Waar waren wij gebleven?
Nadat Ahasversos koningin Vasthi aan de kant heeft gezet, wordt Esther koningin. Na haar kroning ontdekt Mordechai een complot tegen Ahasveros en geeft dit via Esther aan hem door. Vervolgens treedt Haman op de voorgrond als hij door Ahasveros in een hoge positie wordt geplaatst. Iedereen buigt voor hem, behalve Mordechai. Hierop bedenkt Haman een plan om Mordechai en zijn volksgenoten om te brengen en krijgt hiervoor instemming van de koning. Als Mordechai van dit plan hoort, stelt hij Esther op de hoogte. Zij gaat naar Ahasveros, met gevaar voor eigen leven, en nodigt hem en Haman uit voor een maaltijd. Tijdens deze maaltijd nodigt Esther beiden uit voor een tweede maaltijd. Na afloop van de eerste maaltijd raakt Haman geërgerd dat Mordechai niet voor hem buigt. Hij besluit Ahasveros de volgende dag te verzoeken hem te mogen doden. Ahasveros wil Mordechai echter eer bewijzen omdat hij zijn leven heeft gered. Uiteindelijk moet Haman een huldeblijk uitvoeren voor Mordechai. Tijdens de tweede maaltijd met Esther en Ahasveros wordt Haman vervolgens ontmaskerd en opgehangen aan de paal die voor Mordechai bestemd was. Mordechai krijgt de functie van Haman en het beheer over zijn bezittingen. Hierna gaat Esther nogmaals naar de koning, want het door Haman opgestelde edict is nog steeds van kracht. Esther en Mordechai mogen een tegenedict opstellen dat de Joden beschermt. De uitwerking van dit tegenedict resulteert negen maanden later in de ondergang van de aanhangers van Haman en victorie voor de Joden. Vervolgens wordt het Purimfeest als nieuw feest ingesteld. In dit artikel gaat het over de reden en de inhoud van dit feest (9:20-32). Ook zien wij hoe de geschiedenis van Esther wordt afgesloten (10:1-3).
Mordechai schrijft (9:20-22)
Nadat de Joden de strijd tegen hun vijanden hebben gewonnen en het gevaar is geweken, besluit Mordechai om de geschiedenis van Esther en haar volk op te tekenen. Daarmee legt hij de basis voor de het boek Esther zoals wij dit nu kennen. Wellicht heeft Ezra op een later tijdstip hetgeen Mordechai beschreef, gebruikt om het boek Esther daadwerkelijk vorm te geven, waarbij hij ook verantwoordelijk is voor het optekenen van Esther 10:1-3, waarvan wij toch moeilijk kunnen aannemen dat dit gedeelte door Mordechai zelf is geschreven.
Verder wordt geschreven dat Mordechai brieven stuurt aan alle Joden in het rijk. Waarschijnlijk staat het schrijven van deze brieven los van het optekenen van de geschiedenis van Esther en haar volk. Wij lezen namelijk ten aanzien van die brieven dat ze betrekking hebben op de instelling van wat later het Purimfeest wordt genoemd.
Bij de instelling van het Purimfeest wordt aangesloten bij de wijze waarop het tegenedict zijn uitwerking had: zowel op de veertiende als de vijftiende dag van de maand Adar wordt er feest gevierd en herdacht dat de Joden rust kregen van hun vijanden. Heel mooi wordt dan beschreven dat dit de maand is die voor hen veranderd was van verdriet in blijdschap en van rouw in een feestdag. Op beide dagen worden maaltijden gehouden, in overeenstemming met de maaltijden die leidden tot de ontmaskering van Haman. Ook zijn het blijde dagen en de mensen dienen elkaar geschenken te zenden en gaven aan de armen te geven.
De omkeer van rouw naar vreugde is een thema dat wij vaker in de Bijbel tegenkomen. In de profetische boeken vinden wij dit een aantal keren terug. Een treffend voorbeeld hiervan is Jesaja 61, wat een profetie over de Messias is: "De Geest van de Heere HEERE is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft om een blijde boodschap te brengen aan de zachtmoedigen (…) om aangaande de treurenden van Sion te beschikken dat hun gegeven zal worden sieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een benauwde geest" (Jes. 61:1a+3a). Maar Jesaja 61 kent nog een overeenkomst met wat wij in het boek Esther zien. Waar in het boek Esther het volk Israël van verdrukking naar vrijheid en van vreugde naar verdriet wordt gebracht, daar wordt dit in Jesaja 61 over hen geprofeteerd met betrekking tot wat bij de tweede komst van de Messias zal gebeuren: "…om voor de gevangenen vrijlating uit te roepen en voor wie gebonden zaten, opening van de gevangenis; om uit te roepen het jaar van het welbehagen van de HEERE en de dag van de wraak van onze God" (Jes. 61:1b-2a). Hierbij moeten wij beseffen dat zowel Esther als Jesaja zijn geschreven vanuit het oogpunt van Israëls ballingschap. Ergens zouden wij dan wel kunnen stellen dat het boek Esther, net als Jesaja, heen wijst naar de toekomstige verlossing door de Messias. Alhoewel de Messias in het boek Esther niet zichtbaar is en ook niet genoemd wordt.
