In het vorige artikel hebben wij een begin gemaakt met de inhoudelijke behandeling van het boek Hooglied. Wij zagen hoe de Sulammitische onvrijwillig naar het hof van koning Salomo was gebracht en zich daar te midden van zijn harem (de dochters van Jeruzalem) geplaatst zag. De Sulammitische verlangt niet naar koning Salomo, maar naar haar geliefde, de herder. Zij wordt hierom beschimpt door de haremvrouwen. De koning probeert de Sulammitische te verleiden, maar, zo zullen wij zien in de tweede epiloog van Hooglied, de gedachten van de Sulammitische blijven bij haar geliefde, de herder tot wie zij in deze epiloog dichterbij komt.
Epiloog II De Sulammitische en haar geliefde samen (1:12-2:7)
1:12-14 De Sulammitische over de herder
Nadat de koning in de vorige verzen de Sulammitische heeft proberen te verleiden, is hij vertrokken om maaltijd te houden. Zijn aandacht voor de Sulammitische is maar van korte duur, hij denkt alweer snel aan eten.
Er begint een nieuwe episode waarin een dialoog tussen de Sulammitische en de herder plaatsvindt. De Sulammitische begint door uit te spreken dat de geur van haar kostbare nardusolie doet denken aan haar geliefde, de herder, die zij liefheeft en die haar kostbaar is. Nardusolie was afkomstig van de nardusplant die groeide op hoogte in de Himalaya en was zeer kostbaar. In Johannes 12 zien wij dat Maria de Heere Jezus zalft met nardusolie als uiting van haar liefde voor Hem.
Maar niet alleen nardusolie doet de Sulammitische denken aan haar herder, ook zien wij dat zij hem vergelijkt met een bundeltje mirre dat tussen haar borsten overnacht. Mirre was een parfum of olie afkomstig van een geurige harssoort en net als nardusolie kostbaar. Wij zien het later terug als één van de drie geschenken van de wijzen aan de Heere Jezus. De Sulammitische laat het bundeltje mirre tussen haar borsten overnachten, een intieme plek dicht bij haar hart. Hiermee geeft zij in feite aan dat haar intimiteit en hart alleen voor haar geliefde herder bestemd zijn. Dit wordt nog eens extra versterkt door het feit dat er over 'overnachten' wordt gesproken; alleen hij mag uiteindelijk bij haar slapen.
De Sulammitische vergelijkt tot slot de herder met een bos henna. Henna werd gebruikt om sierlijke tekeningen op het lichaam van de vrouw aan te brengen. Echter, hier wordt gesproken over de bloem, dus gaat het over de geur van deze plant die ook gebruikt werd om parfums van te maken. In alles wil de Sulammitische dus de geur van de liefde voor haar herder uitdragen. Wij zien later in Hooglied overigens dat de herder op zijn beurt de Sulammitische vergelijkt met henna en nardus: "Uw scheuten vormen een paradijs van (…) hennastruiken en nardusplanten…" (4:13). Het is deze geur waar de herder zo van geniet, de geur die haar liefde voor hem uitdraagt.
De heerlijke geur die de Sulammitische verspreidt, zouden wij in zekere zin kunnen opvatten als de reuk die Israël voor God diende te verspreiden door op een juiste wijze aan Hem te offeren: "Gebied de Israëlieten en zeg tegen hen: U moet zorg dragen voor Mijn offergave – Mijn voedsel voor Mijn vuuroffers, voor Mij een aangename geur – door Mij die op de ervoor vastgestelde tijd aan te bieden" (Num. 28:2-3). Echter, in plaats van dit te doen, was Israël overspelig door vreemde goden achterna te lopen. Er komt ooit weer een tijd dat Israël voor de HEERE weer een liefelijke reuk zal zijn:
"Ik zal behagen in u scheppen vanwege de aangename geur, wanneer Ik u uit de volken leid…" (Ezech. 20:41).
1:15 De herder over de Sulammitische
Nu treedt voor het eerst de herder op de voorgrond. Hij prijst de schoonheid van zijn vriendin, de Sulammitische, en doet daarmee de eerdere schertsende opmerkingen van de harem van Salomo teniet (1:8).
De herder prijst daarbij niet de geur van de parfum en ook niet de kleding van de Sulammitische. Nee, hetgeen hij prijst is iets eigens van haar, namelijk haar ogen die volgens hem als duiven zijn. De herder geeft hiermee aan dat de ogen van de Sulammitische de argeloosheid en vertrouwelijkheid hebben die kenmerkend zijn voor het karakter van de duif.
Overigens zien wij verderop in Hooglied dat de herder deze vergelijking herhaalt (4:1). En ook de Sulammitische gebruikt dit beeld om haar herder te prijzen (5:12). De ogen zijn in dit opzicht dan ook de spiegels van de ziel, en duiden zodoende op de karaktertrekken die de herder in de Sulammitische waardeert.
