- vervolg van deel 1
De dansende David
Een ander voorbeeld vinden we in de bijzondere verslagen van 2 Samuël 6 en 1 Kronieken 15. Hier lezen we dat koning David een efod, een linnen priesterhemd, droeg als een soort pullover. Onder aanvoering van David werden de Filistijnen verslagen en werd de ark teruggehaald naar Jeruzalem: “David ging gekleed in een bovenkleed van fijn linnen, en ook alle Levieten die de ark droegen, de zangers en Chenanja, de leider van de muziek en van de zangers. Ook had David een linnen priesterhemd aan” (1 Kron. 15:27).
In de beschrijving van 2 Samuël 6 is David slechts gekleed in “een linnen priesterhemd” (vs. 14), een linnen efod. En daarin danste hij “uit alle macht”. Hij danste zich zogezegd een slag in de rondte. Zodanig dat Michal, zijn vrouw, hem verachtte in haar hart. Nu zal die verachting wellicht meerdere oorzaken hebben, maar zijzelf zegt ervan: “Wat zal de koning van Israël vandaag geëerd zijn, die zich vandaag voor de ogen van de slavinnen van zijn dienaren heeft uitgekleed, zoals een leegloper zich schaamteloos uitkleedt!” (vs. 20). Het woord voor ‘uitkleden’ betekent: de bedekking wegnemen, ontbloten dus, zodat de schaamte onbedekt is. Waarschijnlijk was de bedekking met de efod zodanig dat zijn edele delen tijdens het dansen zichtbaar waren, ook voor Michal en de slavinnen!
Het dragen van zo’n onderkleed gaf dus geen garantie dat de schaamte daarmee (volledig) bedekt was.
Dat David dit niet zomaar deed of niet goed bij zinnen was, blijkt uit zijn eigen woorden: “Voor het aangezicht van de HEERE, Die mij uitgekozen heeft boven jouw vader en boven heel zijn huis door mij aan te stellen als een vorst over het volk van de HEERE, over Israël, ja, voor het aangezicht van de HEERE heb ik gehuppeld!” (2 Sam. 6:21). Hij was blij met de verkiezende genade van God, dat hij mocht regeren over Zijn volk. Hij huppelde van zielevreugd, maar deed dat wel in vernedering, want ja een koning die zich daarbij - letterlijk - zo blootgeeft, vernedert zichzelf en wordt bespot. Maar David wilde zich als koning van Israël per se vernederen voor God: “En ik zal mij nog geringer gedragen dan dit en nederig zijn in eigen oog…” (vs. 22).
Nu terug naar de profeet en de vraag boven dit artikel: Jesaja met de billen bloot?
Jesaja 20
Zoals gezegd: Het kan dus zijn dat Jesaja alleen zijn bovenkleed heeft uitgetrokken en de korte tuniek, een linnen onderkleed, heeft aangehouden. Of zou het nog erger voor de profeet, ook een man van stand, geweest zijn dat hij echt naakt heeft rondgelopen? Laten we kijken wat het boek van de profeet zelf zegt in hoofdstuk 20:
Vers 2 “… in die tijd sprak de HEERE door de dienst van Jesaja, de zoon van Amoz: Ga, maak het rouwgewaad van om uw middel los en doe uw schoenen van uw voeten. En hij deed dat. Daar ging hij dan, naakt en barrevoets.”
De Statenvertaling heeft het, in plaats van ‘rouwgewaad’, over ‘de zak van uw lendenen’ en de Engelse King Jamesvertaling gebruikt het woord ‘sackcloth’, een soort jute zak dus, een grof geweven soort broek (Hebr.: saq). Het diende, zoals uit de vertaling blijkt, ook wel als rouwgewaad (zie Gen. 37:34; 1 Kon. 21:27). Meestal werd zo’n gewaad gedragen in plaats van gewone kleren, op de blote huid (zie 2 Kon. 6:30; 19:1; Jes. 3:24; 32:11). Dat Jesaja in zo’n zak rondliep, was dus kennelijk al een teken van smart. Verdriet over wat zich in zijn dagen allemaal afspeelde. En nu kreeg hij dus van de HEERE de opdracht om die zak, dat rouwgewaad, uit te trekken, als gevolg waarvan hij naakt was.
We lezen in de volgende verzen ook waarom hij dat moest doen:
Vers 3-5 “Toen zei de HEERE: Zoals Mijn dienaar Jesaja drie jaar naakt en barrevoets rondloopt, als teken en wonder voor Egypte en Cusj, zo zal de koning van Assyrië de gevangenen van Egypte en de ballingen uit Cusj wegvoeren, jong en oud, naakt en barrevoets, de billen bloot, tot schande van Egypte. Men zal ontsteld en beschaamd zijn vanwege Cusj, hun verwachting, en vanwege Egypte, hun eer.”
De naaktheid van de profeet was dus een teken van de ballingen die zouden worden weggevoerd “naakt en barrevoets, de billen bloot.” Het woord ‘bloot’ komt van het Hebreeuwse ‘chasaph’ en betekent: strippen, afstropen, ontschorsen (van een boom – Ps. 29:9). Hetzelfde woord treffen we aan in Jeremia 13: “Daarom zal Ik ook de zomen van uw kleding omhoog tillen (SV: ontbloten) tot over uw gezicht, zodat uw schande gezien wordt…” (vs. 26). En ook in Jesaja 47:2 “Neem de handmolen en maal meel, neem uw sluier af, schort de rokken op, maak de benen bloot, ga door de rivieren.”
