In het vorige artikel stonden enkele algemene zaken met betrekking tot de waarheid. We zagen dat de Bijbel een tweedeling maakt: "God waarachtig en ieder mens leugenachtig ..." (Rom. 3:4); geen populaire boodschap voor de mens van vandaag; daar krijg je de handen niet mee op elkaar. Toch wordt deze Bijbelse waarheid dagelijks bewezen. Want er is geen mens die nog nooit gelogen heeft. Het lukt ons niet om ons hele leven volstrekt oprecht en eerlijk te zijn.
Daartegenover staat Gods Woord; zowel het levende Woord in de Persoon van Jezus Christus als het geschreven Woord van God. Beide zijn van God - Die de waarheid is! - afkomstig. Iemand die waarheid is, is niet in staat leugen te spreken. Daarom is Gods Woord waarheid en is het getuigenis dat we daarin lezen over de mens waar! De Bijbel is Gods Woord en God weet hoe de mens in elkaar zit; en daar kunnen wij maar weinig, of eigenlijk: niets, tegenin brengen.
Tegenover God staat de duivel. Over hem lezen we: "Die was een mensenmoorder van den beginne (Grieks: ap'archees: vanaf -niet: vanuit- het begin) en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen" (Joh. 8:44 - 'Leugen' is in het Grieks: pseudos). De mens lijkt van nature meer aan de kant van de duivel te staan, dan aan die van God.
De woorden en het Woord van de waarheid
In de hiervoor aangehaalde tekst blijkt dat daar waar de duivel spreekt, hij leugen spreekt. Zo bezien, is het woord van Gods tegenstander het woord van de leugen. Gods Woord is de waarheid en "heel de Schrift is door God ingegeven ..." (2 Tim. 3:16). Kortom: de Schrift, het Woord, is van God afkomstig en daarom waar en waarheid!
Enkele voorbeelden waar dit onderbouwd wordt:
In 2 Samuël 7 spreekt koning David een gebed uit en zegt hij onder meer tot God: "Nu dan, Heere HEERE, U bent die God en Uw woorden zijn waarheid ..." (vs. 28). Hier gaat het om de woorden van God, die waarheid zijn. Het Woord van God bestaat uit de woorden van God! Het geheel van wat God heeft geopenbaard (Zijn Woord) kunnen wij leren begrijpen, door Zijn woorden te onderzoeken.
In Psalm 119:130 staat: "Het opengaan van Uw woorden geeft licht, het schenkt eenvoudigen inzicht". En zo is het. Wie wel eens bepaalde woorden uit de Bijbel bestudeert, komt er al gauw achter dat nagenoeg elk woord een schat aan rijkdom bevat, waardoor ons denken wordt gevormd en we uiteindelijk Gods Woord beter gaan verstaan. De woorden "het opengaan" in dit vers zijn de vertaling van het Hebreeuwse pethach, dat in het Oude Testament wordt weergegeven met deur of ingang. Zodra je die deur opent, straalt het licht je tegemoet. In feite is de deur van Gods Woorden niet zomaar een voorwerp, maar een Persoon: Christus (vgl. Joh. 10:9). Prachtig om te zien hoe de Opgestane volgens Lukas 24 verschillende dingen opende. In chronologische volgorde zijn dat:
vers 32 de Schriften;
vers 31 de ogen van de discipelen en
vers 45 het hun verstand.
Samengevat komt het erop neer dat de Heere Jezus Christus de Deur is tot het begrijpen van Gods Woord. Wie Hem niet kent, kan ondanks veel kennis over de Bijbel, de plank volledig misslaan.
In Prediker 12:10 schrijft koning Salomo, over zichzelf: "Prediker zocht aangename woorden te vinden: het geschrevene is oprecht, woorden van waarheid". Het werkwoord dat bij het hier gebruikte 'aangenaam' (Hebreeuws: chefèts) hoort, staat onder meer in Jesaja 55:11, waar de Heer spreekt over Zijn Woord, dat uit Zijn mond uitgaat en zal doen wat Hem behaagt. In Jesaja 53:10 komen zowel het werkwoord als het zelfstandig naamwoord voor: "Maar het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem ziek gemaakt. Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nageslacht zien, Hij zal de dagen verlengen; het welbehagen van de HEERE zal door Zijn hand voorspoedig zijn".
