Mattheüs gebruikt deze benaming in totaal (inclusief samengesteld gebruik in bijvoorbeeld "de Koning der Joden") 5 maal, Markus 6 maal, Lukas 5 en Johannes maar liefst 71 maal!
Uit het laatste moge blijken, dat Johannes deze benaming niet alleen maar gebruikt om aan te duiden wie hij bedoelt, maar ook om weer te geven wie zij zijn. Als wij deze uitdrukking lezen kunnen we daarbij twee kanten op denken.
1. Nageslacht van Juda, inwoners van het zgn. Tweestammenrijk
Het Koninkrijk van Israël is opgericht in de tijd van David. David was de door God uitverkoren herder om koning te worden over Zijn uitverkoren volk Israël. Daartoe is hij gezalfd door Samuël (zie 1 Sam. 16). Hoewel hij toen dus reeds de gezalfde van de HEERE was, kwam hij nog niet direct aan de macht. Veel later pas, na de periode van Saul, werd David koning, eerst over Juda, de stam waaruit hijzelf afkomstig was. In Hebron, gelegen ten zuiden van Jeruzalem, regeerde hij 7 jaar.
Nadat daar alle oudsten van Israël bij hem kwamen, sloten zij een verbond en zalfden David tot koning over geheel Israël. David regeerde vervolgens nog 33 jaar te Jeruzalem. Na David kwam, naar de belofte van God, zijn zoon Salomo op de troon. In zijn dagen maakte het Rijk van Israël een ongekende bloei door. Wereldwijd was men onder de indruk van Salomo's wijsheid en heerlijkheid. Onnodig te zeggen, dat beide koningen natuurlijk een geweldig type zijn van hun Meerdere, de Heere Jezus Christus.
Splitsing
Nadat Salomo eveneens 40 jaar geregeerd had, kwam er een scheuring in het Rijk van Israël. Rechabeam, de zoon van Salomo, werd koning in de plaats van zijn vader over Juda en Benjamin en over “…de Israëlieten, die in de steden van Juda woonden" (1 Kon. 12:17). Dit werd wel het Zuidelijk Rijk of Tweestammenrijk genoemd, met als hoofdstad Jeruzalem.
Jerobeam, een dienaar van Salomo, werd koning over de rest van Israël, dat zich los gemaakt had van het 'huis van David'. Dit werd het Noordelijk Rijk of Tienstammenrijk genoemd, met als hoofdstad Samaria.
Het Zuidelijk Rijk werd aangeduid met de naam: Juda, en het Noordelijk Rijk heette: Israël.
De geschiedenis van het Noordelijk Rijk werd gekenmerkt door afgoderij en goddeloosheid. Niet één van de 19 koningen deed "wat goed was in de ogen van de HEERE." Onder de 19 koningen (+ 1 konin¬gin) van Juda waren er nog een stuk of acht goede tot zeer goede koningen.
Er was ook onderlinge strijd tussen de beide Rijken. Juda probeerde aanvankelijk de verloren macht over de 10 stammen terug te winnen, maar dat lukte niet.
Na het huwelijk van Joram, koning van Juda, met Atalja, de dochter van Achab, koning van Israël, werd een verbond geslo¬ten tussen beide Rijken. Na de dood van Achazia regeerde Atalja zelfs verscheidene jaren over Juda! Dit verbond werd verbroken door Jehu, die het hele huis van Achab ombracht. Deze vijandschap is gebleven tot het einde.
Assyrische ballingschap
Het Noordelijk Rijk werd belaagd door Assyrië en in 722 v. Chr. kwam er een einde aan. De inwoners werden gede¬porteerd naar Assyrië en zijn nooit meer teruggekeerd naar hun land. In 2 Koningen 17:24 lezen wij: "De koning van Assyrië bracht mensen uit Babel, uit Chuta, uit Avva, uit Hamath en Sefarvaïm, en liet hen in de steden van Samaria wonen, in plaats van de Israëlieten. Zij namen Samaria in bezit en woonden in zijn steden". Ongetwijfeld bevonden zich onder hen Israëlieten, die zich vermengd hadden met deze heidenen.
Babylonische ballingschap
Het Zuidelijk Rijk werd aangevallen door de koning van Babel, Nebukadnezar, die Jeruzalem heeft ingenomen en de inwoners van Juda als ballingen naar Babel deporteerde. Na een verblijf in Babylonische ballingschap van ongeveer 70 jaar keerde een deel van de ballingen (vermoedelijk zo'n 50.000 mensen) terug naar het land van Juda en Jeruzalem. Onder leiding van Ezra en Nehemia werden de tempel en de stad herbouwd. Jeruzalem heeft daarna bestaan "in benauwde tijden" (Dan. 9:25) tot in het jaar 70 na Chr., toen het door de Romeinse legers verwoest werd en alle inwoners van het hele land terechtkwamen in de verstrooiing onder de heidenen, de zgn. Diaspora.
