In de vorige twee artikelen hebben wij een inleiding gedaan op het Bijbelboek Hooglied. Daarin zagen wij dat de werkelijke naam van Hooglied 'Lied van de Liederen' is en dat het Bijbelboek zowel een historische, zedelijke als typologisch-profetische boodschap heeft. In het Bijbelboek wordt geleerd dat echte liefde boven zedeloosheid gewaardeerd dient te worden. Daarbij is er aandacht voor de verkeerde wijze waarop Salomo in het tweede deel van zijn regering met vrouwen omging en de wijze waarop men in algemene zin met de liefde behoort om te gaan. Maar ook is te ontdekken hoe Israël zich in relatie tot de HEERE binnen het wetsverbond dient op te stellen, waarbij in de persoon van de Herder verwezen wordt naar Christus.
Verder concludeerden wij dat het moeilijk is om eenduidig aan te tonen wat het letterlijke verhaal is dat Hooglied ons wil vertellen. Ondanks dat Hooglied één van de meest moeilijk te verklaren Bijbelboeken is, zouden wij toch een verhaallijn kunnen ontdekken die er dan als volgt uitziet:
Een jonge vrouw, die de Sulammitische wordt genoemd, is verliefd op een man, die beschreven wordt als een herder. De liefde is wederzijds. De broers van de Sulammitische proberen aanvankelijk de liefde te beletten omdat zij de eer van hun zus willen bewaren. De Sulammitische komt tegelijkertijd ongewild met koning Salomo in contact. Hij wil haar inpalmen en in zijn harem opnemen. Daarbij proberen de vrouwen uit de harem van Salomo (de dochters van Jeruzalem) haar te overreden om voor Salomo te kiezen. De Sulammitische blijft echter trouw aan haar geliefde, de herder. Uiteindelijk wordt haar trouw aan hem bevestigd in zijn steun aan haar.
In dit liefdesverhaal zijn dan de volgende 'acteurs' te vinden: de Sulammitische, de Herder, Salomo, de dochters van Jeruzalem, de broers van de Sulammitische, de inwoners van Jeruzalem en de vrienden van de Herder.
Het is deze verhaallijn, met deze personen, die wij in deze artikelenreeks willen volgen. Wij herkennen daarbij de volgende indeling van het Bijbelboek:
I. Inleidende verzen (1:1-11)
II. De Sulammitische en haar geliefde samen (1:12-2:7)
III. De Sulammitische en haar geliefde gescheiden (2:8-3:5)
IV. De Sulammitische en haar geliefde samen (3:6-5:1)
V. De Sulammitische en haar geliefde gescheiden (5:3-8:4)
VI. De Sulammtitische keert terug (8:5-14)
In dit artikel staan wij stil bij de inleidende verzen van Hooglied.
I. Inleidende verzen (1:1-11)
1:1
In de inleiding hebben wij reeds aandacht besteed aan het opschrift van dit Bijbelboek en geconcludeerd dat wij dit het beste als volgt weer kunnen geven: "Lied van de Liederen, aangaande Salomo". Daarbij merkten wij op dat het "aangaande Salomo" zowel opgevat kan worden als dat Salomo de auteur is, als dat het boek aan hem opgedragen is, als dat hij het onderwerp is en/of als dat het boek binnen de wijsheidstraditie van Salomo past.
1:2-4a De dochters van Jeruzalem over Salomo
"Laat hij mij kussen met de kussen van zijn mond, want uw uitnemende liefde is beter dan wijn. Uw zalfoliën zijn heerlijk van geur, uw naam is een uitgegoten zalfolie. Daarom hebben de meisjes u lief. Trek mij mee, wij zullen achter u aan snellen."
De dochters van Jeruzalem, oftewel de vrouwen die tot zijn harem behoren, loven hier Salomo en geven te kennen graag in zijn nabijheid te zijn. Eén van de vrouwen voert namens de anderen het woord. Daarbij wordt de uitnemende liefde van Salomo direct gekoppeld aan de zalfoliën of parfums die hij hen verstrekt en de goede naam die hij als koning onder het volk heeft. Daarom dat Salomo geliefd is en dat de maagden met hem mee willen gaan om zich bij zijn harem te voegen.
Als wij de dochters van Jeruzalem beschouwen als de harem van 700 vrouwen en 300 bijvrouwen die Salomo zijn hart deden afwijken van de HEERE, dan vervullen zij geen positieve rol in dit verhaal. Zeker niet als wij verderop in het verhaal gaan zien dat de Sulammitische al een ander toebehoort, namelijk de herder. De Sulammitische zou dan door de dochters van Jeruzalem tot overspel (c.q. afgoderij) aangezet worden.
1:4b De Sulammitische over haar verblijf bij de koning
"De koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkamers."
Het is nu de Sulammitische die aan het woord komt. Zij is de hoofdpersoon in het verhaal en kan hier tevens als beeld van het godvrezende Israël dienen. In tegenstelling tot de dochters van Jeruzalem, die bereid waren om Salomo achterna te snellen, lijkt er bij de Sulammitische eerder sprake van een onvrijwillig-meegenomen-zijn door Salomo. Het is haar overkomen en zij voelt zich – zo zal straks vanuit vers 5 en 6 blijken – niet op haar plaats binnen de harem van Salomo.
