Eén middel
Gods Woord leert dat het geloof een middel is om tot de rechtvaardiging te komen. Dit blijkt zeer duidelijk uit de Griekse tekst. ´Dia´ met de accusatief (4e naamval) wil zeggen: ´om reden van´; ´dia´ met de genitief (2e naamval) wil zeggen: ´door middel van´. Als het over de rechtvaardiging gaat, wordt steeds de genitief gebruikt.
In zichzelf heeft ons geloof geen waarde, het kan slechts als middel dienen. Het vijfde hoofdstuk van de Romeinenbrief zegt ons dat we gerechtvaardigd worden door het bloed van Christus (Rom. 5:9). In het zesde hoofdstuk komen we de volgende uitdrukkingen tegen:
- dood voor de zonde (vs. 2, 10)
- het is in zijn dood dat we gedoopt zijn (vs. 3)
- één plant met Hem geworden (vs. 5)
- onze oude mens is met Hem gekruisigd (vs. 6)
- met Christus gestorven (vs. 8)
Daarbij zegt het zevende vers uitdrukkelijk: "Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde”. Er is dus slechts één middel om tot de rechtvaardiging te komen: de dood. De dood ten opzichte van de zonde, de kruisiging van de oude mens, d.i. van wat we ´in Adam´ zijn. En het geloof in Christus (dat verder reikt dan het geloof dat Jezus de Christus is) is het enige middel dat ons toelaat, door onze gemeenschap met Hem, op zodanige wijze te sterven. Door die dood is het verleden uitgewist, en het nieuwe schepsel heeft deel aan de rechtvaardigheid (of: gerechtigheid) van Christus.
Positie
Als men de positie aanziet, die men dan voor God inneemt, is de in-Christus-gelovige geen zondaar meer, doch een rechtvaardige.
Uit het vorige blijkt hoe belangrijk het is goed te onderscheiden tussen geloof en geloof. Gods Woord zelf geeft dit onderscheid aan en toont gelijk welk geloof niet tot de rechtvaardiging voert. Alleen Paulus spreekt over het geloof "in Christus Jezus" (we verwijzen natuurlijk naar de Griekse tekst; de vertalingen zijn niet altijd helemaal getrouw) dat behoort bij de hemelse sfeer van zegening. Dit geloof houdt in, een volledige overgave van zichzelf en van al wat in verband staat met Adam, dus met de toestand waarin we geboren zijn, met de ´oude mens´. We moeten onszelf niet inbeelden onafhankelijk van God te zijn, eigen wil en gedachte volgen, en in eigen kracht alles pogen te doen.
Door geloof in Christus wordt men in Christus gedoopt; er ontstaat een geestelijke gemeenschap. Men is dan ook in zijn dood gedoopt, d.w.z. men heeft deel aan die dood op geestelijke wijze, men is met Hem gestorven en begraven. Men ondergaat dus, in de geest, met Christus de straf der zonde.
De mens kan de rechtvaardiging niet verdienen (b.v. door zijn goede werken), noch de straf ondergaan en toch blijven leven. Hij zelf kan de oude mens niet kruisigen of tegen de zonde op afdoende wijze worstelen. Hij kan slechts door het geloof deel krijgen aan wat Christus voor hem gedaan heeft, toen Hij aan het kruis stierf. Door zijn gemeenschap in die dood verlaat hij volkomen het oude, adamitische mensdom en maakt hij in Christus Jezus deel uit van de nieuwe schepping.
Denk dus niet dat God de ogen sluit voor de zonde, of dat zijn liefde zó groot is dat Hij zonder oordeel rechtvaardig maakt. Dat zou God Zelf onrechtvaardig maken. Men moet zowel de absolute gerechtigheid als de absolute liefde van God vasthouden. De éne krijgt haar waarde door de andere. Voor ons schijnt er tegenstrijdigheid te zijn, doch door Christus is ze opgeheven: Hij is gestorven om ons toe te laten te sterven en toch te bestaan, ja tot de rechtvaardiging te komen. Hij is niet slechts een voorbeeld, een model. We moeten persoonlijk deel hebben aan zijn dood, in Hem gedoopt zijn. Hij heeft onze misdaden gedragen, maar opdat dit voor ons, persoonlijk, waarde krijgt, moeten we in de geest deel hebben aan het oordeel, en dat is mogelijk door middel van het geloof waarover Paulus spreekt.
Meer dan vergeving
Het gaat hier niet over symbolen of gelijkenissen, noch over theologische beschouwingen van academische aard. Doch wel over een diepe, geestelijke werkelijkheid. We moeten ons steeds hoeden voor te materialistisch getinte opvattingen, die alleen voor waar houden wat men ziet of voelt, wat dus in de fysieke wereld en in de tijd gebeurt. Maar dit alles is relatief, onzeker, tijdelijk. Slechts op geestelijk gebied komen we tot het absolute, zekere, tijdloze, en kunnen we werkelijk met Christus sterven, al had de historische feit 2000 jaar geleden plaats.
De Twaalven verkondigden de boodschap van vergeving van zonden en de nieuwe geboorte. Paulus gaat een stap verder en spreekt gedurende de tijd der Handelingen over de rechtvaardiging en de nieuwe schepping.
