Inleiding
Het boek begint met een godvrezende man Elkana: ‘door God geschapen’. Hij was de zoon van Jeroham: ‘hij zal genade (erbarmen) verkrijgen’; de zoon van Elihu: ‘Hij is (mijn) God’, de zoon van Tochu: (laag, laagte). Hij was een Efrathiet, dat ‘vruchtbaarheid’ betekent, uit de stam van Efraïm: dubbele vruchtbaarheid (uit de genealogie in 1 Kronieken 6 blijkt dat hij ook een Leviet was). Hij had twee vrouwen: Peninna, dat is: ‘parel’, mogelijk ook ‘rode koralen’, en Hanna, dat is: ‘verzoek; bede om genade’.
Peninna had kinderen, maar vreesde God niet. Hanna was godvrezend en had nog geen kinderen. Zij had volgens de grondtekst een ‘geest van droefheid’ over haar onvruchtbaarheid (1 Sam. 1:15). In plaats van geest (ruach) van droefheid heeft de vertaling: "Ik ben een diepbedroefde vrouw" en de Statenvertaling: "een vrouw, bezwaard van geest".
Jaarlijks gingen zij naar Silo, waar het huis van God stond, om Hem daar te aanbidden en offers te brengen.
Hanna
Op een keer ging Hanna alleen naar de tempel - en Eli de priester was daar - om te bidden, en zij stortte daar haar hart uit voor de Heere. Zij deed een gelofte: als zij een zoon zou krijgen "dan zal ik die voor al de dagen van zijn leven aan de HEERE geven, en er zal geen scheermes op zijn hoofd komen" (hs. 1:11b). Zij sprak lang en bewoog haar lippen zonder geluid te maken. Eli dacht dat zij dronken was en berispte haar. Zij legde uit wat er aan de hand was en Eli zei: "Ga in vrede, en de God van Israël zal u geven wat u van Hem gebeden hebt" (vs. 17). Zij had in haar geest van droefheid naar de wil van God gebeden en Hij zou verhoren. "Vervolgens ging de vrouw haars weegs. Zij at weer en haar gezicht stond bij haar niet meer als voorheen" (1:18b). De geest van droefheid bracht haar tot bidden. Zij ontving dus ook de geest der gebeden. Zij bracht al haar wensen bij God en Hij gaf haar vrede. Haar droefheid was weg! (vgl. Fil. 4:6). Eli had ook gezegd: ga heen in vrede.
Samuël
Na omstreeks een jaar ontving zij een zoon en zij noemde hem Samuël: ‘verhoord door God’. Zij bracht hem zodra dat kon bij Eli in het huis van de HEERE, zoals zij beloofd had. Als Hanna Samuël aan God heeft afgestaan en Eli God aanbidt, bidt zij een gebed waarin zij getuigt van haar blijdschap en van de grote daden van God. De God Die vanaf het begin het einde verkondigt, spreekt ook hier van het algoede einde. Het gebed van Hanna, waar 1 Samuël 2 mee begint, eindigt met: "De HEERE zal rechtspreken over de einden der aarde; Hij zal Zijn Koning kracht geven, en de hoorn van Zijn Gezalfde opheffen" (2:10b). Deze laatste woorden getuigen van het koningschap van Christus. We kunnen in het gebed van Hanna profetisch het gebed van het wedergeboren Israël zien, na zijn verlossing door de goddelijke Richter.
Na Samuël kreeg Hanna nog vijf kinderen (vs. 21a) en "…de jonge Samuël werd groot bij de HEERE" (vs. 21b).
Eli
Van de priester Eli worden verschillende dingen gezegd. Zijn zonen Hofni en Pinehas waren goddeloos: "De zonen van Eli echter waren verdorven mannen (SV: kinderen Belials); zij kenden de HEERE niet" (2:12). "Zo was de zonde van die jongemannen voor het aangezicht van de HEERE erg groot, want de mensen verwierpen hierdoor het offer van de HEERE" (2:17). Als Eli dit van het volk verneemt, onderhoudt hij zich hierover met zijn zonen: "…wanneer een mens tegen de HEERE zondigt, wie zal dan voor hem bidden? Maar zij luisterden niet naar de stem van hun vader, want de HEERE wilde hen doden" (vs. 25b). Het gering achten van het offer van de HEERE, in wezen Christus, wordt door God hoog opgenomen.