Blijvende instelling van het Purimfeest (9:23-28)
In het vervolg van hoofdstuk 9 lezen wij dat de Joden – verspreid over het immense rijk van Ahasveros – hetgeen Mordechai in zijn brieven aan hen geschreven heeft, overnemen. Maar voordat hier nog verder op wordt ingegaan, wordt in vers 24-26a uitgelegd waar het Purimfeest zijn naam aan dankt. Haman had het 'pur', dat is het lot, geworpen om de meest gunstige dag te bepalen dat hij de Joden om zou brengen. Dit 'pur' keert zich echter tegen hem en werkt in het voordeel van de Joden als Esther naar de koning gaat en het tegenedict wordt opgesteld. Daarbij worden het doodvonnis van Haman en het opstellen van het tegenedict als één voorval beschreven, hoewel deze in de geschiedschrijving als afzonderlijke gebeurtenissen staan opgetekend. Op zich is dit niet vreemd, want de dood van Haman en het verlies van zijn bezittingen na de tweede maaltijd met Esther en de koning heeft nauwe verwantschap met de dood van zijn zonen op de dag dat het tegenedict in werking treedt. Hiermee wordt Hamans levenslijn helemaal afgesneden. Die vereenzelviging van Haman met zijn zonen is ook duidelijk terug te vinden in vers 25b, waar te zien is hoe zij aan hun einde komen: "…en men heeft hem en zijn zonen aan de galg gehangen".
Het 'pur' dat Haman gunstig moest stemmen en de Joden moest vernietigen, wordt zijn ondergang en juist de verlossing van de Joden. Opmerkelijk in dit verband is dat wij een afleiding van het begrip 'pur' tegenkomen in Psalm 33:10, waar het wordt vertaald met 'vernietigt': "De HEERE vernietigt de raad van de heidenvolken…". De volken kunnen van alles bedenken om de HEERE en Zijn volk kwaad te doen, maar uiteindelijk verliezen zij het toch van Hem. Hun 'lot' dat zou moeten leiden tot overwinning, leidt uiteindelijk tot hun ondergang.
Vanaf vers 26b wordt de draad weer opgepakt ten aanzien van de brief die Mordechai aan de Joden stuurt over het Purimfeest. Wij lezen dat de Joden het Purimfeest als jaarlijkse gedenkmoment instellen en zich voornemen om het vieren van deze twee dagen nooit over te slaan. In vers 28 staat hierover: "Deze dagen zouden herdacht en gevierd worden van generatie op generatie, elk gezin, elk gewest en elke stad. Deze dagen van Purim zou men niet overslaan onder de Joden, en bij hun nageslacht mocht aan de herdenking daarvan geen einde komen". Het doel van deze strikte naleving is om de herinnering aan de wonderlijke verlossing van de ondergang levend te houden onder het Joodse volk, gedurende alle geslachten. Het moest de Joden hoop geven als zij weer eens in moeilijke omstandigheden zouden komen. Maar wellicht nog meer moest het hen uit laten zien naar het grote Purimfeest dat zou aanbreken als de dag van Gods verlossing door de Messias zou aanbreken.
Ook in deze tijd wordt het Purimfeest nog gevierd (ook wel 'Lotenfeest' genoemd). Op de 13e Adar, de dag die door Haman bestemd was om de Joden uit te roeien, wordt gevast. Dit wordt 'het vasten van Esther' genoemd. In de synagoge wordt die avond het boek Esther gelezen. Op de 14e en/of 15e Adar is het feest. Ook dan wordt in de synagoge het boek Esther gelezen en worden er maaltijden gehouden. Het Purimfeest wordt altijd zeer uitbundig gevierd. Zo wordt er tijdens het lezen van het boek Esther bij iedere keer dat de naam Haman klinkt, gerateld met zogenaamde 'Hamanratels'. Ook worden er een soort koekjes gegeten die 'Hamansoren' worden genoemd. Verder gaan kinderen vaak verkleed en wordt er geld aan de armen gegeven.
Esther schrijft (9:29-32)
Op de brief van Mordechai over de instelling van het Purimfeest volgt een brief van Esther om het besluit ten aanzien van de instelling van het Purimfeest te bekrachtigen en uiteindelijk geheel vast te stellen. Esther wordt hier beschreven als "de dochter van Abichaïl". Zij is niet meer het onmondige nichtje van Mordechai die nog onder zijn gezag staat, maar een volwassen vrouw die zelfstandig beslissingen neemt. Ook wordt met de toevoeging "de dochter van Abichaïl" haar optreden in deze geschiedenis indirect geprezen. 'Abichaïl' betekent namelijk: 'vader van de dapperheid'. De vader van Esther was inderdaad de vader van een zeer dappere dochter. Al heeft deze vader nooit de dapperheid van zijn dochter mogen meemaken.
Samen met Mordechai schrijft Esther een tweede brief om de instelling van het Purimfeest te bekrachtigen. Er worden woorden van vrede en trouw het rijk ingezonden. Wij zouden dit kunnen opvatten als een heilswens van Esther en Mordechai aan het adres van hun volksgenoten, maar ook als een belofte aan hen dat zij zich blijvend zullen inzetten voor het belang van hun volk.