Argeloosheid en vertrouwelijkheid zijn trouwens zaken die van belang zijn in het liefhebben van elkaar. De aanwezigheid hiervan duidt doorgaans op betrouwbare en eerlijke liefde waarbij men geheel op de ander gericht is. Afwezigheid van argeloosheid en vertrouwen kan een indicatie zijn dat er zaken spelen die een bedreiging vormen voor het unieke karakter van de relatie.
1:16-17 De Sulammitische tegen de herder
Nadat de herder de vrouw om haar schoonheid heeft geprezen, doet de Sulammitische dit nu ook richting de herder. Maar zij doet dit maar heel kort om vervolgens snel over te gaan op het waarderen van hun samenzijn, wat blijkbaar de uiterlijke schoonheid van de herder te boven gaat.
De Sulammitische geeft aan dat hun rustbank in het groene loof is, waarmee zij bedoelt dat hun liefde geworteld is in het leven en vruchtbaar is. In het hier gebruikte beeld is overigens ook een tegenstelling te vinden met de ronde tafel van de koning. De Sulammitische wil liever in het groene loof met haar geliefde zijn dan in het paleis aan de tafel van de koning. Het doet denken aan de Hof van Eden waar Adam en Eva aanvankelijk in argeloosheid en vertrouwelijkheid samen leefden.
Vervolgens vergelijkt de Sulammitische de relatie met haar herder met de cederen balken en dakspanten van cipressen van hun beider huizen. De kwalitatief sterke ceder en cipres duiden op de duurzaamheid van hun relatie. Het feit dat beiden nog hun eigen huis hebben, wijst erop dat de twee geliefden nog niet samen leven.
2:1 De Sulammitische over zichzelf
De Sulammitische gaat verder met haar betoog. Maar nu gaat het over haar zelf. Daarbij prijst zij niet zichzelf aan, maar geeft zij aan wat zij mag zijn doordat de herder haar liefheeft: "Ik ben een roos van Saron, een lelie uit de dalen". De roos van Saron Foto is in het voorjaar in de vallei van Saron (de kustvlakte van Jaffo tot aan Caesarea) te vinden. Ook vergelijkt zij zich met een lelie uit de dalen. De maagdelijk witte lelie stak in het voorjaar boven het gras uit en viel daarom op. In de jeugd van haar leven bloeit de Sulammitische op door de liefde van de herder.
Vinden wij hier trouwens niet een treffende overeenkomst met het land Israël zoals het zal worden als de heerlijkheid van de HEERE op aarde verschijnt? In Jesaja 35:1-2 staat: "De woestijn en de dorre plaatsen zullen vrolijk zijn, de wildernis zal zich verheugen en in bloei staan als een roos, zij zal welig in bloei staan en zich verheugen, ja, zij zal zich verheugen en juichen (…) Ze zullen zien de heerlijkheid van de HEERE, de glorie van onze God".
2:2 De herder over de Sulammitische
De herder neemt de woorden van de Sulammitische over en versterkt daarbij het beeld nog wat meer: "Als een lelie tussen de distels, zo is mijn vriendin tussen de meisjes". De herder vergelijkt hiermee de andere meisjes (beter vertaald: 'dochters') met distels. Uiteraard gaat het hier om de dochters van Jeruzalem die eerder zo laatdunkend tegen de Sulammitische deden. Zij mogen dan qua uiterlijk misschien heel knap zijn en daarom tot de harem van Salomo behoren, zij kunnen echter wat persoonlijkheid niet op tegen de Sulammitische. Wellicht heeft dit te maken met de argeloosheid en vertrouwelijkheid die bij de Sulammitische nog wel te vinden is, maar bij de dochters uit de harem niet meer? In ieder geval taalt de herder niet naar andere vrouwen, hoe knap ze ook mogen zijn. Voor hem is er maar één die er toe doet en dat is de Sulammitische.
Ook in deze vergelijking is weer een overeenkomst te vinden van de relatie tussen de HEERE en Israël. Is dit volk in eerste instantie ook niet het enige volk dat voor Hem telt om daarmee Zijn heilsplan te volbrengen? Of, zoals in Deuteronomium 7:6 staat: "De HEERE, uw God, heeft ú uitgekozen uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is".
2:3-4 De Sulammitische over de herder
Nadat de herder de Sulammitische met anderen heeft vergeleken, doet zij hetzelfde met de herder. Zij vergelijkt hem met waarschijnlijk een abrikozenboom (zeker geen appelboom), waaronder het fijn is om in de schaduw te zitten en waarvan het heerlijk vruchten eten is. De herder biedt de Sulammitische zowel bescherming als genot. Hij is daarmee anders dan de andere jongemannen. Zij kunnen de Sulammitische als bomen in het woud weliswaar bescherming bieden, maar kunnen haar niet bekoren zoals de herder dit doet.