Er kan geen misverstand over bestaan, dat naakt hier ook echt naakt is, bloot dus.
Al met al is het niet ondenkbaar, gezien de bedoeling ervan, dat Jesaja geheel naakt moest rondlopen en dat dan drie jaren lang, drie lange jaren. Wat een vernedering moet dat voor hem zijn geweest! Inderdaad onvoorstelbaar!
Teken
De naaktheid van de profeet brengt ons nog bij de naamgenoot en meerdere van Jesaja in het Nieuwe Testament: Jezus. De naakte waarheid is een zinnebeeld van schaamte, vernedering en onrechtvaardigheid…
De Heere Jezus heeft dat, meer dan wie ook, aan den lijve ondervonden. Hij vernederde Zich onder de machtige hand van God om aldus het verlossingswerk te volbrengen (vgl. Fil. 2:5-8).
De vernedering die de Heiland heeft ondergaan, is niet voor te stellen als we bedenken dat Hij de Zoon van God is. Of het nog niet genoeg was, werd Hij aan het kruis nóg eens vernederd: “Nadat de soldaten dan Jezus gekruisigd hadden, namen zij Zijn kleren en maakten vier delen, voor elke soldaat een deel, en zij namen ook het onderkleed. Het onderkleed nu was zonder naad, van bovenaf als één geheel geweven” (Joh. 19:23).
Niet alleen Zijn kleren werden Hem afgenomen, maar Zelfs het onderkleed. Het Griekse woord ‘chitoon’ dat hier gebruikt is, wordt in de Septuagint, de Griekse vertaling van het Oude Testament, ook gebruikt voor het ‘linnen onderkleed’ van de priester.
De woorden van Job 1:21 gelden ook hier! Naakt kwam Hij (en werd in doeken gewikkeld) en naakt ging Hij heen (en werd daarna opnieuw in doeken gewikkeld).
Zo werd Hij uitermate vernederd! Maar… Hij is die weg gegaan, tot het einde, de dood. En dan schrijft Paulus: “Daarom heeft God Hem ook bovenmate verhoogd en heeft Hem een Naam geschonken boven alle naam, opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en elke tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader" (Fil. 2:9-11).
Boodschap
David, Jesaja, de Heere Jezus. In hun dienst aan God hebben zij vernedering moeten ondergaan. En dat geldt voor meer dienaren van God. Denk aan Jeremia, die wel ‘de wenende profeet’ wordt genoemd. Tegenspraak, vervolging, gevangenschap, doodsbedreigingen, e.d. Het viel hem allemaal ten deel. Onder deze druk was er eigenlijk nog maar één ding waarin hij zich kon verheugen: “Zodra Uw woorden gevonden werden, at ik ze op. Uw woord was mij tot vreugde en tot blijdschap in mijn hart, want Uw Naam is over mij uitgeroepen, HEERE, God van de legermachten” (Jer. 15:16).
Ook Paulus moest vernedering en lijden ondergaan (Hand. 9:15-16) ter wille van zijn opdracht. Hij wist dat, maar hij was een “uitverkoren instrument” in Gods hand en dat maakte hem te midden van het lijden op sommige momenten zelfs blij (Kol. 1:24).
Tijdens Zijn omwandeling op aarde had de Heere al gezegd, dat wie zich vernedert, door God verhoogd zal worden. De apostel Petrus komt daar in zijn eerste brief op terug en verwoordt de boodschap die in de vernedering doorklinkt: “Wees met nederigheid bekleed, want God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. Verneder u dan onder de krachtige hand van God, opdat Hij u op Zijn tijd verhoogt. Werp al uw zorgen op Hem, want Hij zorgt voor u” (1 Petr. 5:5-7).
Het is een troostwoord. Wát de omstandigheden ook zijn voor Gods kinderen, hoeveel pijn er ook geleden kan worden, hoeveel mooie en moeilijke dagen er ook kunnen zijn, de overgave aan God (want dat is vernedering) gaat vergezeld van Zijn genade!
Paulus heeft tot de Heere gebeden om verlichting en God heeft tegen hem gezegd: “Mijn genade is voor u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht” (2 Kor. 12:9). Dit antwoord was voor Paulus voldoende, ja, hij beschouwde het zelfs als een uitdaging: “Daarom heb ik een behagen in zwakheden: in smadelijke behandelingen, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus' wil. Want wanneer ik zwak ben, dan ben ik machtig” (vs. 10).
Perioden van lijden, vernedering, moeite en zorg, op welke wijze en in welke mate dan ook, kunnen je zo intens doen verlangen naar betere tijden. En er is hoop, want die betere tijden komen! Te allen tijde mogen wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van Christus (Rom. 5:2, Kol. 1:27) en uitzien naar een toekomst, door God bereid. Dwars door alle tranen heen houden Gods kinderen zicht op de vervulling van Zijn beloften.
David bleef hopen (Ps. 39:8), Jesaja zag in de verte het heil, voor zichzelf en voor Israël (Jes. 62:11), Jeremia idem dito (Jer. 32:42). De Heere Jezus zag op de vreugde die Hem voorgesteld was (Hebr. 12:2). En ook Paulus keek over het lijden heen naar de overwinning (Fil. 1:21, 2 Tim. 4:8) en bemoedigde de gelovigen met woorden van hoop in Romeinen 8:18, waarmee we dit artikel besluiten:
Want ik ben ervan overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden.