Structuur
Deze twee delen zien we ook in de structuur van het boek Handelingen:
- A. 1:1-3 Inleiding.
- B. 1:4-2:13. Jeruzalem. Zending van de Heilige Geest. De twaalven worden toegerust voor hun aanstaande taak.
- C. 2:14-8:1a. De bediening van Petrus (en anderen) naar het volk in Jeruzalem en in het land.
- D. 8:1b-11:30. De bediening van Petrus in het land van Israël naar Joden en heidenen.
- E. 12:1-23 Jeruzalem. Petrus' gevangenname en gevangenschap; zijn verblijf daarna in Caesarea en het einde van zijn bediening.
- B. 12:24-13:3. Antiochië. Zending van de Heilige Geest. Paulus en Barnabas worden toegerust voor hun aanstaande taak.
- C. 13:4-14:28. De bediening van Paulus (met anderen) naar de verstrooiing; los van Jeruzalem en de twaalven.
- D. 15:1-19:20. De bediening van Paulus naar de verstrooiing in samenhang met de twaalven (hij werd de Joden een Jood).
- E. 19:21-28:29. Jeruzalem. Paulus' gevangenname en gevangenschap en zijn verblijf daarna in Rome en het einde van zijn bediening.
- A. 28:30 en 31 Afronding.
De perfectie van deze verdeling wordt nog verder benadrukt doordat de tekenen en wonderen in de bediening van Petrus een weerklank vinden in de tekenen en wonderen in Paulus' bediening. De vergelijking tussen Petrus en Paulus wordt overigens ook door Paulus zelf onderstreept. In Galaten 2:8 hebben we daarover een 'algemene' verklaring: "Want Hij Die door Petrus werkte met het oog op het apostelschap onder de besnedenen, werkte ook door mij met het oog op de heidenen…". Hier hebben we een duidelijke verklaring die ons uitnodigt te onderzoeken of deze dingen ook zo zijn, net als de Bereeërs destijds (Hand. 17:11).
Vergelijk van de gebeurtenissen in de bedieningen van Petrus en Paulus
1. Het eerste door Petrus verrichte wonder was de genezing van een man die verlamd was van de moederschoot aan (Hand. 3:1 e.v.). Paulus' eerste wonder was de genezing van een man die ook niet kon lopen en ook verlamd was van de moederschoot aan (Hand. 14:8). Wie anders koos deze identieke woorden dan de Heilige Geest Zelf? En welk ander doel zou dat kunnen hebben, dan het trekken van onze aandacht, zodat we het verband tussen deze beide wonderen zouden zien? Bovendien worden we zo aangemoedigd om ook de andere verbanden te zoeken, die door dezelfde Goddelijke inspiratie zijn geschreven.
2. Petrus' tweede wonder had te maken met het oordeel over Ananias en Saffira die als gevolg daarvan stierven (Hand. 5:4 en 9). Nadat ze Petrus' ernstige woorden hadden gehoord (vs. 3, 4 en 9), vielen zij "onmiddellijk neer voor zijn voeten" en gaven de geest (vs. 5 en 10). Het gevolg daarvan was: "En er kwam grote vrees over heel de gemeente en over allen die dit hoorden" (vs. 11).
Het hiermee corresponderende wonder van Paulus omvatte ook een oordeel. Elymas, de tovenaar, werd met blindheid geslagen zoals beschreven in Handelingen 13:8-11. Na een met die van Petrus vergelijkbare aankondiging, zei Paulus: "En nu, zie, de hand van de Heere is tegen u en u zult blind zijn en de zon voor een tijd niet zien. En onmiddellijk viel er donkerheid en duisternis op hem, en rondlopend zocht hij naar mensen om hem bij de hand te leiden" (vs. 11). En ook het gevolg was vergelijkbaar: "Toen de stadhouder zag wat er gebeurd was, geloofde hij, versteld over de leer van de Heere" (vs. 12).
3. De derde verwijzing naar Petrus' wonderen is een algemene, die staat opgetekend in Handelingen 5:14-16: "En er werden er steeds meer toegevoegd die in de Heere geloofden, menigten van zowel mannen als vrouwen, zodat zij de zieken naar buiten droegen op de straten en hen op bedden en ligmatten legden, opdat, wanneer Petrus voorbijkwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen zou kunnen vallen. En ook de menigte uit de steden in de omgeving kwam gezamenlijk naar Jeruzalem. Men bracht zieken en hen die door onreine geesten gekweld werden, en zij werden allen genezen”.
Geheel gelijk daarin is het verslag van een serie wonderen door de hand van Paulus in Handelingen 19:11 en 12: "En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, zo zelfs dat, als de zweetdoeken of de doeken die hij om zijn middel droeg, van zijn lichaam op de zieken gelegd werden, de ziekten van hen weken en de boze geesten uit hen weggingen".
We zien een zelfde soort wonderen: de ‘schaduw’ van Petrus en de ‘zweetdoeken’ van Paulus. Dit zijn de grotere en meerdere werken die de apostelen zouden doen en waarvan de Heere gesproken had (Joh. 14:12). Ze waren zelfs 'meerder' dan de werken die Hij deed; het wonder dat er wat dit betreft het dichtst bij kwam, was dat van de vrouw die slechts het kleed van de Heere aanraakte om genezen te worden.