Eli ontvangt van een man Gods een boodschap van God over het huis van Levi en zijn eigen huis. De reden wordt duidelijk omschreven: "Waarom schopt u dan tegen Mijn slachtoffer en tegen Mijn graanoffer, dat Ik in Mijn woning geboden heb, en eert u uw zonen meer dan Mij, door u vet te mesten met het beste van alle graanoffers van Mijn volk Israël?" (vs. 29). Het antwoord is: "…wie Mij eren, zal Ik eren, maar wie Mij verachten, zullen zelf veracht worden. Zie, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhakken, en de arm van uw familie, zodat er geen oud man in uw huis zal zijn" (vs. 30b en 31). Hiermee wordt het faillissement van het volk van priesters, het priesterschap van Levi, getekend. Een aanwijzing dat na het priesterschap het koningschap aan bod zal komen. Mozes heeft hier al op gewezen. Eli zal een teken ontvangen van de waarheid van deze boodschap: zijn beide zonen zullen op één dag sterven. Uiteindelijk komt het met het priesterschap van Levi echter ook goed, zoals blijkt uit de woorden van vers 35 en 36a: " Ik zal voor Mij een trouwe priester doen opstaan; die zal doen zoals het in Mijn hart en Mijn ziel is. Voor hem zal Ik een blijvend huis bouwen, en hij zal alle dagen voor de ogen van Mijn gezalfde wandelen. En het zal gebeuren dat al wie van uw huis overgebleven is, zal komen om zich voor hem neer te buigen… (vs. 35 en 36a) ".
Roeping van Samuël
Hoofdstuk 3 beschrijft de roeping van Samuël. Hierin is Eli nog een wegwijzer. De lamp van God was nog niet uitgegaan (vs. 3). De eerste boodschap die Samuël ontvangt, is een bevestiging van de boodschap die Eli reeds van de man Gods ontvangen had: "Want Ik heb hem bekendgemaakt dat Ik over zijn huis voor eeuwig gericht zal oefenen, omwille van de ongerechtigheid die hij geweten heeft; want toen zijn zonen zich vervloekt gemaakt hebben, heeft hij hen niet eens zuur aangekeken. En daarom heb Ik het huis van Eli gezworen: De ongerechtigheid van het huis van Eli zal in eeuwigheid niet verzoend worden door slachtoffer of door graanoffer!" (vs. 13 en 14).
Deze boodschap is uitermate ernstig voor alle mensen. Verachting van Christus en Zijn werk, zoals in de offers afgebeeld, is onvergeeflijk. Het is geen waarde hechten aan de verzoening die Hij bewerkt heeft. Dit is de zonde tegen de Heilige Geest, de Geest van Christus, de liefde van Christus. Als God dan al deze verzoening tot stand gebracht heeft, zonder enige tegenprestatie van onze kant, zouden we dan niet des te nauwkeuriger acht geven op wat Hij voor ons daarboven nog heeft bewerkt in deze tijd, zoals dat door Paulus wordt aangereikt in zijn latere brieven, met name de brieven aan de Efeziërs, de Filippenzen en de Kolossenzen?
Samuël geeft de boodschap aan Eli door, na zijn aandringen en Eli accepteert het: "Hij is de HEERE; laat Hij doen wat goed is in Zijn ogen" (vs. 18b).
Vervolgens lezen we van Samuël dat Hij opgroeide aan hem door de HEERE het ambt van profeet was toevertrouwd (vs. 19-21). Hij wordt dus met nadruk aangewezen om namens God te spreken. Deze woorden zijn ook opgeschreven en in beide boeken van Samuël toegevoegd aan wat reeds geschreven was. Aan het eind staat er dat God Zich aan Samuël openbaarde door het Woord van de HEERE. Hier staat niet ‘woorden’ maar ‘Woord’, als aanduiding van alle woorden van God op dat moment: de woorden die God sprak tot Samuël en alles wat reeds opgeschreven was.