1:4c De dochters van Jeruzalem over Salomo
"Laten wij ons verheugen en ons in U verblijden, laten wij Uw uitnemende liefde in herinnering roepen boven de wijn. Met recht hebben zij u lief."
De lofprijzing op Salomo zoals die in vers 2 is begonnen door één van de vrouwen, wordt nu door alle vrouwen overgenomen. Daarbij overschreeuwen zij aanvankelijk de aanwezigheid van de Sulammitische en haar uiting over haar onvrijwillige verblijf. Als het ware zeggen zij: "Hoe kan je nu niet bij die fantastische koning Salomo willen zijn?"
1:5-6 De Sulammitische tegen de dochters van Jeruzalem
"Donker van huid ben ik, maar bekoorlijk, dochters van Jeruzalem, al de tenten van Kedar, als de tentkleden van Salomo. Zie niet op mij neer omdat ik donker ben, want de zon heeft mij beschenen. De zonen van mijn moeder ontstaken tegen mij in woede, zij maakten mij tot bewaakster van de wijngaarden. Mijn eigen wijngaard heb ik niet bewaakt."
De Sulammitische verdedigt hier als het ware haar afwijkende uiterlijk. Haar huid is donker, maar ondanks dat dit in die tijd onaantrekkelijk was, moet men haar niet als zodanig beschouwen. Daarbij vergelijkt zij haar huid als de donkere tenten van de nomadische Kedarenen en de donkere tapijten aan de muren van het paleis van Salomo. Zeker ten aanzien van de laatste vergelijking kan gesteld worden dat donker niet direct een gebrek aan schoonheid inhoudt. Vervolgens geeft de Sulammitische de reden van haar donkere huid en afkomst prijs. Zij was veel in de zon omdat haar broers haar tot bewaakster van de wijngaarden hadden gemaakt. Dit deden zij om haar weg te houden bij de verleidingen van de stad en haar zodoende te beschermen tegen gevaren van zedeloosheid. Wij zien deze intentie later beschreven in 7:8-9 als de broers aan het woord zijn.
Ondanks de beschermende maatregelen van haar broers, is de Sulammitische toch in de problemen geraakt. Zij is bij de wijngaarden van de familie weggegaan en uiteindelijk door koning Salomo meegenomen. Nu is haar eigen wijngaard als het ware ingenomen en is haar zedelijkheid in het geding.
Wanneer wij deze uitleg plaatsen in historisch-profetisch perspectief, dan kunnen wij in de Sulammitische het volk Israël herkennen dat zich aan de haar door God gegeven bestemming en taak onttrekt en zodoende in de problemen komt te midden van de andere goddeloze en vijandig gezinde volken.
1:7 De Sulammitische over de herder
"U, die ik innig liefheb, maak mij bekend waar u de kudde weidt, waar u die op de middag laat rusten. Want waarom zou ik zijn als een gesluierde van uw metgezellen?"
De Sullamitische gaat nu spreken over haar ware geliefde, de herder. Zij heeft hem innig lief. Zij was blijkbaar naar hem op zoek, maar kon hem niet vinden. Zij zocht hem bij zijn bevriende medeherders. Daarbij bewaarde zij haar zedelijkheid door een sluier te dragen. Het is waarschijnlijk tijdens deze zoektocht geweest dat zij koning Salomo en zijn gevolg tegen kwam die haar onvrijwillig meenamen om haar bij zijn harem te voegen. Had zij niet beter in de beschutting van de wijngaarden van de familie kunnen wachten tot hij bij haar zou komen? Dan was zij ook niet in de problemen gekomen.
1:8 De dochters van Jeruzalem tegen de Sulammitische
"Als u het niet weet, o allermooiste onder de vrouwen, volg dan de sporen van de schapen en weid uw geiten bij de woningen van de herders."
Er volgt hier een spottende reactie van de dochters van Jeruzalem. Het "allermooiste onder de vrouwen" is ironisch bedoeld. Want zeg nu zelf: zo'n zwartgeblakerd herderinnetje van het platteland, dat kent toch allesbehalve schoonheid? Zeker niet ten opzichte van de beeldschone, prachtig geklede, geparfumeerde, blanke vrouwen van koning Salomo. De 'beeldschone' Sulammitische moet haar geliefde maar zoeken op de plek waar zij zelf vandaan komt. Volg maar de sporen van de schapen en weid je geiten bij de woningen van de herders, dan zal je hem vanzelf daar wel aantreffen. Indirect geven de dochters van Jeruzalem hier ook aan hoe bespottelijk de keuze van de Sulammitische is: hoe kan zij de onbeduidende herder van het platteland met zijn niet al te fris ruikende schapen verkiezen boven de rijke koning Salomo met zijn goede naam? En dat nog wel in haar positie als zijnde zelf een eenvoudige niet al te aantrekkelijk uitziende herderin?