In Psalm 40:9a spreekt Degene Die Zich ten schuldoffer zou stellen, en zegt Hij: "Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen ...".
Maar om naar Prediker terug te gaan: de woorden waar God welbehagen in heeft, zijn recht en daarom "woorden van waarheid".
Psalm 119:160 zegt: "Vanaf het begin is Uw Woord waarachtig ...". Dit vers uit Psalm 119 doet ons sterk denken aan het gebed van de Heere Jezus: "Heilig hen door Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid" (Joh. 17:17). Ofwel: 'Heilig hen in Uw Woord'.
De Bijbel is het Woord van de waarheid
In Psalm 119:43 komt de uitdrukking "het Woord van de waarheid" voor. In het Nieuwe Testament staat deze uitdrukking in de Herziene Statenvertaling in vijf teksten: 2 Korinthe 5:6; Efeze 1:13; Kolossenzen 1:5; 2 Timotheüs 2:15 en Jakobus 1:18. Alleen in de middelste drie wordt de term (in de oorspronkelijke taal) in zijn meest uitgebreide vorm (inclusief lidwoorden) gehanteerd: "het Woord van de waarheid". Deze drie staan in drie van Paulus' late brieven.
- Efeze 1:13
Hier schrijft Paulus: "In Hem bent ook u, nadat u het Woord van de waarheid, namelijk het evangelie van uw zaligheid, gehoord hebt; in Hem bent u ook, toen u tot geloof kwam ...". Om deel te hebben aan al de geestelijke zegen is het absoluut noodzakelijk dat je het Woord van de waarheid hoort en aanvaardt als het evangelie van je behoud. In dit vers staan de belangrijke woorden 'horen' en 'geloven'. Eerder schreef Paulus: "Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God" (Rom. 10:17). Het in Romeinen 10 gebruikte woord voor "woord" duidt op het gesproken Woord van God. Je zou hierbij ook kunnen denken aan het gepredikte Woord (hier staat voor "Woord" namelijk het Griekse: rhema; dit betekent: het geuite woord). Wanneer er in onze tijd gepredikt wordt, moet dit gepredikte Woord gebaseerd zijn op het door God geopenbaarde Woord. Daarvoor wordt in het Nieuwe Testament een ander woord gebruikt (Grieks: logos) dat duidt op de 'zichtbaarmaking van wat onzichtbaar is'. Gods verborgen gedachten worden zichtbaar in Zijn Woord. Ook Hijzelf, de "onzichtbare God" (Kol. 1:15 en 1 Tim. 1:17), wordt zichtbaar in hét Woord Gods: Christus. Om God te leren kennen, is er slechts één mogelijkheid, één deur: Christus, het levende Woord, waar het geschreven Woord van getuigt.
Om deel te krijgen aan de dingen van God, moet je geloven wat Hij zegt. Vergelijk wat Petrus schrijft: "... u, die opnieuw geboren bent, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God" (1 Pet. 1:23). Ook voor ons, in de huidige bedeling van de genade Gods, geldt dat het Woord van de waarheid het evangelie van ons behoud wordt, mits we dat Woord horen én geloven!