We moeten niet onderschatten dat alles wat van God te kennen is, in Zijn Woord geopenbaard is. Als we openbaring van God zoeken - tegenwoordig wordt veel gesproken over ervaring, een meer vleselijke term, waarin ons gevoel een rol speelt - moeten we in Zijn Woord zijn, dat is de bron van de openbaring. Voor een vertrouwelijke omgang met God en het leren kennen van Zijn gedachten en wegen is volhardend onderzoek van de Schriften onontbeerlijk en dit geeft een rijke beloning (1 Kor. 2:9 en 10).
Hofni en Pinehas
Onder leiding van Hofni en Pinehas (ongelovige priesters) gingen de mensen het offer van de HEERE (Christus) geringschatten (1 Sam. 2:17). God zendt de Filistijnen en deze brengen Israël de nederlaag. De oudsten vragen zich af waarom en zij bedenken als oplossing om de ark van het verbond uit de tabernakel te halen "…en laat die in ons midden komen, opdat die ons zal verlossen uit de hand van onze vijanden" (hs. 4:3b). De ark komt, met Hofni en Pinehas. De ark die in het heilige der heiligen stond, waar de hogepriester éénmaal per jaar mocht komen, is van zijn plaats gehaald. De geringschatting van het offer van Christus is nu doorgewerkt tot de geringschatting van de Persoon van Christus, de eer of heerlijkheid van God. De ark wordt als amulet gebruikt, het is beeldendienst geworden, een gouden kalf. De boosheid ten top.
Het volk ontvangt de ark met gejuich, zó luid, dat de aarde dreunde (vs. 5). Ook de Filistijnen bemerkten dit en toen zij de oorzaak vernamen, werden zij bevreesd: de god van de grote daden tegen Egypte was in de legerplaats van Israël gekomen! Zij werden echter hierdoor zodanig geprikkeld dat zij vochten als leeuwen en zij brachten Israël een grote slag toe. Hofni en Pinehas werden gedood en de ark werd buitgemaakt. Toen Eli van de ark hoorde, waarover hij toch wel bezorgd was, viel hij van zijn stoel en brak zijn nek. "En hij had veertig jaar leiding gegeven aan Israël" (4:18b).
Ikabod
Toen de hoogzwangere schoondochter van Eli, getrouwd met Pinehas, hoorde van de ark en van de dood van haar schoonvader en haar man, overvielen haar de weeën en zij baarde een zoon. "En omstreeks de tijd van haar sterven spraken de vrouwen die bij haar stonden: Wees niet bevreesd, want u hebt een zoon gebaard. Maar zij antwoordde niet en nam het niet ter harte. En zij noemde het jongetje Ikabod, en zei: De eer is weggevoerd uit Israël. Dit zei ze, omdat de ark van God als buit meegenomen was, en vanwege haar schoonvader en haar man" (4:20-22). Dit is de situatie van Israël: op sterven na dood en de eer of heerlijkheid - Christus is de eer of heerlijkheid van God - is weg.