Opmerkelijk is in de brief van Esther en Mordechai de volgende zinsnede: "...en zoals zij voor zichzelf en voor hun nageslacht de zaken over vasten en hun weeklagen vastgesteld hadden...". Hiermee wordt verwezen naar de noodzaak tot vasten en weeklagen wanneer er weer moeilijke tijden aanbreken. Wij zagen net al dat de Joden tijdens het vieren van het Purimfeest op de 13e Adar vasten. Onder al het feesten zou men zo maar kunnen vergeten hoe slecht de Joden ervoor stonden na het uitvaardigen van het edict door Haman. De weg tot verlossing werd gevonden in vasten en weeklagen, wat een uiting is van het zich in nood wenden tot God om hulp. De altijddurende les voor de Israëlieten behoort te zijn dat zij zich in noodsituaties tot God keren en Hem om hulp moeten vragen. Dan zal er uitkomst en verlossing zijn.
Hoofdstuk 9 sluit af met de mededeling dat het bevel van Esther, zoals opgetekend in de brief, de zaken rond het Purimfeest vast stelt. Het wordt vervolgens ook in een wetboek of kroniek geschreven. Zo eindigt hier eigenlijk het Bijbelboek dat de oorsprong vertelt van het Purimfeest en dat de Joden wil leren zich tot God te wenden om verlossing te vinden. Tot slot volgt dan nog in Esther 10 een epiloog.
Epiloog (10:1-3)
Het eerste vers van dit korte hoofdstuk begint met de toch wat bijzondere mededeling dat koning Ahasveros in zijn gehele rijk (binnenland en kuststreek) een belasting oplegt. Wij vinden hier een tegenstelling met wat wij eerder bij de kroning van Esther zagen: "Hij (Ahasveros, red.) zorgde voor rust in de gewesten en gaf geschenken naar het vermogen van de koning" (2:18). Aan de andere kant is het opleggen van belasting een betere manier om aan inkomsten te komen dan door de plundering van de Joden zoals Haman voorstelde (3:9+13b). Het is dan ook waarschijnlijk uit dit oogpunt dat hier melding wordt gemaakt van de door Ahasveros opgelegde belasting. Wellicht was deze heffing ook nodig om de financiële tegenvaller op te vangen die was ontstaan doordat de Joden niet geplunderd werden. Daarbij waren de tienduizend talenten zilver, die Haman aan de koning schonk maar zelf mocht beheren, waarschijnlijk opgegaan aan de kosten om het edict uit te vaardigen en de uitvoering ervan voor te bereiden. In ieder geval toont dit vers aan dat aan het einde van deze geschiedenis niet de Joden geplunderd worden om de schatkist te vullen, maar dat hier het gehele rijk voor opdraait.
In vers 2-3 vinden wij vervolgens een lofzang op de persoon en daden van Mordechai: "Al zijn machtige en geweldige daden en de verklaring van de grootheid van Mordechai, die door de koning grootgemaakt is, zijn die niet geschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Medië en Perzië? De Jood Mordechai immers kwam op de tweede plaats, na koning Ahasveros. Hij stond in hoog aanzien bij de Joden en de menigte van zijn broeders was hem goedgezind, want hij zocht het beste voor zijn volk en sprak tot welzijn van het nageslacht".
Deze verzen leren ons dat het uiteindelijk meer loont om eerlijk en rechtvaardig met oog voor andermans belang door het leven te gaan, ook al levert dit in eerste instantie problemen op, dan om voor het eigen belang te kiezen wat ten koste van de ander gaat: "Welzalig de man die niet wandelt in de raad van de goddelozen (…) al wat hij doet, zal goed gelukken" (Ps. 1:1a+3b). Daarbij wordt ten aanzien van Mordechai nadrukkelijk gesteld dat hij een Jood is. Zelfs voor een Jood, een paria onder de wereldbewoners, is er hoop. Juist omdat God het zwakke heeft uitverkoren om Zijn grootheid te laten zien: "Wees niet bevreesd, wormpje Jakob, volkje Israël, Ík help u, spreekt de HEERE, uw Verlosser is de Heilige van Israël" (Jes. 41:14).
Ook voor de gelovigen, die na de eerste komst van de Heere Jezus leven, is dit het geval. Zo schrijft Paulus in 1 Korinthe 1:27b: "…en het zwakke van de wereld heeft God uitverkoren om het sterke te beschamen". Zo is er ook voor ons hoop als wij in al onze moeilijkheden juist in zwakheid vertrouwen op het verlossende werk van Jezus Christus. Hij is onze Verlosser, Die ons dwars door de roerige stormen van het leven thuis brengt in de rust van het hemels Vaderland. In die zekerheid mogen wij nu al geestelijk de rust ervaren, waarin wij straks fysiek mogen delen: "Wees in geen ding bezorgd, maar laat uw verlangens in alles door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God; en de vrede van God die begrip te boven gaat, zal uw harten en gedachten bewaken in Christus Jezus" (Filipp. 4:6-7).