“Maar wanneer Die komt, de Geest van de waarheid, zal Hij u de weg wijzen in heel de waarheid” (Joh. 16:13).
Historie
Hebreeën 1:1 zegt dat Zijn spreken in eerste instantie gericht was “tot de vaderen”; vanaf het moment dat Hij voor het eerst sprak tot Abraham. Deze vaderen waren Hebreeën. Tot hen sprak God door de profeten, maar zij luisterden niet. Tot hetzelfde Hebreeuwse volk sprak God “door de Zoon”.
Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen (Zijn volk) namen Hem niet aan. Tot dezelfde “Joodse mannen” (Hand. 2:14), de “Israëlietische mannen” (vs. 22) en tot “het ganse huis van Israël” (vs. 36) sprak Hij, door hen “die Hem (de Zoon van God) gehoord hebben” (Hebr. 2:3).
In Handelingen 2 is dat Petrus. Hij had gehoord wat de Heere eerder begon te spreken en ging daarmee verder: “Bekeert u (...) want voor u is de belofte, en voor uw kinderen, en voor allen die veraf zijn ...” (vs. 38 en 39); dat wil zeggen: degenen, die verstrooid zijn. Heel Handelingen is het verslag van de woorden van hen “die Hem gehoord hebben” en deze woorden waren gericht tot de Hebreeën van het huis Israëls. De profetie van Jesaja 6:9 en 10 was namelijk nog niet vervuld en het hernieuwde aanbod van het koninkrijk door Petrus in Handelingen 2 was nog niet verworpen; alles stond nog open.
Handelingentijd
Toen Jesaja voor het eerst die ernstige profetie aangaande de nationale blindheid hoorde, was zijn eerste reactie: “Hoe lang, Heere?” Het antwoord op deze vraag moeten we nauwkeurig bestuderen, omdat dit antwoord verwijst naar “tijden en gelegenheden”. Toen de Heere tot de apostelen sprak over “de dingen, die het koninkrijk van God betreffen” (Hand. 1:3), vroegen zij meteen: “Heere, zult U in deze tijd voor Israël het koninkrijk weer herstellen?” (vs. 6). Blijkbaar heeft de Heere het in Zijn spreken over het koninkrijk van God in het algemeen (vs. 3), ook gehad over de betekenis van dat koninkrijk voor Israël. En daarom antwoordde de Heere: “Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft; maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen (dat is: “kracht uit de hoge” - Luc. 24:49), Die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde” (Hand. 1:7 en 8). Om dit getuigenis uit te dragen, hadden de apostelen Goddelijke kracht en macht nodig, en die kregen ze.
In en door deze kracht bevestigden zij die Hem gehoord hebben de woorden in Hebreeën 2:3, terwijl God daaraan getuigenis gaf door tekenen, wonderen, allerlei krachten en geestelijke gaven (vs. 4). Ook Johannes de Doper moest deze “grote zaligheid” (vs. 3) verkondigen. Ook zijn vader (Zacharias) was er vol van, toen hij - vervuld met heilige geest (pneuma hagion) - profeteerde: “Geprezen zij de Heere, de God van Israël, want Hij heeft naar Zijn volk omgezien en er verlossing voor tot stand gebracht. En Hij heeft een hoorn van zaligheid voor ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht… (Luc. 1:68 en 69).
Deze grote zaligheid was niemand anders dan de Messias Zelf, Davids Zoon en Heere, Die tegelijk de wortel en het nageslacht is van David (Openb. 22:16).
Over Johannes de Doper profeteerde Zacharias: “En jij, kind, zult een profeet van de Allerhoogste genoemd worden, want je zult voor het aangezicht van de Heere uitgaan om Zijn wegen gereed te maken, en om Zijn volk kennis van de zaligheid te geven in de vergeving van hun zonden…” (Luc. 1:76 en 77).
God had al gesproken van deze dingen door de oude profeten, door Johannes de Doper en door Zijn Zoon. Hij had ervan gesproken tot Zijn volk Israël. En daarom ligt de vraag in Hebreeën 2:3 ook voor de hand: “Hoe zullen wij dan ontvluchten, als wij zo´n grote zaligheid veronachtzamen?” Deze vraag wordt herhaald in Hebreeën 10:28 en 29: “Als iemand de wet van Mozes tenietgedaan heeft, moet hij sterven zonder barmhartigheid, op het woord van twee of drie getuigen. Hoeveel te zwaarder straf, denkt u, zal hij waard geacht worden die de Zoon van God vertrapt heeft en het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht heeft en de Geest van de genade gesmaad heeft?”
Deze waarschuwende geluiden zijn geheel op hun plaats en passen in de lijn van de boodschap van God voor Zijn volk. Het is precies wat Petrus zei tot “heel het huis van Israël” (Hand. 2:36), en “met veel meer andere woorden legde hij getuigenis af en spoorde hen aan met de woorden: Laat u behouden uit dit verkeerde1 geslacht!” (vs. 40). Het was dit geslacht dat schuldig was aan het bloed van de Messias, waarmee het Zijn redding verachtte. Opnieuw zien we de waarschuwing, dit keer in Hebreeën 12: “Let er dan op dat u Hem Die spreekt, niet verwerpt. Want als zij niet zijn ontkomen die hem verwierpen die op aarde aanwijzingen van God deed horen, veelmeer zullen wij niet ontkomen, als wij ons afkeren van Hem Die vanuit de hemelen spreekt” (vs. 25).
