De vraag is dus wat hier precies staat, met andere woorden: hoe heeft God het bedoeld?
Eerst maar even de hele tekst:
“Die, hoewel Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn, maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk geworden”.
Twee keer het woord gelijk dus. Hoe gelijk is gelijk eigenlijk? Het Nederlandse woord ‘gelijk’ is in het Nieuwe Testament de weergave van verschillende Griekse woorden. Het woord ‘isos’ komt acht keer voor en het woord ‘homoioma’ zes keer.
De Schriftplaatsen waar ‘isos’ voor komt zijn (zie cursieve woorden):
- Mattheüs.20:12 “Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt en u hebt ze gelijk gesteld met ons. Met de eerste arbeiders was de heer des huizen één penning overeengekomen en de arbeiders die veel minder tijd hadden gewerkt kregen precies hetzelfde bedrag uitbetaald; Eén penning.
- Markus 14:56 “… maar de getuigenissen waren niet eensluidend”.
- Markus 14:59 “En ook zo was hun getuigenis niet eensluidend.
- Lukas 6:34 “… om hetzelfde terug te ontvangen.
- Johannes 5:18 “… en daarmee Zichzelf aan God gelijk maakte. De Heere Jezus verklaarde precies gelijk te zijn aan Zijn hemelse Vader (zie ook Joh. 10:30).
- Handelingen 11:17 “Als God dan aan hen dezelfde gave gegeven heeft als aan ons die in de Heere Jezus Christus geloven”. Het gaat hier om precies dezelfde Geest die God ook aan de heidenen gaf.
- Filippenzen 2:6 “Die, hoewel Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn. Het Boek heeft hier: “Die, hoewel Hij God was, Zich niet heeft vastgeklampt aan Zijn goddelijke rechten”. Hij legde Zijn macht en heerlijkheid af en kwam als dienaar in het lichaam van een mens. De Heere Jezus was dus aan God gelijk, maar heeft dat niet voor Zichzelf willen houden.
- Openbaring 21:16 “Haar lengte, breedte en hoogte waren gelijk”. De afmetingen van het hemelse Jeruzalem waren dus aan alle kanten precies gelijk: twaalfduizend stadiën.
Het gaat bij ‘isos’ dus om een volkomen gelijk zijn, identiek.
Nu het woord ‘homoioma’ (zie cursieve woorden):
- Romeinen 1:23 “… en hebben zij de heerlijkheid van de onvergankelijke God vervangen door een beeld dat lijkt op een vergankelijk mens, op vogels en op viervoetige en kruipende dieren”. Hier gaat het om ongelovigen die een afgodsbeeld maken dat ongeveer op een mens of een dier lijkt; dat gaan ze vervolgens aanbidden. Dit heeft dus niets met het Origineel te maken!
- Romeinen 5:14 “… ook over hen die niet gezondigd hadden met eenzelfde overtreding als Adam, die een voorbeeld is van Hem Die komen zou”. Het gaat hier om overtredingen die niet exact gelijk zijn, maar overeenkomen voor wat betreft de uitwerking.
- Romeinen 6:5 “Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijk gemaakt aan Zijn dood, dan zullen wij ook (aan Hem gelijk zijn) in Zijn opstanding”. De woorden tussen haakjes staan niet in de oorspronkelijke Griekse tekst. We zijn met Hem één geworden in Zijn dood en zo zullen we ook één zijn in de opstanding. Het gaat hier om de inhoudelijke betekenis van Zijn dood (en opstanding) en de gevolgen ervan voor ons.
- Romeinen 8:3 “Hij heeft Zijn eigen Zoon gezonden in een gedaante gelijk aan het zondige vlees en dat omwille van de zonde, en de zonde veroordeeld in het vlees”. Zoals de mens ‘vleselijk’ is, gold dat dus niet voor de mens Jezus.
- Filippenzen 2:7 “… maar Zichzelf ontledigd heeft, door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. De Heere Jezus leek dus uiterlijk op een (zondig) mens, maar was dat niet.
- Openbaring 9:7 “En de sprinkhanen zagen eruit als paarden die voor de oorlog gereedgemaakt zijn. En op hun koppen droegen zij kransen als van goud, en hun gezichten leken op gezichten van mensen”. Het leek er dus sterk op, maar het waren geen echte paarden en het was evenmin echt goud.
Het gaat bij ‘homoioma’ dus om een ongeveer gelijk zijn, ergens op lijken.
Conclusie
In Filippenzen 2:6 en 7 staat twee keer het woord ‘gelijk’, en daaraan liggen twee verschillende Griekse woorden ten grondslag. Aan God gelijk (isos) en aan de mensen gelijk (homoioma).
De Heere Jezus klampte zich niet vast aan het ‘aan-God-volkomen-gelijk-zijn’ en heeft de gestalte van een slaaf aangenomen. Hij is in bepaalde opzichten gelijk geworden aan de mensen, doch zonder zonde! Lees met dit in het achterhoofd ook nog teksten als: 2 Korinthiërs 5:21; Hebreeën 2:14, 5:7 e.v., 4:15; 1 Petrus 2:22; 1 Johannes 3: 5, 9 en 18-20.