Dienst aan God
Ezechiël, wiens naam betekent: Die God zal versterken, of: Mijn sterkte/kracht is God, was de zoon van de priester Buzi (= Mijn schande, Mijn oneer). Hij was dus lid van de priesterlijke aristocratie, nakomeling binnen de priesterlijke lijn van Aäron, Eleazar en Zadok (1 Kron. 24:16). Hij is daarom in zijn rol als profeet zeer vertrouwd met het priesterschap, de tempel en de ceremoniële aanbidding van God. Zaken die in zijn bediening als profeet van God een belangrijke rol spelen. Profeten zoals Ezechiël zijn door God geroepen om in Zijn dienst te staan. Zij ontvingen woorden en opdrachten van God. Het enige dat telde voor hen was, dat zij gehoorzaam moesten zijn aan hun Opdrachtgever. Niet alleen ontvingen zij woorden van de Allerhoogste om te verkondigen aan Israël, zij moesten dikwijls ook allerlei dingen doen, dan wel nalaten, als uitbeelding van hun boodschap. Dit maakte hun dienst, en dat realiseren wij ons niet altijd, vaak bijzonder zwaar. Zo lezen wij over Hosea dat hij een ´vrouw van de hoererijen´ (NBG ´51: ontuchtige vrouw) moest trouwen… en kinderen bij haar verwekken. Jeremia moest zijn hoofdhaar afscheren (teken van verdriet); hij moest een linnen gordel omdoen en later verbergen in een rotsspleet; hij moest ongehuwd blijven en hij mocht geen feest vieren… Jesaja kreeg zelfs van de Heere het bevel om naakt te lopen, drie jaar lang. Onvoorstelbaar!
Ook Ezechiël moest allerlei symbolische handelingen verrichten ter ondersteuning van zijn indringende boodschap. Aanschouwelijk onderwijs zou je kunnen zeggen, als uitbeelding van de situatie van Israël en Gods handelen… en dat ging soms heel ver! Zo moest hij bijvoorbeeld 390 dagen op zijn linkerzij gaan liggen om aldus de ongerechtigheid van het huis van Israël te dragen: “En Ik leg u de jaren van hun ongerechtigheid op overeenkomstig het aantal dagen: driehonderdnegentig dagen dat u de ongerechtigheid van het huis van Israël dragen zult” (Eze. 4:5). En daarna nog eens 40 dagen op zijn rechterzij om dezelfde reden voor het huis van Juda. Ezechiël moet deze zware klus opknappen als zichtbaar teken voor het volk en haar leiders. En hier is het niet bij gebleven!
Hoofdstuk 4:12 iets over het voedsel dat de profeet moest bereiden: “U moet verder een gerstekoek eten, en die voor hun ogen bakken op klonten menselijke uitwerpselen”. Om onpasselijk van te worden. En dat dan ook weer om de boodschap aan het volk te onderstrepen: “En de HEERE zei: Zo zullen de Israëlieten hun brood onrein eten onder de heidenvolken waarheen Ik hen verdrijf” (vs. 13). Dit ging zelfs de trouwe dienaar van God te ver: “Toen zei ik: Ach, Heere HEERE, zie, mijn ziel is nooit verontreinigd, omdat ik van mijn jeugd af tot nu toe geen kadaver of wat verscheurd is, gegeten heb. Er is geen onrein vlees in mijn mond gekomen” (vs. 14). En de HEERE is Zijn dienstknecht terwille: “Daarop zei Hij tegen mij: Zie, Ik geef u rundermest in plaats van menselijke uitwerpselen. Bereid daarop uw brood” (vs. 15). Gevoelsmatig is rundermest wellicht ietsje minder erg dan menselijke uitwerpselen, maar het blijft natuurlijk afschuwelijk.
Afgoderij
De oude Statenvertaling gebruikt ´uitwerpselen´ het woord ´drek´. De reden waarom Ezechiël zijn brood moest bereiden op stinkende drek heeft te maken met de ernstige zonde van Israël. Niet alleen hield het volk zich niet aan de inzettingen en bepalingen van het verbond, maar het pleegde ook afgoderij op grote schaal. En dat was vooral een gruwel voor de HEERE, want Hij is een jaloerse God: “…U mag zich niet neerbuigen voor een andere god: de Naam van de HEERE is immers de Na-ijverige. Een na-ijverig God is Hij” (Exod. 34:14). In Deuteronomium 7:25 zegt de HEERE: “De beelden van hun goden moet u met vuur verbranden. Het zilver en goud dat erop zit, mag u niet begeren of voor uzelf nemen, anders wordt u daardoor verstrikt, want het is voor de HEERE, uw God, een gruwel”. In de afgoderij treden zichtbare gestalten van mens, dier of hemellichamen in plaats van de onzichtbare God en wordt hen eer betoond en vertrouwen geschonken, hetgeen alleen de Heere God toekomt. Maar… “Ik ben de HEERE - dat is Mijn Naam; Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, evenmin Mijn lof aan de afgodsbeelden” (Jes. 42:8).