1:9-11 Salomo tegen de Sulammitische
"Mijn vriendin, Ik vergelijk u met de paarden voor de wagens van de farao. Lieflijk zijn uw wangen tussen de kettinkjes, en uw hals met de parelsnoeren. Wij zullen gouden kettinkjes voor u maken met zilveren knopjes."
Nu verschijnt koning Salomo ten tonele. Hij ziet wel wat in de Sulammitische. Dat is logisch, want anders had hij haar niet meegenomen naar het hof. Wellicht versterkt haar weigerachtigheid haar aantrekkelijkheid nog wel meer. Allereerst vergelijkt Salomo haar met de paarden van de farao. Dat was in die tijd werkelijk een compliment. Deze paarden stonden hoog aangeschreven; zij waren sterk, fier en goed gebouwd. In combinatie met de wagens van farao waren zij op het slagveld een moeilijk te overwinnen eenheid. Wellicht illustreert deze vergelijking de houding van de Sulammitische die namelijk ook fier en krachtig is. Zij zou in relatie met hem een krachtige eenheid vormen, zo meent koning Salomo.
Salomo gaat vervolgens verder met zijn loftuitingen. Hij zegt dat het gezicht van de Sulammitische mooi zou uitkomen te midden van sieraden die hij speciaal voor haar wil laten maken en haar wil omhangen. Kritisch gezien roept deze uiting van Salomo twee reacties op. De eerste is dat Salomo blijkbaar vindt dat de Sulammitische van zichzelf niet mooi genoeg is en sieraden nodig heeft om tot volle schoonheid te komen. De tweede is dat het er de schijn van heeft dat Salomo de Sulammitische voor zich wil winnen door haar mooie sieraden in het vooruitzicht te stellen. Als het ware wil hij haar omkopen. Wij zouden hier trouwens nog een kritische noot aan toe kunnen voegen. Hoe kan Salomo de Sulammitische zo bijzonder vinden als hij al zo'n duizend vrouwen in bezit heeft en begeert? Zou hij niet tegen elk van deze duizend vrouwen dezelfde woorden kunnen spreken? Kan er binnen polygamie sprake zijn van een werkelijke unieke liefde?
Besluit
Met het relaas van koning Salomo eindigt de eerste episode van Hooglied. De hoofdpersonen zijn geïntroduceerd: de Sulammitische, de dochters van Jeruzalem, de herder (zij het niet aan het woord geweest) en koning Salomo. De bedoelingen zijn ook duidelijk: koning Salomo wil de Sulammitische voor zich winnen; de Sulammitische is bij koning Salomo, maar verlangt naar haar geliefde, de herder; de dochters van Jeruzalem ondermijnen de liefde van de Sulammitische voor de herder.
Hoe zal het verder gaan? Zal de Sulammitische zich laten verleiden door koning Salomo met zijn schatten en goede naam? Of kiest zij uiteindelijk toch voor hem die zij werkelijk liefheeft, de onbeduidende herder van het platteland? In het volgende artikel zullen wij het verhaal vervolgen.
Conclusie
Door het behandelen van dit gedeelte hebben wij een inkijk kunnen krijgen in hoe het er in vroeger tijd aan toe ging wat betreft de liefde. Net als nu moest de liefde vaak strijden met rijkdom en oppervlakkig uiterlijk vertoon. Ook hebben wij een beeld gekregen van Salomo tijdens het tweede deel van zijn regering. Zijn wijsheid en godvrezendheid had hij vervangen voor begeerte en zedeloosheid.
Verder hebben wij nu al kunnen zien en leren dat liefde iets is wat uiterlijk vertoon te boven gaat. De liefde van de Sulammitische voor de eenvoudige herder bleek tot nu toe sterker dan het aanzien van Salomo. Liefde voor het eenvoudige is een principe dat wij in de Bijbel ook duidelijk terugzien in de verhouding tussen de HEERE en Israël. Wordt het volk Israël in Jesaja 41:14 niet door de HEERE een 'wormpje' en een 'volkje' genoemd? Maar toch had de HEERE hen lief en wilde hen helpen. Echter verwierp Israël de HEERE en het verkoos de uiterlijke schijn van rijkdom van de afgoden boven Hem. En hoe ging de HEERE Israël weer tot zich trekken? Juist, door een verachte Man, verworpen door de mensen, iemand voor wie men het gezicht verbergt (Jes. 53:3). Gods liefde en genade presenteerde zich in nederigheid.
Dit eenvoudige karakter van het verlossingswerk door Christus voor Israël en uiteindelijk ook voor ons is uiteindelijk ook wat de essentie en kracht is van het evangelie. Dit komt niet met pracht en praal en door menselijke kracht of inspanning. Het is genade van God, gegeven aan mensen die besef hebben van eigen beperktheid. Of zoals in 1 Korinthe 1:28 staat: "En het onaanzienlijke van de wereld en het verachte heeft God uitverkoren…". Laten wij aan deze eenvoud die in Christus is dan ook vasthouden.