De ark is van zijn gerechte plaats geraakt en als buit bij de Filistijnen terechtgekomen. Deze hebben hem in hun overwinningsroes naast hun afgod Dagon gezet. God liet zien dat dat niet de plaats is en dat Hij machtiger is dan hun afgod door het beeld van Dagon in stukken te laten vallen. Na zware gerichten laten zij de ark tenslotte weer met eerbied gaan. God zorgt ervoor dat de ark weer in Israël terugkomt, maar hij krijgt nog niet direct de juiste plaats. Uiteindelijk komt hij in de tempel van Salomo. Merk op dat ook Christus op aarde onder Israël geen plaats had om het hoofd neer te leggen, maar dat komt nog goed. Israël moe(s)t ook weer leren om met de ark om te gaan, weer zicht krijgen op de eer van God (mede door gerichten). In de profeet Samuël heeft Hij er voor gezorgd dat Zijn Woord gesproken werd. Wat God toen niet gedaan heeft, heeft Hij later wel gedaan. Het heil van God, dat is de opgestane Christus, nadat Hij de verzoening tot stand gebracht had (voor de zonden van de gehele wereld), is in Handelingen 28:28 naar de heidenen gezonden. Dit was iets nieuws, wat tevoren niet bekend gemaakt was. Hierdoor zijn wij, die veraf waren, nabij gebracht, dat is: in de hemel. Zie ook wat Efeze 3:6 zegt: "…(dit geheimenis) dat de heidenen mede-erfgenamen zijn en tot hetzelfde lichaam behoren en mededeelgenoten zijn van Zijn belofte in Christus, door het Evangelie…", of Kolossenzen 3: "Uw leven is verborgen met Christus in God" (vs. 3).
Na de terugkomst heeft het volk twintig jaar geklaagd tot God. Dan zegt Samuël tot het volk: "Als u zich met uw hele hart tot de HEERE bekeert, doe dan de vreemde goden uit uw midden weg, ook de Astartes, richt uw hart op de HEERE en dien Hem alleen. Dan zal Hij u uit de hand van de Filistijnen redden" (1 Sam. 7:3). Toen de Israëlieten dit gedaan hadden en zij de Heere alleen dienden, zei Samuël: "Roep heel Israël in Mizpa bijeen, dan zal ik voor u tot de HEERE bidden" (vs. 5). Vervolgens lezen we in vers 6: "Zij kwamen in Mizpa bijeen, schepten water en goten het uit voor het aangezicht van de HEERE. Zij vastten op die dag en zeiden daar: Wij hebben tegen de HEERE gezondigd. Zo gaf Samuël leiding aan de Israëlieten in Mizpa". We kunnen gevoeglijk aannemen dat Samuël daar het Woord bediende, zoals dat toen geopenbaard was. Dit leidde er uiteindelijk toe dat God hen verloste van hun vijanden. "Samuël gaf leiding aan Israël al de dagen van zijn leven" (vs. 15). Hij deed dat in de Naam van God, hij was profeet. Hij richtte vanuit Rama, dat is: ‘hoogte / verhevenheid’, ‘hoge plaats’, en hij bouwde daar voor de HEERE een altaar.
Van priesters naar koningen
Wat zou God na de periode van Samuël gaan doen? Hoe zou de ‘geschiedenis’ verder gaan? Samuël wist nog slechts dat het priesterschap krachteloos gemaakt was.
Met Eli was het priesterdom krachteloos gemaakt, en nu komt het koningschap. Israël is tenslotte een volk van priesters én koningen. Samuël was daar nog niet aan toe, maar hij bad tot God! Hij antwoordt Samuël: "Geef gehoor aan de stem van het volk in alles wat zij tegen u zeggen; want zij hebben ú niet verworpen, maar Míj hebben zij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zou zijn. Overeenkomstig alles wat zij Mij aangedaan hebben, vanaf de dag dat Ik hen uit Egypte geleid heb tot deze dag toe, door Mij te verlaten en andere goden te dienen, doen zij nu ook u aan" (1 Sam. 8:7-8).
Dit is de toestand van het natuurlijke volk, dat van de dag van hun geboorte tot op de huidige dag (!) God verlaten heeft en God maakt Samuël daar deelgenoot van. Samuël heeft leren luisteren: het is volgens het plan van God en hij gaat mee.
Uiteindelijk moet ook het koningschap van het natuurlijke volk krachteloos worden, een vervallen hut van David. Maar er komt eerst nog een les: Samuël moet eerst Saul zalven, de koning naar de natuurlijke mens, naar wat de mens voor ogen ziet en daarna David, de man naar Gods hart en zijn zoon Salomo wordt het grote voorbeeld voor de uiteindelijke Zoon, Die Koning zal worden, Gods Zoon, de Heere Jezus Christus!