De Sulammitische gaat nog verder in haar vergelijking: "Hij brengt mij in het wijnhuis...". Waarschijnlijk was het wijnhuis de plaats waar de wijn bewaard werd en wellicht soms ook genuttigd. Hier wijst het als beeldspraak op het bedwelmende karakter van de liefde van de herder voor de Sulammitische. Bijbels gezien is wijn een beeld van de kracht van heilige Geest.
Tot slot van deze frase stelt de Sulammitische dat de liefde de banier van haar geliefde is die over haar waakt. De banier was het kenmerk van een leger of koning. In dit geval is de liefde van de herder voor de Sulammitische het herkenningsteken dat hij de enige ware voor haar is.
Ook in de relatie tussen de HEERE en Israël is Gods liefde een herkenningsteken: "Maar vanwege de liefde van de HEERE voor u, en om de eed die Hij uw vaderen gezworen had, in acht te nemen, heeft de HEERE u met sterker hand uitgeleid…" (Deut. 7:8). En ook in relatie tot ons als gelovigen in deze tijd is dit het geval: "Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, heeft ons door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft…" (Efe. 2:4).
2:5-7 De Sulammitische tegen de dochters van Jeruzalem
Tot slot van deze episode spreekt de Sulammitische de dochters van Jeruzalem toe en leert hen, en ook ons een belangrijke les.
Eerst spreekt zij uit wat de liefde voor de herder met haar doet. Nadat zij naar het wijnhuis is geweest, is zij ziek geworden van liefde; zij weet niet meer waar zij het heeft van verliefdheid. Om weer aan te sterken, heeft ze rozijnenkoeken en vruchten nodig. De liefde wekt een enorme eetlust in haar op. Rozijnenkoeken waren toentertijd een feestelijke lekkernij. Wellicht had het dezelfde verbindende betekenis met de liefde als in onze tijd met chocolade het geval is.
Vervolgens spreekt de Sulammitische uit dat zij er naar verlangt dat haar geliefde met zijn linkerarm haar hoofd ondersteunt en met zijn rechterarm haar omhelst. Zij verlangt naar zijn steun en genegenheid. Zij smacht naar hem. Is het niet als het ware Israël dat uit zal zien naar haar Messias?
Tot slot spreekt de Sulammitische heel direct de dochters van Jeruzalem aan met veelzeggende woorden: "Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, als bij de gazellen of bij de hinden op het veld, dat u de liefde niet opwekt of aanwakkert, voordat het haar behaagt".
Opmerkelijk is dat hier het begrip 'dochters van Jeruzalem' in de mannelijke vorm staat. Duidt dit er op dat de dochters van Jeruzalem binnen de harem van Salomo het vrouwelijke zijn kwijt geraakt omdat zij niet één unieke relatie met een man hebben?
Verder horen wij de Sulammitische bezweren bij "de gazellen of bij de hinden op het veld". Deze dieren staan van oudsher symbool voor de liefde. Maar ook kennen wij ze als vlugge dieren die niet te sturen of te temmen zijn. Het genieten van deze dieren bestaat er in dat men ze laat begaan. Zo is het met de liefde ook. Liefde valt niet af te dwingen, het heeft ruimte en tijd nodig om te groeien. De liefde komt op het moment dat zij het wil en groeit in het tempo dat zij bepaalt. Zo kon Salomo de liefde bij de Sulammitische niet afdwingen, omdat haar liefde al bij de herder lag met wiens liefde haar liefde vergroeid was geraakt.
Besluit
Wij hebben in dit artikel kunnen zien hoe innig en uniek de liefde tussen de Sulammitische en de herder is. In de liefde bestaan zij alleen voor elkaar en daar kan niemand – zelfs koning Salomo – tussen komen. Dit is hoe de liefde tussen man en vrouw hoort te zijn: uniek en iets intiems tussen hen beiden. Dat dit tegenwoordig met voeten getreden wordt, is van alle tijden. Triest is het daarentegen wel dat de liefde vaak vervangen of verward wordt door begeerte en men het met de trouw tegenover elkaar ook niet zo nauw neemt. En dan te bedenken dat in Efeze 5 de relatie tussen man en vrouw omschreven wordt als een groot geheimenis dat het beeld draagt van hoe Christus met Zijn Gemeente omgaat.
Een mooie, liefdevolle en unieke relatie tussen één man en één vrouw, onder alle omstandigheden en totdat de dood hen scheidt, mag een getuigenis vormen van Christus' liefde voor de gelovigen, verzameld in Zijn Gemeente. Gelukkig zijn er in dit opzicht toch nog relaties te vinden die hieraan voldoen en de liefde als banier met zich meedragen. Relaties waarin man en vrouw elkaar liefhebben, ondersteunen, vertrouwen en beminnen. Zelfs door heel veel jaren, goede en slechte tijden, ziekte, geboorte en verlies heen. Zelfs tot de dood hen scheidt. Ondanks dat er dan heel veel pijn en verdriet is, blijven er wel dierbare herinneringen en een goed getuigenis over.