- Kolossenzen 1:5
In Kolossenzen 1:5 en 6a staat: "... vanwege de hoop die voor u is weggelegd in de hemelen. Hiervan hebt u eerder gehoord door het Woord van de waarheid, namelijk van het evangelie. Dit is naar u toe gekomen ...". De overeenkomst tussen deze woorden en die in Efeze 1:13 is duidelijk. In beide teksten gaat het om het Woord van de waarheid én om het evangelie. In het vervolg van Kolossenzen 1:6 krijgen we zelfs nog meer informatie over het evangelie dat Paulus bedoelde: "... zoals ook in de hele wereld, en het draagt vrucht zoals ook onder u, vanaf de dag dat u het gehoord hebt en de genade van God in waarheid hebt leren kennen". Het evangelie - letterlijk: de juiste boodschap - was voor de Kolossenzen de boodschap waardoor zij de genade Gods in waarheid hadden leren kennen. In die boodschap gaat het om de hoop die in de hemelen weggelegd is. Paulus zegt immers: "Hiervan hebt u eerder gehoord ...", dit "Hiervan" slaat terug op de "hoop" waar vers 5 mee begint. Later heeft Paulus het over de "hoop van het evangelie", waarvan hij, Paulus, "een dienaar geworden" is (vs. 23). Deze hoop is dus voor ons "weggelegd in de hemelen". Dit 'wegleggen' (Grieks: apokeimai betekent in dit geval dat de hoop op zo'n manier is weg-gelegd, dat deze niet meer van haar plaats kan worden weggehaald; definitief wegleggen dus. Dit is geheel in overeenstemming met de boodschap van God voor de gelovigen in de huidige tijd van genade. In 1 Petrus 1:3 en 4 gaat het bijvoorbeeld over iets dat "bewaard" wordt in de hemelen. Bewaren is iets anders dan wegleggen.
Met betrekking tot de gelovige van deze tijd gebruikte de Heilige Geest 'wegleggen'. Onze hoop en erfdeel komen niet naar ons toe; nee: wij gaan daarnaartoe! Onze hoop is uiteindelijk Christus Zelf, de Hoop van de heerlijkheid (Kol. 1:27) en eenmaal zullen wij met Hem verschijnen in heerlijkheid (Kol. 3:4).
- 2 Timotheüs 2:15
Tot slot de laatste keer dat Paulus deze uitdrukking gebruikt. Hij doet dat in zijn allerlaatste brief. In 2 Timotheüs 2 gaat het onder meer om de wijze waarop we met het Woord omgaan en dan vooral hoe Timotheüs' houding in deze dingen moet zijn. En daarbij is Timotheüs niet zomaar een 'doorsnee gelovige', maar iemand die in de bediening staat en die Paulus moest opvolgen. Timotheüs was een "dienstknecht" (vs. 24) en een "arbeider" (vs. 15).
Dat een dienstknecht van de Heer geen ruzie moet maken (vs. 24), wil niet zeggen dat hij alles maar met de 'mantel der liefde' moet bedekken. Dat wordt in dit hoofdstuk ook duidelijk. Want over een uitleg die de waarheid van Gods Woord geweld aandoet, schrijft Paulus in niet mis te verstane woorden hoe hij daartegenover staat. Daar gaat vers 15 ook over: "Beijver u om uzelf welbeproefd voor God te stellen, als een arbeider die zich niet hoeft te schamen en die het Woord van de waarheid recht snijdt".
In de tweede Timotheüsbrief gaat het viermaal over het Woord van God:
a. het is niet gebonden (hfdst. 2:9)
b. het is betrouwbaar (hfdst. 2:11)
b. het moet recht gesneden worden (hfdst. 2:15)
a. het moet worden gepredikt (hfdst. 4:2).
Omdat Gods Woord niet gebonden is, kan het gepredikt worden (de punten 'a'). En het Woord is betrouwbaar omdat het het Woord van de waarheid is (de punten 'b'). Waarheid heeft immers alles met betrouwbaarheid te maken (zie het eerste artikel - AMEN 120).
Dat Gods Woord niet altijd rechtgesneden wordt, komt in de verzen 16-18 naar voren: "Maar ontwijk onheilige, inhoudsloze praat. Want zij die dat doen, zullen steeds meer in goddeloosheid toenemen. En hun woord zal zich uitzaaien als kanker; onder hen bevinden zich Hymeneüs en Filetus. Zij zijn van de waarheid afgeweken door te beweren dat de opstanding reeds heeft plaatsgevonden, en breken het geloof van sommigen af".
Het 'rechtsnijden van het Woord van de waarheid' wordt hier direct in verband gebracht met het 'van de waarheid afwijken'.