Uiteraard is ook het offeren aan afgoden verboden, omdat de HEERE geen andere goden erkent of naast Zich duldt. In Jeremia 17:8 beschrijft de HEERE het afgodische leven in die tijd: “De kinderen sprokkelen hout, de vaders steken het vuur aan en de vrouwen kneden deeg om offerkoeken te maken voor de koningin van de hemel. Zij gieten plengoffers uit voor andere goden, zodat zij Mij tot toorn verwekken”. De vrouwen maakten offerkoeken voor de koningin van de hemel (zie kader).
Tegen deze achtergond is te verklaren waarom Ezechiël gerstekoeken moest bakken op menselijke uitwerpselen “…Want wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God” (Luk. 16:5). Drekgoden (SV) of stinkgoden (HSV) worden de afgoden genoemd (zie ook Ezech. 6:1-10).
Bedenk wel, de Bijbel beschouwt alle goden der volkeren als afgoden: “Want de HEERE is groot en zeer te prijzen, Hij is ontzagwekkend boven alle goden. Want al de goden van de volken zijn afgoden, maar de HEERE heeft de hemel gemaakt” (Ps. 96:4-5).
Ook de goden of ´verlichten´ in onze tijd, zoals allah, boeddha, vishnoe en noem ze maar op, zij vallen alle in de categorie afgoden! De enige ware God die lof en eer verdient, is de Schepper van hemelen en aarde, de God van dat ene volk Israël, de God en Vader van de Heere Jezus Christus. Alle het andere is drek!
Het ware leven is er dan ook alleen in de verbinding mert de ware God: “En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt” (Joh. 17:3).
Met stomheid geslagen
Een profeet spreekt namens God. Petrus schreef: “…de profetie is destijds niet voortgebracht door de wil van een mens, maar heilige mensen van God, door de Heilige Geest gedreven, hebben gesproken” (2 Petr. 1:21). Profeten moesten de woorden van de HEERE nauwkeurig doorgeven aan het volk. Vaak lezen we: ´Zo zegt de Heere HEERE´. Zij waren als het ware de mond van God. De profeten droegen daarom een zware verantwoordelijkheid want hun woord was Gods Woord!
Die verantwoordelijkheid heeft Ezechiël wel heel nadrukkelijk ervaren. Als hij zich in de vallei van de rivier de Kebar bevindt, temidden van de ballingen in Babel, wordt de Geest vaardig over hem en zegt de HEERE: “Uw tong zal Ik aan uw gehemelte doen kleven, zodat u stom wordt en u voor hen niet kunt zijn als iemand die bestraft, want zij zijn een opstandig huis! Maar als Ik met u spreek, zal Ik uw mond openen en zult u tegen hen zeggen: Zo zegt de Heere HEERE: Wie luistert, laat hij luisteren. Wie dat nalaat, laat die het maar nalaten, want zij zijn een opstandig huis!” (Ezech. 3:26-27). Nota bene, God maakte Ezechiël tot een stomme profeet: het praten werd hem onmogelijk gemaakt. Alleen op het moment dat God iets wilde zeggen, werd zijn tong losgemaakt om Zijn Woord te spreken. Dus het bijzondere is:
Ezechiël kon niet praten, maar hij kon wel spreken!
En dat niet voor even, maar voor een periode van zo´n zeven jaar! Moet je nagaan, zeven jaar lang geen woord kunnen uitbrengen, stom moeten zijn, dan alleen de woorden van God kunnen spreken. Onvoorstelbaar! Wat moet dat zwaar geweest zijn voor de profeet, voor zijn geliefde vrouw en allen die hem omringden. Wat een tragiek eigenlijk. En alsof dat nog niet genoeg is, moet hij in die periode, na een jaar of drie, ook nog afscheid nemen van zijn vrouw. En uit wat de HEERE zegt, kun je afleiden dat hij stapelgek was op zijn vrouw: “Het woord van de HEERE kwam tot mij: Mensenkind, zie, Ik ga haar die de lust van uw ogen is, door een plotselinge slag van u wegnemen. Toch mag u geen rouw bedrijven, u mag niet huilen en geen traan laten. Kerm in stilte, u mag geen rouw over de dode bedrijven. Bind uw tulband om en doe uw schoenen aan uw voeten; u mag uw baard en snor niet bedekken en van het brood dat mensen u brengen, mag u niet eten. ´s Morgens sprak ik tot het volk en 's avonds stierf mijn vrouw. De volgende morgen deed ik zoals mij geboden was” (Ezech. 24:15-18). Wie zich een moment indenkt wat de profeet -ook een mens zoals wij- hier overkomt, krijgt tranen in de ogen!
