Er zijn in het Nieuwe Testament zeven grondwoorden die met bidden vertaald (kunnen) worden. Lees bijvoorbeeld eens de volgende zeven teksten: Mattheüs 7:7 en 9:38; Johannes 17:9; Romeinen 8:27 (SV); 1 Korinthe 4:13; 2 Korinthe 13:7 en 1 Thessalonicenzen 5:17. In elke tekst staat het woord 'bidden' en toch staat er telkens een ander woord in de grondtekst! Er zitten blijkbaar vele kanten aan het gebed, die ons onder meer een beeld geven van de praktische kant van het bidden.
Uitspreken voor Gods aangezicht
Het woord voor bidden dat het vaakst voorkomt (proseuchomai) betekent: (hardop) uitspreken tot.
Bij het bidden is het van belang te beseffen dat we dingen uitspreken voor Gods aangezicht.
Dat wil zeggen: niet zomaar voor het vaderland-weg-bidden, maar je realiseren dat je tot de Vader bidt en met Hem spreekt. Ook tijdens 'bidstonden' spreek je je tot Hem uit.
Eenvoud
De Heere Jezus wijst aan de hand van een voorbeeld nadrukkelijk op de eenvoud van het gebed: "En wanneer u bidt, zult u niet zijn als de huichelaars; want die zijn er zeer op gesteld om in de synagogen en op de hoeken van de straten te staan bidden om door de mensen gezien te worden" (Matt. 6:5). Ook in onze tijd kan het voorkomen dat er gelovigen zijn die het 'fijn' vinden zichzelf te horen bidden en het bovendien fijn vinden wanneer anderen hun gebed ook horen (vgl. ook Matt. 23:14). Zij denken "dat zij door de veelheid van hun woorden verhoord zullen worden" (Matt. 6:7).
In de rust
De Heer Zelf zocht een rustige plaats om te bidden (Luk. 5:16). In Mattheüs 14:23 (zie ook Mark. 6:46) was dat aan het einde van de dag. In Markus 1:35 is het echter heel vroeg, nog diep in de nacht. Misschien is het moment van de dag niet eens zo belangrijk. Wat de boventoon moet voeren is de rust, die er is. Voor vele gelovigen geldt dat zij 's morgens eerst tijd nemen om de dingen van die dag bij de Heere te brengen. Dit tijdstip kan echter niet zomaar als wet of regel opgelegd worden aan elke gelovige. Wat voor de één een rustig tijdstip is, kan voor de ander juist een druk moment zijn.
Het volgende punt is daarom ook heel belangrijk:
In de rust
Met name in Paulus' brieven blijkt dat bidden veel meer is dan het moment waaróp gebeden wordt. Wanneer het hele leven doordrongen is van de rust van Christus, of zoals de apostel het zegt: "... het leven (waarmee hij duidt op de dagelijkse praktijk van leven) is voor mij Christus ..." (Fil. 1:21a). Wanneer dit een realiteit wordt, groeit ook het besef dat je voortdurend 'in contact' staat met Hem. Vanuit deze houding en gezindheid zegt Paulus bijvoorbeeld dat hij onophoudelijk in zijn gebeden (deësis: smekingen) Timotheüs gedenkt (2 Tim. 1:3). Hij dankt en bidt altijd voor de Korinthiërs (1 Kor. 1:4), de Efeziërs (Efe. 1:15 e.v.) en de Kolossenzen (Kol. 1:9 e.v.). Zo dikwijls hij aan hen denkt, dankt en bidt hij voor de Filippenzen (Fil. 1:3 e.v.) en de Thessalonicenzen (1 Thess. 1:2 e.v.). Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de apostel totaal niet bereikbaar was voor zijn omgeving! Wat het wèl wil zeggen, is dat Paulus' leven een gebedsleven was: een voortdurend bewustzijn van de gemeenschap met en aanwezigheid van Christus, Die zijn leven was. Vanuit dit gebedsleven roept hij ook anderen op om (te allen tijde) te bidden (1 Thess. 5:16-18).
Niet 'zeuren'
Het lijkt soms zo dat gebed meer een 'zeuren' aan het adres van God is, dan dat de dingen bij de Heere gebracht en bij Hem gelaten worden. Sommigen gaan daarin zover dat niet meer over bidden of vragen gesproken wordt, maar over 'claimen'. Alsof wij bij God aanspraak zouden kunnen maken op iets!
Zelfs de beloften in de Bijbel zijn door de gelovige niet te claimen. Zij die zó bidden, lijken de dankzegging, het danken op grond van Gods goede genade, te zijn vergeten. Alles wat ons toebedeeld wordt in Gods Woord berust slechts op Gods rijke en overvloedige genade. Nogmaals: daarom is het 'onder dankzegging bij God brengen' zo belangrijk. Bepalend voor de wijze waarop wij bidden is weten dat al wat we wel of niet (!) hebben, voortkomt uit Gods genade. Ons gebed zal dan voornamelijk door dankzegging bepaald worden.
Van je zorgen overgeven aan God vinden we enkele treffende voorbeelden in de Bijbel.
Ten eerste de geschiedenis van de strijd van Christus in de hof van Gethsémané (Matt. 26:36-46 en Luk. 22:39-46). Driemaal bidt de Heere: "Vader, als U wilt, neem deze drinkbeker van Mij weg; maar laat niet Mijn wil, maar de Uwe geschieden" (Luk. 22:42). Vervolgens laat Hij het over aan Zijn hemelse Vader!
