Geheimenis: onderbreking Koninkrijk
Het ligt voor de hand dat de boodschap van Paulus over het geheimenis lijkt op een ‘gewone’ profetie dat ‘verborgen was bij God’ gedurende de vorige bedelingen. Bij nauwkeurige lezing blijkt uit zijn verkondiging dat het geheimenis niet de vervulling was van Gods profetisch plan, maar juist een onderbreking daarvan. Als Israël de Messias aangenomen had op Pinksteren was het een kanaal van Zijn zegen geworden voor de volken, zoals geprofeteerd. “Ik stel u (Israël) tot een licht der volken opdat Mijn heil reike tot het einde der aarde” (Jes. 49:6b) Door Israëls afwijzing kon deze profetie nog niet in vervulling gaan. Het ‘geheimenis’ omvat zegen van genade voor de heidenen waarover niet geprofeteerd was. God wil dat we weten: “hoe rijk de heerlijkheid van dit geheimenis is onder de heidenen.” (Kol. 1:27b) Moge grote aantallen gelovigen tot de kennis van deze zegenrijke waarheid komen!
Geheimenis en genezing
Buiten de brieven van Paulus zegt Gods Woord: “op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden.” (Marc. 16:18b) “En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken.” (Jac. 5:15) Velen claimen vandaag in genezingsdiensten dergelijke teksten als onvoorwaardelijke beloften voor gebedsverhoring! Er lijkt gerede twijfel of de genezingen echt zijn. Het is vaak te zien dat dit niet zo is. Geeft eenparige gebed van twee gelovigen dan die garantie op verhoring? (Matt. 18:19) Het aantal sterfgevallen blijft gelijk bij Pinkstergelovigen, Katholieken en anderen die hun aanspraak op genezing baseren op dergelijke teksten (Matt. 21:22; 18:19). Zij overlijden net als andere mensen zelden op honderdjarige leeftijd. Al hun claimen zal in de laatste beproeving van de dood falen.
Hoe zit het? Het geheimenis helpt deze teksten te begrijpen en vermijdt teleurstelling in de genezingsbeloften. Marcus 16:18 maakt deel uit van de opdracht van de Heer aan Zijn elf discipelen. Als het Koninkrijk dat zij verkondigden aangenomen was, waren de genezen patiënten perfect gezond gebleven. Maar, het Koninkrijk werd niet geaccepteerd. Vandaar dat God het profetisch programma onderbrak en Paulus opwekte om alvast zonder aards Koninkrijk, aan alle mensen verzoening te bieden in genade door geloof. Voor het Koninkrijk, waarbij de genezingen behoorden, verklaarde Paulus na het uitstel: “wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. En niet alleen zij, maar ook wijzelf, wij, die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam.” (Rom. 8:22 en 23)
Genezingspredikers
Genezingspredikers onderscheiden niet in het Woord der Waarheid dat het Koninkrijk uitgesteld is vanwege Israëls afwijzing van Christus en door de tussenkomst van de bedeling der genade. Jacobus maakte duidelijk, dat de belofte “het gelovig gebed zal de lijder gezond maken” niet voor ons is, maar voor de ‘twaalf stammen in de verstrooiing’. (Jac. 1:1) Deze belofte is ook niet vandaag van toepassing op ongelovige Israëlieten; noch op de heidenen of op het Lichaam van Christus. Desondanks kan God in de huidige bedeling zieken genezen als antwoord op gebed. Echter, Paulus zegt nadrukkelijk dat “de uiterlijke mens vervalt” (2 Kor. 4:16), “en wij, die nog in een tent wonen, zuchten bezwaard.” (2 Kor. 5:4a)
De tegenwoordige boze wereld (Gal. 1:4) staat tegenover Gods overvloedige genade (Rom. 5:20). Als we gezond zijn vergeten we Hem gemakkelijk.Vandaar is het goed dat we onder de genade lichamelijke lasten dragen. Paulus had een doorn in het vlees, opdat hij zich niet te zeer zou verheffen. Zonder zijn ‘doorn’ kon hij zijn bruikbaarheid en beloning verliezen (2 Kor. 12:7). Driemaal bad hij de Here zijn kwelling weg te nemen (vs. 8), maar hem werd gezegd: “Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid.” (vs. 9) Door onze zwakheden steunen we meer in gebed op God. Ziekte maakt ons nederig en brengt ons dichter bij Hem. Geestelijke overwinning in ziekte is meestal een grotere zegen dan verlossing van ziekte. Wanneer we dit inzien zeggen we 'amen' op dit vers: “Zeer gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, want als ik zwak ben, dan ben ik machtig.” (2 Kor. 12:9 en 10)
Geheimenis en bezittingen
Jezus zei tegen een volgeling: “Eén ding ontbreekt u, ga heen, verkoop al wat gij hebt en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemel hebben, en kom hier, volg Mij.” (Marc. 10:21) De twaalven lieten alles in de steek om Hem te volgen (Matt. 19:27 e.v.; Matt. 4:18-22; Luc. 5:27 en 28; enz.). Zij werden uitgezonden met het bevel: “Voorziet u niet van goud of zilver of koper in uw gordels.” (Matt. 10:9) En, tot de ‘kleine kudde’ van Zijn volgelingen zei Hij: “Wees niet bevreesd, want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven. Verkoopt uw bezittingen om aalmoezen te geven.” (Luc. 12:32 en 33)
In de Bergrede zei Jezus: “Geef hem, die van u vraagt, en wijs hem niet af, die van u lenen wil.” (Matt. 5:42) Van Zijn volgelingen werd toen dus verwacht, dat ze hun aardse bezittingen zouden delen. Dit waren regels van Zijn Koninkrijk en die gelden niet voor het geheimenis.