We kennen het gebruikelijke dodenritueel in Midden-Oosterse landen: luid klagen en wenen; kleren scheuren en een rouwgewaad aantrekken; aarde of as op het hoofd strooien; snor en baard bedekken; een dodenmaaltijd houden… dat alles was verboden voor Ezechiël! Hij moest de plotselinge dood van zijn geliefde in stilte verwerken en zijn bittere tranen in bedwang houden. Een welhaast onmenselijke opgave, zou je zeggen. Toch was de profeet gehoorzaam en deed wat God van hem verlangde.
Vanzelfsprekend zou dat bij de omstanders tot vragen leiden: Wat gebeurt hier in vredesnaam? Of: “Toen zei het volk tegen mij: Wilt u ons niet vertellen wat deze dingen voor ons betekenen, nu u dit doet? Toen zei ik tegen hen: Het woord van de HEERE is tot mij gekomen: Zeg tegen het huis van Israël: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik ga Mijn heiligdom ontheiligen, uw sterke trots, de lust van uw ogen en het dierbaarste voor uw ziel. Uw zonen en uw dochters, die u achtergelaten hebt, zullen door het zwaard vallen. Dan zult u doen zoals ik heb gedaan. U zult uw baard en snor niet bedekken en van het brood dat mensen u brengen, zult u niet eten. Uw tulbanden zullen om uw hoofd zijn en uw schoenen aan uw voeten. U zult geen rouw bedrijven en niet huilen. U zult in uw ongerechtigheden wegkwijnen, en elkaar uw nood klagen. Zo zal Ezechiël voor u een wonderteken zijn: geheel zoals hij gedaan heeft, zult u doen. Wanneer het komt, zult u weten dat Ik de Heere HEERE ben” (vs. 19-24).
Opnieuw was dit dramatische gebeuren een uitbeelding van de boodschap van God aan Israël. Ezechiël sprak niet alleen het Woord van God, maar was tegelijk ook een ´wonderteken´. Overigens mogen we er wel vanuit gaan, dat de HEERE Zijn dienaar niet in de steek gelaten heeft in deze bittere uren van verdriet. Eerder zagen we al wat de betekenis van zijn naam is: Die God zal versterken, of: Mijn sterkte/kracht is God. Ongetwijfeld zal de Heere God hem nabij geweest zijn. Denk aan de woorden van Psalm 103: “Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt de HEERE Zich over wie Hem vrezen” (vs.13).
Belofte(n)
Als zijn vrouw ten grave gedragen wordt, ontvangt Ezechiël een belofte van de Heer. Wat Ezechiël overkwam, was een uitbeelding van wat Jeruzalem zou overkomen: verwoesting, dood en verderf. En God belooft Ezechiël dat als dat zou gebeuren, er iemand naar Babel zou komen om hem dat te vertellen, en… “Op die dag zal uw mond met die van hem die ontkomen is, geopend worden, zodat u zult spreken en niet langer stom zijn. Zo zult u voor hen een wonderteken zijn. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben” (vs. 27). Ruim drie jaar later gebeurde het. Iemand was ontkomen uit Jeruzalem toen de legers van Nebukadnezer hun verwoestende acties uitvoerden. Hij vertelde Ezechiël dat Jeruzalem was verslagen. En dan lezen we in hoofdstuk 33:22 het volgende: “Nu was de hand van de HEERE 's avonds op mij geweest, voordat de ontkomene aangekomen was. Hij had mijn mond geopend voordat hij 's morgens bij mij gekomen was. Zo werd mijn mond geopend en was ik niet langer stom”. Op het moment dat Jeruzalem verwoest werd, kon Ezechiël weer praten!
Eigenlijk ligt er in dit hele gebeuren een geweldig type verborgen omtrent Gods handelen met Zijn volk. Immers, al 2000 jaar lang hult de Almachtige Zelf Zich in stilzwijgen. Eeuwen daarvóór had God dat overigens al aangekondigd. Tot op de huidige dag is de HEERE verborgen voor Israël (en de rest van de wereld!) en klinkt er vanuit de hemel een oorverdovende stilte. Zodanig, dat de meeste mensen niet eens (meer) geloven dat er überhaupt nog een levende God is… En dat grote zwijgen van God duurt voort, totdat… ja, tot wanneer eigenlijk? Daarover DV in de volgende AMEN meer!
Ezechiël kon weer praten… en spreken tegelijk! In de rest van het Bijbelboek lezen we dat de profeet namens God geweldige beloften mag doorgeven met betrekking tot het herstel van Israël, het volk, het land, de stad en de tempel. Grootse dingen staan er nog te gebeuren in en om Israël! En wat ook mooi is: de profetie van Ezechiël eindigt in hoofdstuk 48:35 met: “En de naam van de stad zal vanaf die dag zijn: (Jahweh Sjamma) De HEERE is daar”. De Ik-ben zal er zijn en dan gaan ook de woorden van Zacharia 14:9 in vervulling: “De HEERE zal Koning worden over heel de aarde. Op die dag zal de HEERE de enige zijn en Zijn Naam de enige”. Wat een Dag zal dat zijn!