In de tijd van de Heere Jezus vormden dus 'de Joden' (van oorsprong afkomstig uit het Tweestammenrijk - Juda) de belangrijkste bevolkingsgroep, terwijl het Tienstammenrijk officieel nog altijd in ballingschap was.
Logischerwijze spreekt de Heere Jezus ten overstaan van 'de Joden' (schapen van de ene stal) dan ook over "nog andere schapen, die niet van deze stal zijn" (Joh. 10:16). De Heiland wijst daarmee op die andere bevolkingsgroep, die op dat moment nog altijd in ballingschap was, maar historisch én profetisch gezien, wel degelijk in aanmerking komt voor de zegen van Abraham, die door Christus gekomen is. De groep, die de Heere noemt: "Zijn eigen schapen" (die naar Zijn stem horen), is uiteindelijk het gelovig overblijfsel uit alle 12 stammen: het ganse Israël, dat zal delen in de heerlijkheid van haar Herder en Koning, Jezus Messias.
2. Het Jodendom en haar leiders
Het godsdienstige en maatschappelijk leven in de dagen van Jezus werd voornamelijk bepaald door de Joodse leiders, bekend als 'de overpriesters en de Schriftgeleerden'. Onder deze Schriftgeleerden bevonden zich nog wel Farizeeën, maar de Sadduceeën waren in de meerderheid. De Farizeeën en de Sadduceeën, twee partijen in het Sanhedrin, hadden doorgaans niet veel met elkaar op. Hoewel de Farizeeën in de minderheid waren, werden zij als de geestelijke leiders van het volk gezien. Zij waren orthodox, hielden zich aan de wet c.q. overlevering der vaderen, erkenden het bestaan van boze en goede geesten, de lichamelijke opstanding, e.d. De Sadduceeën echter waren veel minder wettisch, hadden minder oog voor de profeten. Zij verwierpen de lichamelijke opstanding, het bestaan van engelen, geesten, etc. Opvallend is, dat de twee partijen elkaar wel goed vonden in hun vijandschap ten opzichte van de Heere Jezus!
Sanhedrin
In de tijd van het Romeinse Rijk was er de Hoge Raad, ook wel het Sanhedrin genoemd, afgeleid van het Griekse 'synedrion', hetgeen betekent: zitting, beraadslaging, vergadering. Het Sanhedrin bestond uit 71 leden, d.w.z. 70 leden en de hogepriester, die ambtshalve voorzitter was (merk op, dat de benaming 'de Joden' in het Johannes-evangelie 71 keer voor komt!). De leden van het Sanhedrin waren ten dele overpriesters (d.i. leden van de families, waaruit de hogepriesters voortkwamen en oud-hogepriesters) en voor het andere deel bestond de Joodse Raad uit oudsten (burgerlijke overheidspersonen) en Schriftgeleerden.
Het Sanhedrin was het hoogste bestuurs- en rechtscollege en had macht over leven en dood (zie Hand. 7:54 e.v.), mits de doodstraf door steniging voltrokken werd. Volgens Handelingen 9:1 reikte de machtsinvloed van het Sanhedrin zelfs tot Damascus in Syrië.
De bevolking van Israël kon in die dagen met recht 'het Joodse volk' genoemd worden. De Heere Jezus, de apostelen en vele anderen hebben met het Sanhedrin te maken gehad. Samen met de traditionele leringen van de synagoge bepaalde de Raad het leven in Israël, waardoor de waarheid ernstig in het gedrang kwam.
Als zodanig is de benaming 'de Joden' een negatieve kwalificatie van de toenmalige Joodse leiders en vele van hun onderdanen. Zij worden onderscheiden van het 'gewone' volk, zoals bijvoorbeeld duidelijk blijkt uit Johannes 7:11-13. Wat eens de "feesten van de HEERE" waren (Lev. 23), worden in het Johannes-evangelie "feesten van de Joden" genoemd (zie 2:13, 5:1, 7:2, etc.).
De overlevering gold als waarheid en beroofde daardoor het Woord van God van zijn kracht (vgl. Matt. 15:2 ev., Mark. 7:3, e.v.).
Tegen die achtergrond is het te verstaan, dat de Heere Jezus in Zijn toespraken zo vaak (25 keer) begint met die bekende woorden: "Voorwaar, voorwaar...", m.a.w. dít is de waarheid!