strijd om Kanaän, of aan David die Syrië, Moab, Ammon, Amalek, Edom en de Filistijnen (2 Sam. 8) onderwierp. Maar het Grieks in dit gedeelte is opmerkelijk; dat leidt onze gedachten namelijk niet zozeer naar oorlogvoering en wat daar direct verband mee houdt. Nee, het blijkt meer om de morele kant te gaan; meer om innerlijke dan uiterlijke zaken. We zijn vanuit onze natuurlijke mens eerder geneigd deze woorden in materiële zin op te vatten dan in morele. We denken bij het kwaad eerder aan zichtbare uitingen daarvan dan aan de morele en geestelijke kant daarvan. Ook hier geldt: "... de mens ziet aan, wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan" (1 Sam. 16:7). De mens maakt kruistochten tegen de uitingen van het kwaad, omdat hij die kan zien; zij zijn in tegenspraak met zijn eigen rust en vrede. Hij kan oorlog voeren tegen de werken van het vlees, omdat die - zoals de Schrift zegt - openbaar zijn. De mens kan dat allemaal bevatten. Daarom zien we hem strijden tegen ´moord, dronkenschappen, brasserijen, en dergelijke´, maar aan ´afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht´ geeft hij minder aandacht. Hij moedigt dit soort dingen eerder aan, dan ze tegen te staan.
Helaas geldt dit ook op christelijk terrein. De zichtbare dingen krijgen vaak aandacht. De mens kan ze zien en als hij ze weerzinwekkend vindt, protesteert hij tegen de inzettingen en rituelen. Hij is wellicht in staat om het 'toneelspel' van de massa te zien en dit te verafschuwen. Maar hoe zit het met de afgoderij die een zonde van het hart is? Dit soort dingen kunnen immers binnensluipen en een factor van belang worden zonder dat het opvalt en zichtbaar is voor het oog.
Mensen kunnen allerlei zichtbare praktijken van het kwaad op christelijk en sociaal terrein afschaffen, maar daarmee is het geestelijke en morele kwaad niet weg! Altaren kunnen afgebroken worden, maar de kansels blijven, waar vanaf het morele en geestelijke kwaad zelfs gepredikt kan worden.
Morele overwinning
Als we in Hebreeën 11:33 lezen dat zij koninkrijken hebben overwonnen, denken we misschien in eerste instantie aan daadwerkelijke oorlogvoering. Maar het Griekse woord in dit vers leidt ons op een ander spoor. Het gaat hier niet om het strijden met wapens zoals soldaten doen tijdens een oorlog. Het hier gebruikte woord wijst op wedijveren of worstelen, zoals atleten in de arena deden. Er zijn andere woorden voor 'oorlog voeren' die wel gebruikt zouden zijn als hier inderdaad echt oorlogvoering bedoeld was, zoals bijvoorbeeld strateuomai of polemeoo. Het woord dat in deze tekst wél gebruikt wordt (Gr. katagonidzomai; wordt in het NT alleen hier gebruikt) duidt op het deelnemen aan een (succesvol) conflict met koningen en koninkrijken; niet met vleselijke of materiële wapens, maar met morele wapens waarmee de geestelijke waarheid stand moet houden.
Denk bijvoorbeeld aan de strijd tussen Samuël en Saul; of Elia met Achab; of Elisa en de profeten met andere koningen van Israël. Vele voorbeelden daarvan vinden we in het Oude Testament. Hun strijd was een strijd om de waarheid, Gods waarheid! Ze streden tegen koninklijke en nationale afgoderij en afdwaling van God. Ze worstelden krachtig tegen de opkomende afval en de bemoeienissen van koningen met de priesters, de aanbidding van God en de vrijheden van het volk. Zij kwamen moedig op voor de zwakken tegenover de sterken, voor het recht tegenover het onrecht.
Micha verkondigde de waarheid van God tegen Achab en de valse Baälprofeten; Jeremia was sterk in zijn getuigenis tegenover Jojakim en dat ondanks de enorme tegenstand. Micha stond op, maar werd in zijn gezicht geslagen; Jeremia werd in de gevangenis geworpen; en andere trouwe profeten streden met succes tegen afdwaling, ondanks smaad en hoon.
Het 'onderwerpen van koninkrijken' komt dus in een heel ander daglicht te staan, als we proberen te kijken op de wijze waarop de Heere deze dingen ziet, namelijk op een morele en niet op een materiële wijze. En hoe werd deze strijd tegen afdwaling succesvol uitgevoerd? Het antwoord staat erbij: Door het geloof.
Door God te geloven, geloven wat Hij gezegd had tot hen; de stem die ze hoorden, gehoorzamen. Dit geloof stelde hen in staat stand te houden, soms als enige, maar altijd met, voor en door God!
Protestanten
Ze getuigden niet zomaar tegen het kwaad, maar streden boven alles voor de waarheid. In die zin waren het echte 'protestanten'.