Wat nu het 'recht snijden van het Woord van de waarheid' concreet inhoudt, wordt door Paulus duidelijk beschreven. Degenen waar het hier om gaat - Hymeneüs en Filetus - zijn namelijk uit de waarheid geraakt met hun bewering dat "de opstanding reeds heeft plaatsgevonden". Dáár lag dus het probleem. Het moge duidelijk zijn dat Paulus hier niet doelt op de opstanding van Christus Zelf. Die was immers onderdeel van zijn boodschap (zie vs. 8 en hfdst. 1:10). Dan blijft over dat het hier om een toekomstige opstanding gaat, waarvan deze beide broeders zeiden, dat deze al had plaatsgevonden. Het Woord van de waarheid niet recht snijden en dus uit het spoor van de waarheid raken, gebeurt dus wanneer iemand (bijvoorbeeld) iets verkondigt dat wél in de Bijbel staat, maar dat - wat Gods plan betreft - nog niet aan de orde is. Daarmee snijd je het Woord van de waarheid niet recht met als gevolg dat je je buiten de waarheid bevindt. Daardoor wordt bovendien "het geloof van sommigen" afgebroken (2 Tim. 2:18). Dergelijke verkondigingen vormen in praktische zin een bedreiging voor het lichaam van Christus. Vandaar Paulus' vergelijking met het "uitzaaien als kanker" (vs. 17).
De rechte slag met de kromme stok
'Kan het dan ooit nog goedkomen met de verkondiging van Gods Woord?', vraag je je af. Welke arbeider stelt zich nu "welbeproefd" op? Het hieraan verwante werkwoord staat bijvoorbeeld in Filippenzen 1: "Opdat gij beproeft de dingen, die verschillen ..." (vs. 10; Statenvertaling). Het is mooi om te zien wat Paulus' houding in deze dingen is. Ook Paulus had te maken met medebroeders (!) die in de bediening stonden en het woord verkondigden. Hij schrijft daarover: "Sommigen prediken weliswaar Christus uit afgunst en ruzie, maar anderen ook uit welwillendheid. De eersten verkondigen Christus wel uit eigenbelang, niet zuiver, met de bedoeling aan mijn gevangenschap verdrukking toe te voegen, maar de laatsten uit liefde, omdat zij weten dat ik tot verdediging van het Evangelie aangesteld ben" (Fil. 1:15-17). Hij maakt onderscheid: er zijn predikers die verkondigen uit afgunst, ruzie en eigenbelang, en er zijn er die verkondigen uit welwillendheid en liefde.
Je zou je kunnen afvragen hoe het mogelijk was dat predikers van Christus (dus niet zomaar de 'gemiddelde' toehoorders) zich zo lieten (en laten!) gebruiken door de tegenstander. Het woord voor "eigenbelang" (Grieks: eritheia) draagt in de oorspronkelijke taal betekenissen in zich als: dienst waar een huurloon tegenover staat; een bepaalde partij dienen; partijgeest; vijandschap; twistzieke stellingname; ongehoorzaamheid en tegendraads-zijn. Predikers die uit eigenbelang verkondigden, deden dat vooral om hun eigen achterban te behagen. Het waren (zijn?!) geen predikers in dienst van Christus, maar in dienst van hun achterban.
Maar in Filippenzen 1:18 schrijft Paulus dan: "Maar wat dan nog? Toch wordt Christus op allerlei wijze verkondigd, of het nu als een voorwendsel is of in waarheid; en daarover verblijd ik mij, ja, zal ik mij ook verblijden". Zelfs met dergelijke tegenstanders wordt Paulus niet negatief, maar verblijdt hij zich in het feit dat Christus verkondigd wordt. Wel, als dat al voor dergelijke verkondigers geldt, dan mogen wij er ook wel op vertrouwen dat daar waar we mogelijk het Woord verkondigen, maar dat vanuit een gebrekkig zicht op de volle waarheid doen, God dit toch gebruiken wil. Hij kan immers met een kromme stok een rechte slag toebrengen; mits Christus maar verkondigd wordt! Tegelijk is het onze verantwoordelijkheid om te onderzoeken wat de Heer nu werkelijk bedoelt met Zijn Woord. Wat dat betreft, blijft de opdracht immers staan om het Woord van de waarheid recht te snijden bij het brengen daarvan.