“Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde” (Kol 1:13)
Het gaat hier over God, onze hemelse Vader, en over 'ons', heiligen en gelovigen. Degenen die Hem geloven, dat wil zeggen: alles wat in Zijn Woord geschreven staat, zoals een kind alles gelooft wat zijn vader zegt.
Getrokken uit
Er is sprake van een verlossing, en wel: uit de macht van de duisternis. We zijn niet getrokken uit de duisternis, maar uit de macht van de duisternis. Wat is dat, de duisternis? We leven in een duistere eeuw, en de god van deze eeuw is de satan (2 Kor. 4:4). Deze eeuw is begonnen met Noach en zal eindigen met de wederkomst van Christus. Wij, die in deze eeuw leven, zijn dus getrokken uit de macht van de satan, die de heerser is van deze eeuw! Hij heerst op de aarde en in de geschapen hemelen. Toch zijn wij verlost, bevrijd uit zijn macht. We hebben nog wel met hem te maken, omdat we op deze aarde leven, in ons aardse lichaam, dat nog zondigt. Daarvan worden wij verlost als we sterven.
Hoe kunnen we dan zeggen dat we toch nu al verlost zijn? Dat is de centrale zegen waarmee we gezegend zijn: “In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade”(Efe. 1:7).
De zonde kan geen macht meer over ons hebben!
Zonde is voor God een gepasseerd station, want wij zijn met Christus gestorven, en ons leven is met Christus verborgen in God (Kol. 3:3). Door het geloof mogen wij deze dingen zeker weten, God heeft het gesproken.
Koninkrijk
Er is ook sprake van een Koninkrijk. Daarin zijn wij overgezet. Dat is dus een Koninkrijk, dat er is. Niet het Koninkrijk der hemelen, dat nog moet komen. Het is het Koninkrijk van de Heere Jezus Christus, in de hemel, waar Hem alle macht gegeven is.
Dat is nog niet zo op deze aarde, dat kunnen we zien. Maar dat komt nog! Zijn Koninkrijk is nu in de hemel, daarin zijn wij overgezet. Wij zijn burgers van dat Koninkrijk: Hemelburgers (Filipp. 3:20). We zijn ook gezegend met alle geestelijke zegen in de hemel in Christus (Efe. 1:3). Daar mogen we ons goed van bewust zijn. Want laten we eerlijk zijn, we hebben een paspoort van de hemel, maar wat kunnen we nog zeuren over aardse dingen! We zijn opgeroepen om de dingen te bedenken die boven zijn, waar Christus is (Kol. 3:1-2).
Persoon
Daarmee komen we terecht bij de Persoon aan Wie dat Koninkrijk geschonken is: de Zoon van Zijn liefde: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft” (Joh. 3:16).
“God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren”(Rom. 5:8). Daarom heeft Hij Zich vernederd, en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood van het kruis (Filipp. 2:7). De grootte en diepte van Zijn lijden is overtroffen door de liefde van God. “Daarom heeft God Hem ook bovenmate verhoogd en heeft Hem een Naam geschonken boven alle naam” (Fil. 2:9). Hij heeft de koninklijke waardigheid in de hemel ontvangen, Hij is daar gezeten op de troon, en ook het koningschap over de wereld zal aan Hem komen (zie Openb. 11:15).
Wij, die in Hem geloven, mogen ons nu al, naar de geest, Zijn onderdanen noemen! Laten we dat ook zijn, en ons daar naar gedragen, en Hem daarom alle lof en eer toebrengen.
Liefde
De liefde zoekt zichzelf niet. God is, in Christus, naar deze wereld gekomen, om ons te zoeken.
Ja, Zijn liefde zocht mij,
En Zijn bloed dat kocht mij,
Door genade ben ik een kind van God!
(Lied 497 Joh. de H.)
Hoe is het met ónze liefde gesteld? Is de liefde wederzijds? Velen zoeken tegenwoordig zichzelf, hun eigen identiteit. Ten diepste is dat egoïsme. En welbeschouwd kunnen we daar ook niet vrolijk van worden. Laten wij ons daarentegen verblijden in God. Laten wij ons gelukkig prijzen in Zijn liefde, en daarvan getuigen, ook in onze gebeden: Heer, ik heb U lief! Als we overgezet zijn in Zijn Koninkrijk, verkeren we in een liefdesgemeenschap. We mogen zeggen: “Ik heb de Heere lief” (Ps. 116:1a).