Met het voorgaande hebben we nadruk gelegd op deze dingen, waarmee we maar duidelijk willen maken dat de Handelingentijd een compleet andere tijd is, dan de huidige bedeling van het geheimenis, waarin de Geest der waarheid ons geleid heeft. Hoevele gelovigen zijn er niet die zichzelf kwellen met teksten als Hebreeën 10:28 en 29 en 12:25, door hier niet het onderscheid in tijd en in degenen die worden aangesproken toe te passen?
In dit verband willen we nog Hebreeën 6:1-8 in herinnering brengen, waar de Hebreeën (!) worden opgeroepen het ´eerste´ of ´beginsel´ (Gr. archee; dit woord wordt ook in Hebreeën 2:3 gebruikt) van de woorden van Christus, achter zich te laten en zich te richten op de volmaaktheid. Ze moesten het fundament niet opnieuw leggen.
De Geest der waarheid leidde tot de volle waarheid
De vraag die nu overblijft, is eenvoudig te begrijpen, wanneer we zien dat de verkondiging door Petrus (Hand. 3:19-26) aangaande de Koning, Die op het punt stond te komen en Zijn koninkrijk op aarde te vestigen, verworpen werd door Israël in het land en uiteindelijk geweigerd werd door de verstrooiden in Rome (Hand. 28:17-28). Gedurende Handelingen had Paulus zich met zijn getuigenis keer op keer van de Joden gewend tot de heidenen, die met Israël gezegend werden in overeenstemming met Gods oorspronkelijke belofte aan Abraham (Gen. 12:3). Maar dit was telkens plaatselijk en slechts tijdelijk, want zodra Paulus in een volgende plaats kwam, zocht hij toch weer eerst de Joden op.
Maar in Handelingen 28 betrof het een formele en definitieve zaak. Eindelijk werd de profetie van Jesaja 6 (die zo’n grote betekenis heeft in het licht van Gods plan) vervuld. En pas toen - en niet eerder! - kon worden gezegd: “Laat het u dan bekend zijn dat de zaligheid van God aan de heidenen gezonden is, en die zullen luisteren. En nadat hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, heftig onder elkaar redetwistend” (Hand. 28:28 en 29). Volgens sommigen wordt vers 29 beschouwd als een opmerking van één van de latere overschrijvers van deze tekst, die in slechts een klein aantal handschriften terug te vinden is, maar in de oudere handschriften (waarop de Nieuwe Testamenten van Lachmann, Tischendorf, Tregelles en Westcott and Hort zich baseren) niet voorkomt. Als deze woorden inderdaad niet geïnspireerd zijn, bevatten ze in ieder geval een waarheid, want de Joden zijn inderdaad heengegaan en verblijven tot op de dag van vandaag nog steeds in de verstrooiing, al redetwistende.
Toen de Handelingentijd tot een einde kwam, was het moment waarop de belofte van de Heere in Johannes 16:13 vervuld zou worden, daar. En dus is de overblijvende vraag: hoe is deze belofte door de Geest der waarheid vervuld?
Wel, in feite heeft Hij ons allen in deze huidige bedeling geleid “in de waarheid”. Hij heeft ervoor gezorgd dat alle waarheid in schriftelijke vorm is geopenbaard; zoals ook de woorden die God sprak door de profeten en door Zijn Zoon zijn opgeschreven. De waarheid is niet mondeling aan ons overgeleverd of door traditie bij ons terechtgekomen, maar in geschriften. Daarom drong Paulus er in zijn laatste woorden bij Timotheüs op aan de “perkamenten” mee te nemen (2 Tim. 4:13).
Door profetische schriften (Gr. graphoon prophetikoon; niet ‘schriften van de profeten’, maar inderdaad: ‘profetische schriften’) werd het geheimenis bekendgemaakt. De Geest der waarheid bewoog heilige mannen van God te spreken door middel van profetische schriften (2 Pet. 1:20, waar dezelfde woorden worden gebruikt als in Rom. 16:26). De geschriften die zo door de Geest der waarheid zijn gegeven, zijn compleet! Daar hoeft niets meer aan toegevoegd te worden. Alles wat als een latere ‘openbaring’ naar voren wordt gebracht, moeten we met klem verwerpen (vgl. Gal. 1:8).
Alles wat de Geest der waarheid openbaren wilde, heeft Hij in de schriften der waarheid geopenbaard. En het is dáár dat we die bijzondere waarheid - de dingen aangaande Christus - moeten zoeken. Dingen waarvan Christus niet kon spreken toen Hij op aarde was, maar wat Hij nu geopenbaard heeft in overeenstemming met Zijn belofte.
Voetnoot
Grieks: skolios. Zie voor de betekenis van dit woord Deuteronomium 32:5 en Filippenzen 2:15.