Een ander voorbeeld staat in 2 Korinthe 12 waar Paulus schrijft over zijn "doorn in het vlees" (vs. 7). "Hierover heb ik de Heere driemaal gesmeekt (N.B.G.-'51-vertaling: gebeden) dat hij van mij weg zou gaan" (vs. 8). Het woord dat hier met smeken/bidden vertaald is, is ‘parakaleoo’ (dit betekent letterlijk: ernaast roepen). Paulus had de Heere als het ware driemaal gevraagd Zich in zijn situatie te verplaatsen; driemaal had hij Hem 'ernaast geroepen'.
In deze voorbeelden lijkt de Bijbelse regel naar voren te komen dat een zaak op twee of drie getuigen vaststaat. Ook verhoort God de Vader op Zijn wijze deze gebeden, waarin uiteindelijk Zijn wil wordt uitgevoerd!
Zo wordt van de Heere later gezegd, dat Hij in de hof van Gethsémané "uit de angst verhoord" is (Hebr. 5:7). Bovendien verscheen een engel uit de hemel om Hem kracht te geven (Luk. 22:43). In deze hele specifieke situatie zien we dat de Vader de situatie zèlf niet anders maakt voor Zijn Zoon. Gelukkig niet! Anders zou het verzoenend lijden en sterven immers niet hebben plaatsgehad. Het lag in Gods Plan dat de Heer sterven zou voor deze wereld, dus de vraag of de 'lijdensbeker' aan Hem voorbij mocht gaan, kón niet verhoord worden! Maar wel werd Hij verhoord uit Zijn angst. Zodat Hij het dragen kon ...
Bij Paulus zien we iets dergelijks: de doorn in zijn vlees wordt niet wegenomen. De Heere ìs naast Paulus gaan staan en heeft hem vertroost en tot hem gezegd: "Mijn genade is voor u genoeg ..." (2 Kor. 12:9). Later schrijft Paulus dat hij geleerd heeft om met de omstandigheden waarin hij verkeerde genoegen te nemen. De genade van God had zijn werk gedaan in het leven van de apostel! Niet alleen wat zijn doorn in het vlees betreft, maar in elke omstandigheid (honger, rijkdom, gebrek en overvloed) waren hem alle dingen mogelijk door Christus, Die hem kracht gaf (Fil. 4:11-13).
Natuurlijk betekent dit alles niet dat bijvoorbeeld (groot)ouders die dagelijks voor hun (klein)kind(eren) bidden daar meteen maar mee moet ophouden. Denk ook hier weer aan Paulus die altijd en onophoudelijk bad voor zijn 'geestelijke' kinderen.
Gaat het echter om heel specifieke zaken (als omstandigheden of materiële dingen) dan is het maar de vraag of we er een 'gebedszaak' van moeten maken. Wanneer we de behoefte hebben een dergelijke nood bij de Heere te brengen, mogen we dat in afhankelijkheid doen - in de wetenschap dat Hij op de hoogte is van als onze noden - en het verder aan Zijn genade overlaten.
Voor een belangrijke beslissing
Wat enigszins met het voorgaande te maken heeft, is dat er enkele voorbeelden in de Bijbel zijn, waarin heel specifiek gebeden wordt, voorafgaand aan een belangrijke beslissing. In Lukas 6:12 brengt de Heer de hele nacht door in gebed voordat Hij de twaalf apostelen uitkiest.
Ook als later na het wegvallen van Judas een apostel gekozen moet worden, gebeurt hetzelfde (Hand. 1:24). Ook wanneer er - gedurende de Handelingentijd - anderen in de dienst worden gesteld, wordt er gebeden (Hand. 6:6 en Hand. 13:2 en 3).
Samen bidden
In het boek Handelingen wordt enkele keren gezamenlijk gebeden. Bijvoorbeeld tussen de hemelvaart van de Heer en de uitstorting van heilige geest (Hand. 1:13 en 14). Of in Handelingen 12:12 waar beschreven wordt dat velen vergaderd waren in gebed ten huize van Maria, de moeder van Johannes. Er werd gebeden voor de bevrijding van Petrus (vs. 5).
In Handelingen 20:36 bad Paulus na zijn toespraak tot de oudsten van Efeze "met hen allen". Zie ook Handelingen 21:5.
Bij al deze gebeurtenissen wordt er 'samen' gebeden in en voor een heel specifieke situatie. Ook in onze tijd doen zich situaties voor, waarin we elkaar opzoeken om te bidden.
Weten dat we met een heilig God te doen hebben
In 1 Timotheüs 2:8 schrijft Paulus dat mannen op iedere plaats moeten bidden met opheffing van heilige handen. De nadruk in dit vers ligt vooral op heilige. Niet met handen die bezoedeld zijn door slechte praktijken. "Zonder toorn en meningsverschil", zegt de apostel er achteraan. Een 'bidstond' is niet bedoeld om complete twisten inclusief bijbehorende argumenten naar voren te brengen. Dan kun je maar beter je mond houden.
In Judas 20 wordt (letterlijk) gesproken over het bidden in een heilige geest. Dat wil zeggen: bidden in die nieuwe gezindheid, die nieuwe (heilige) geest, die door God aan de gelovige is toevertrouwd.
Overigens is het opvallend dat waar in de Bijbel sprake is van bidden en gebed (dus niet aanbidding of verering) dit zich richt op de Vader. Nergens richt het gebed zich op Christus! Op grond van het verlossingswerk van Christus hebben wij de toegang tot de Vader, en dat met vrijmoedigheid (Efe. 2:18 en 3:12).
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van de Morgenroodbrochure 'Here, leer ons bidden' (ISBN 9789066942158).