Het eerste gedeelte van dit woord is het Latijnse pro, wat voor betekent. Iedereen kent het verschil tussen pro en contra, voor en tegen. Het tweede deel van dit Latijnse woord komt van testans, 'getuigen'.
Mét dat we dit zeggen, veroordelen we eigenlijk veel van wat er in naam van het protestantisme gezegd en gedaan werd en wordt. Zoals dat met zoveel andere woorden het geval is, heeft ook dit woord aan waarde ingeboet, en wordt er al gauw aan 'protest' gedacht, wat tegenwoordig een meer negatieve lading heeft. Daarbij wordt nu helaas meer aan protesteren tegen gedacht, dan aan getuigen voor. Een ware protestant is echter iemand die getuigt voor; bijvoorbeeld voor God, voor Zijn waarheid en voor Zijn Woord. En dat was precies het getuigenis van de oude profeten.
In dit verband is 2 Kronieken 24:19 interessant en verhelderend: "Hij zond onder hen profeten om hen tot de HEERE te doen terugkeren...". Ze werden gezonden om positief en opbouwend (en dus niet noodzakelijk om negatief of afbrekend) werk te doen. Maar dan wordt er aan toegevoegd: “Zij waarschuwden hen…”. De oude Statenvertaling heeft: "... die betuigden tegen hen ..." hetgeen beter is. In de Latijnse vulgaat (de bijbelvertaling van de Kerk van Rome) zijn deze woorden weergegeven met ´qous protestantes´. Met andere woorden: 'zij waren protestanten': getuigen voor!
Op zich vreemd dat dit bewijs van de Kerk van Rome komt. De Kerk die - blijkbaar niet op de hoogte van haar eigen Bijbel - ons zegt dat het woord 'protestant' een uitvinding was tijdens de Reformatie en dat voor het eerst gebruikt werd voor de Hervormers en hun volgelingen tijdens de rijksdag te Speyer (1529). Maar al eeuwen vóór dat moment werd het woord (door Rome zelf in hun bijbelvertaling) gebruikt voor de getrouwe dienstknechten van God, de profeten. Zo keert het Woord (en de lessen daarin) zich tegen de Kerk, want het waren de Hervormers die de ware opvolgers waren van de oude profeten, die God deed opstaan om getrouwe getuigen te zijn voor Hem en Zijn waarheid.
Maar wat is het tegelijk jammer dat zovelen die zich tegenwoordig Protestant noemen, vaak slechts getuigen tegen zijn in plaats van voor de waarheid. Ze zijn tegen Rome in plaats van getuigen vóór het Woord van God.
Goede zaad
Wanneer we uit dit alles onze lessen trekken, kunnen we er zeker van zijn dat dit zijn gevolgen zal hebben voor onze dienst aan God. We zouden dan niet alleen maar tegen allerlei uiterlijk vormen zijn die voortkomen uit dwalingen zoals die van 'Rome', maar de waarheid verstaan en getuigen vóór die waarheid die door deze dwalingen in een verkeerd licht is komen te staan. We zouden staan voor de leringen van Gods Woord die de traditie van mensen moeten vervangen. Zouden we deze lessen leren, dan zou ons leven in een heel ander licht komen te staan. We zouden niet alleen tegen een broeder in verweer gaan met de bedoeling hem te laten zien dat hij fout zit, of hem proberen te overtuigen door onze argumenten, maar we zouden geloof hebben in de waarheid. We zouden blij zijn dat we vóór de waarheid mogen getuigen, in plaats van dwalingen te bestrijden of een tegenstander proberen te verslaan.
We zouden minder op onze eigen woorden vertrouwen en meer op Gods Woord. En, wanneer mensen Zijn woorden niet geloven, geloven ze ook de onze niet. Laat onze kennis van dat Woord zodanig zijn, dat we altijd iets in ons hart hebben uit dat Woord, klaar om te gebruiken. Dan kunnen we - terwijl we God en Zijn woorden geloven - het goede zaad zaaien en de zegenrijke wasdom daarvan ontdekken. Ons vertrouwen in dat Woord zal groeien en we zullen het meer en meer zaaien op de weg die we mogen gaan. Van de vijand van het Woord staat geschreven: hij "zaaide onkruid tussen de tarwe, en ging weg" (Matt. 13:25). Hij twijfelde niet over het gevolg van zijn verwoestende werk. Hij ging gewoon weg. Hij wist exact wat er tussen het tarwe zou opgroeien. Zo hebben wij ook vertrouwen in de uitwerking van het goede zaad van het Woord en gaan we verder op onze weg om nog meer te zaaien. We hoeven niet achter te blijven om het te oogsten of om erover in discussie te gaan of om te zien of het wel opkomt. Wij weten toch immers precies wat het resultaat van het zaaiwerk zal zijn? Dat het zal doen wat God welbehaaglijk is (Jes. 55:11).
Zo zullen we handelen wanneer we God geloven. We zullen vooral vóór Hem getuigen in plaats van tegen mensen!