De rechtvaardiging waarover Paulus spreekt, gaat dus verder dan de vergeving van zonden. Het sterven met Christus is een uiterst belangrijke stap op de weg der zaligheid en zolang men de juiste betekenis van die stap niet inziet, is men zich niet ten volle bewust van het heil. Men ziet niet in wat Christus voor ons gedaan heeft, tot welke positie we uit genade kunnen komen, en men verheerlijkt God niet zoals het behoort.
De vergeving der zonden betreft de wandel en de zonden (meervoud: dat zijn de mis-daden). De rechtvaardiging betreft de positie ten opzichte van God en de zonde (enkelvoud: de oorzaak, of wortel der zonden).
De rechtvaardige is dood ten opzichte van de zonde, afgescheiden van Adam, van de oude mens. Dit wil overigens niet zeggen dat hij niet meer zondigt. Al is hij, naar zijn positie, dood voor de zonde, toch is hij niet volmaakt naar zijn wandel. Hij is in de geest dood, doch naar het lichaam heeft hij nog geen deel aan die dood. Hij blijft op deze wijze in gemeenschap met de wereld en is steeds blootgesteld te zondigen. Maar de zonde heeft geen werkelijke macht meer op hem, hij is er geen slaaf meer van. Daaruit voortvloeiend is ook het loon van de zonde, de dood, vervangen door “de genadegave van God: het eeuwige leven, door Jezus Christus, onze Heere” (Rom. 6:23).
We bevinden ons dus in zekere opzichten in een abnormale toestand: ons lichaam is nog in zijn vernederde bestaanswijze en behoort nog tot de adamitische, aardse sfeer, terwijl we in de geest reeds deel uitmaken van de hemelse sfeer. Vandaar, dat we nog te maken hebben met allerlei vormen van lijden en ook nog deelhebben aan het ‘zuchten’ van de (oude) schepping (zie bijv. Rom. 8:18-23).
Meer dan één betekenis
Aan het einde van dit (korte) artikel over de rechtvaardiging willen we er nog de aandacht op vestigen dat het woord ´gerechtigheid´ of ´rechtvaardigheid´ méér dan één betekenis heeft in Gods Woord, wat aanleiding kan geven tot misverstand.
Er is allereerst de absolute gerechtigheid, die tegenover de zonde (enkelvoud) staat. Het is een volledige overeenstemming met Gods norm. Er is slechts Eén die deze gerechtigheid in zichzelf bezit: de Heere Jezus Christus (1 Joh. 2:1). Doch, zoals we gezien hebben, kunnen we door het geloof in Christus zodanig met Hem in geestelijke gemeenschap komen, dat we, naar de positie, gerechtvaardigd zijn in Hem. Alleen Paulus spreekt op deze wijze over de rechtvaardiging van mensen.
Er is vervolgens een relatieve gerechtigheid, die staat tegenover het doen van zonden (meervoud). Ieder die zoveel mogelijk zijn plicht doet, in overeenstemming met de geestelijke positie waarin hij geplaatst is, is in zeker opzicht rechtvaardig. Het kind (Efe. 6:1) en zelfs de ongelovige (Hand. 10:35, enz.) kan in deze zin rechtvaardig zijn. Het is meer in het bijzonder een rechtvaardigheid naar menselijke standaard gerekend. Daar de gelovige verschillende geestelijke posities kan innemen, die elk een zekere rechtvaardigheid omvatten, kan men spreken van een ‘weg’ van de gerechtigheid (2 Petr. 2:21). Deze relatieve gerechtigheid heeft dus betrekking op de wandel en niet op de positie. Jakobus spreekt over deze vorm van gerechtigheid en over een geloof dat nog niet zo ver reikt als dat waarover Paulus handelt, als hij over de absolute rechtvaardigheid schrijft. Daarom spreekt Jakobus anders dan Paulus. Houdt men geen rekening met de hogere positie en boodschap van Paulus, dan kan men, zoals Luther, geneigd zijn hier een tegenspraak te zien, terwijl, in feite, beider onderwijs volkomen juist is, doch een ander uitgangspunt en een andere sfeer betreft. Dit is één van de voorbeelden die aantonen hoe gevaarlijk het is het Woord der waarheid niet recht te snijden (2 Tim. 2:15) en de dingen die verschillen niet te onderscheiden (Filipp. 1:10 SV): het voert regelrecht tot afbrekende Schriftkritiek.
De toekomstige (vijfde) aioon is in het bijzonder die van de gerechtigheid en de nieuwe schepping (Openb. 21:1). Zelfs Petrus wist dat in die tijd de gerechtigheid zou wonen in de nieuwe hemelen en aarde (2 Petr. 3:13.).
Petrus en Johannes spreken slechts bij uitzondering over de rechtvaardigheid en dan gaat het nog, uitgezonderd als het de toekomst betreft, over de relatieve gerechtigheid en de wandel der gelovigen.
Paulus wijst de hogere weg, waarbij degenen die gerechtvaardigd zijn op grond van het geloof van Christus, als leden van het Lichaam van Christus reeds met Hem levend gemaakt zijn, met Hem opgewekt zijn en met Hem een plaats in de hemel hebben ontvangen (Efe. 2:5-6). Daar is hun positie beveiligd in Christus. En dat alles uit genade “…door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen” (Efe. 2:8-9).