Hoe zit het met hen, die het geweldige geheimenis aan Paulus geopenbaard, niet erkennen voor de tegenwoordige bedeling? Zij veronderstellen dat het geheimenis enkel het vervolg was van de boodschap van de twaalven. Sommigen denken dat vanwege Israëls afwijzing, hun Heer de eisen voor Zijn Koninkrijk vlak voor Zijn kruisiging introk (Luc. 22:35-38). Is dat zo? Nee. We herinneren er aan dat de Heer aan het kruis bad om vergeving voor Zijn vijanden. Vanaf die tijd brachten de volgelingen van Christus Gods voorschriften voor het Koninkrijk met meer ernst in praktijk dan daarvoor. Na de grote opdracht met Pinksteren en de uitstorting van de Heilige Geest hadden “allen, die tot het geloof gekomen en bijeenvergaderd waren, alles gemeenschappelijk; en telkens waren er, die hun bezittingen en have verkochten en ze uitdeelden aan allen, die er behoefte aan hadden.” (Hand. 2:44 en 45) “Ook niet één zeide, dat iets van hetgeen hij bezat, zijn persoonlijk eigendom was; er was ook niet één behoeftig onder hen.” (Hand. 4:32-34)
Pinksterperiode
Als je de Bergrede en de lering van de Heer op aarde tot de tegenwoordige bedeling rekent en handelt als in de Pinksterperiode, faalt je geloofsopvatting. Gelovigen die toch zo denken en doen geven hun bezittingen niet voor het gemeenschappelijk welzijn. Zij zwakken de Koninkrijksopdrachten af, en suggereren dat God alleen een bereidwillig hart vraagt om alles op te geven. Echter, de gelovigen in de Pinksterperiode gingen niet zo om met de aanwijzingen van hun Meester. Zij namen de afsluitende woorden van de Bergrede serieus: “Een ieder nu, die deze Mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots. En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, en het viel niet in, want het was op de rots gegrondvest. En een ieder, die deze Mijn woorden hoort en ze niet doet, zal gelijken op een dwaas man, die zijn huis bouwde op het zand. En de regen viel neer en de stormen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis, en het viel in en zijn val was groot.” (Matt. 7:24-27)
Begrijpelijk is dat de broeders na verloop van tijd erop wezen om hun bezit niet te verkopen voor de armen. Anders zouden zij in financiële moeilijkheden komen en schande over hun Heer brengen. Zelfs in Jeruzalem stortte deze regeling in toen het aangeboden Koninkrijk ingetrokken werd. Het is geruststellend om te ontdekken, dat zulke opdrachten niet gegeven zijn om in deze tegenwoordige boze wereld gehoorzaamd te worden.
Vrijgevig en mededeelzaam
Het geheimenis heeft diepgaande invloed op onze omgang met het materiële. Paulus, door God geïnspireerd zei: “Maar indien een vrouw voor de haren, en nog wel voor haar huisgenoten, niet zorgt, dan heeft zij haar geloof verloochend en is zij erger dan een ongelovige.” (1 Tim. 5:8) Onze opdracht is om voor onszelf te zorgen en voor onze huisgenoten. Daarom zijn we gewaarschuwd: “Wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht.” (1 Tim. 6:9 en 10a) “Hun, die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen niet hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzekere rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wèl te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam.” (1 Tim. 6:17 en 18)
Paulus zegt niet dat wij van al onze goederen afstand moeten doen om het te verdelen onder gelovigen. Wel worden allen erop gewezen om overvloedig te zijn in het geven (2 Kor. 8:3-7), regelmatig naar vermogen (1 Kor. 16:1 en 2) en blijmoedig (2 Kor. 9:7). Dit toetst de echtheid van onze liefde (vs.8). Bedenkt dat onze Here, “om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede rijk zoudt worden.” (vs. 9) In Handelingen 20:35 staat dat het zaliger is te geven dan te ontvangen en: “Wie karig zaait, zal ook karig oogsten, maar wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten.” (2 Kor. 9:6)