4. Petrus' vierde wonder geschiedde aan Eneas “die al acht jaar op bed lag en verlamd was" (Hand. 9:33 e.v.). Paulus verrichtte een vergelijkbaar wonder in verband met de ziekte van de vader van Publius, die "door koorts en buikloop bevangen, op bed lag" (Hand. 28:8).
5. Petrus' vijfde wonder deed hij aan een gelovige, genaamd Tabita (Dorkas), een vrouw die vele goede werken deed en aalmoezen gaf. Deze goede vrouw werd ziek en stierf. Nadat Petrus bij haar gekomen was en voor haar gebeden had, stond zij weer op en werd levend voor de heiligen en de weduwen gesteld, die daardoor zeer vertroost werden (Hand. 9:36-41).
Ook Paulus deed een dergelijk wonder aan een jongeman die hij uit de doden opwekte. Ook de naam van deze jongeman wordt vermeld (Eutychus); hij was een toehoorder en zonder twijfel een gelovige in de dingen die hij van Paulus hoorde. Hij viel tijdens dat horen in slaap en viel van de derde verdieping en werd dood opgenomen. Paulus ging naar beneden en omarmde hem, en daarna was er, zoals Paulus zei, leven in hem. Toen Paulus weer naar boven was gegaan, staat er: "En zij brachten de jongen levend mee en werden bovenmate vertroost" (Hand. 20:9-12).
6. De zesde wonderbaarlijke gebeurtenis in verband met Petrus betreft een visioen. Dit visioen kreeg hij in Joppe en was direct verbonden aan zijn bijzondere bediening. In Handelingen 10:11-16 wordt als het ware een samenvatting van gegeven. Dit visioen staat in directe relatie tot het visioen dat Cornelius had over hetzelfde onderwerp (Hand. 10:3-6).
Aan Paulus waren meerdere visioenen gegeven. Deze waren nauw verbonden met zijn bijzondere bediening. Daarbij is het gezicht van de heerlijkheid van de verrezen Heere dat Paulus op de weg naar Damascus kreeg (Hand. 9:3-11) wel het bekendst. Maar daarna kreeg Paulus nog zes visioenen (in totaal dus zeven) waarvan in Handelingen melding gemaakt wordt:
- "En hij (Paulus) heeft in een visioen gezien dat een man van wie de naam Ananias was, binnenkwam en hem de hand oplegde, opdat hij weer ziende zou worden". Het gaat hier om de woorden van de Heere (in een ander gezicht) aan Ananias (Hand. 9:12);
- het visioen in Troas van de man uit Macedonië, die daarin sprak: "Kom over (...) en help ons" (Hand. 16:9 en 10);
- het visioen van de Heere aan Paulus in Korinthe: "Wees niet bevreesd, maar spreek en zwijg niet, want Ik ben met u en niemand zal de hand aan u slaan om u kwaad te doen, want Ik heb veel volk in deze stad" (Hand. 18:9 en 10);
- in de tempel in Jeruzalem kreeg Paulus ook een visioen: "...dat ik in geestvervoering raakte, en dat ik Hem zag en Hij tegen mij zei: Haast u en ga met spoed uit Jeruzalem weg, want ze zullen uw getuigenis over Mij niet aannemen". In dit gezicht spreekt Paulus met de Heere (Hand. 22:17-21);
- daarna gebeurt het volgende: "...de volgende nacht stond de Heere bij hem en zei: Heb goede moed, Paulus, want zoals u in Jeruzalem van Mijn zaak getuigd hebt, zo moet u ook in Rome getuigen" (Hand. 23:11);
- aan boord van het schip had Paulus een visioen zoals blijkt uit de woorden die hij spreekt tot de bemanning: "Want deze nacht stond er bij mij een engel van God, van Wie ik ben en Die ik ook dien; die zei: Wees niet bevreesd, Paulus, u moet voor de keizer terechtstaan; en zie, God heeft u allen die met u varen, geschonken" (Hand. 27:23 en 24).
Het is natuurlijk geen toeval dat we een dergelijke overeenkomst zien tussen de handelingen van Petrus en die van Paulus. Niets anders dan het feit dat dit alles geïnspireerd is, kan hier een verklaring van zijn. Naast de zeven in Handelingen genoemde gezichten, wordt er daarbuiten nog een achtste (het getal van de opstanding) genoemd, die gaat over dingen die niet gesproken mochten worden (2 Kor. 12:1). Het is opmerkelijk dat dit de enige tekst is met betrekking tot een gezicht buiten het boek Handelingen en dat we deze dan vinden in één van de vroege brieven van Paulus.
Op het moment dat de geschiedenis van Handelingen begon, kwam de vervulling van Deuteronomium 32 terecht bij vers 20: "Ik zal Mijn aangezicht voor hen verbergen; Ik zal zien wat hun einde is, want zij zijn een totaal verdorven generatie, kinderen in wie geen enkele trouw is". De volgende woorden in vers 21 zouden daarna vervuld moeten worden: “Zíj hebben Mij tot na-ijver gebracht met wat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun nietige afgoden. Ík zal hen daarom jaloers maken door wat geen volk is, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken”.
In feite geven deze woorden weer wat er gebeurde in de Handelingentijd. Hierdoor krijgen we zicht op de achterliggende reden van de verandering van de voorrechtspositie van het volk Israël naar die van de heidenen (Hand. 28:28)!