Het is een prachtig verhaal, Handelingen 17. Paulus verbleef enige tijd in Athene, in afwachting van de komst van twee trouwe helpers, Silas en Timotheüs. En ja, wat doe je dan? Paulus wist het: sightseeing. ‘Athene had toen al een roemrijk verleden en gold in de Romeinse tijd nog steeds als de culturele hoofdstad, waar men grote belangstelling had voor filosofie en religie en nieuwsgierig was naar buitenlandse opvattingen en nieuwe overtuigingen…hij ziet dat de stad vol afgodenbeelden staat, spreekt in de synagoge en met mensen op het stadsplein, onder wie enkele filosofen, en wordt uitgenodigd op de Areopagus zijn verhaal te doen en blijft allerminst onopgemerkt; men reageert op zijn optreden en is nieuwsgierig naar zijn opvattingen’ (Dr. S. Noorda in Met Andere Woorden – uitg. NBG).
In zijn geest geprikkeld…
Volgens vers 16 maakte zich een heilige verontwaardiging van hem meester. Het leek wel of er op elke hoek van de straat een afgodsbeeld stond. Waarom geprikkeld? We kunnen het raden. Een afgodsbeeld (Gr. eidolos → idool) is eigenlijk niks en tegelijk heel veel. In 1 Korinthe 8 schrijft hij over het eten van vlees dat aan afgoden gewijd is, een veelvoorkomend fenomeen in die tijd en nog wel in bepaalde culturen. Hij zegt: “… wij weten dat een afgod niets is in de wereld en dat er geen andere God is dan Eén. Want al zijn er ook die goden genoemd worden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde (zoals er vele goden en vele heren zijn), toch is er voor ons maar één God: de Vader, uit Wie alle dingen zijn, en wij voor Hem, en één Heere: Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn en wij door Hem” (vs. 4-6).
Het wemelt in de wereld van afgoden. Uiteraard is er niemand die zegt dat hij of zij een afgod dient, dus voor hen zijn het ‘goden’.
Echter, er is maar één God: de Schepper van hemel en aarde en één Heere: Jezus Christus. Daarmee is de kous af, zou je denken. Maar zo simpel is het niet. Ja, voor ons als gelovigen wel, maar mensen om ons heen zien ook ‘onze’ God als een van de velen. Zij hebben geen oog voor Zijn majesteit en heerlijkheid (vgl. Jes. 26:11a).
Zelfs in christelijke kringen wordt beweerd dat allah, de god van de islam, dezelfde is als de God van de Bijbel, maar de Bijbel zelf is daar heel duidelijk over: “Want de HEERE is groot en zeer te prijzen, Hij is ontzagwekkend boven alle goden. Want al de goden van de volken zijn afgoden, maar de HEERE heeft de hemel gemaakt”(Ps. 96:4-5).
Onzin dus om zoiets te beweren. Er is maar één ware God en alle andere ‘goden’ zijn wat de Bijbel noemt: afgoden. Punt.
Tegen de Korinthiërs zei Paulus: “U weet dat u heidenen was, weggetrokken naar de stomme afgoden. Zo liet u zich meevoeren” (1 Kor. 12:2).
Mensen laten zich meevoeren in de waanzin van afgoderij en maken beelden van zogenaamde goden, die in wezen niets zijn, hetgeen weerspiegelt op de makers zelf: “De makers van beelden, allen zijn zij leegheid, hun geliefde voorwerpen doen geen nut. Ja, zijzelf zijn hun getuigen: zij zien niet en zij weten niet. Daarom zullen zij beschaamd worden” (Jes. 44:9).
Paulus was in de geest geprikkeld, staat er. Ware hij in het vlees geprikkeld, dan zou hij wellicht de beelden willen kapotslaan, een soort beeldenstorm willen ontketenen. Maar nee, het zien van zoveel afgoderij was voor Paulus geen aanleiding tot agressief optreden, maar om in gesprek te gaan met de mensen die hij ontmoette. Hij wilde zodoende een weg vinden om te (kunnen) getuigen van Zijn God en Heere. Goeie les voor ons allemaal!
Vreemde goden?
Wat hij graag wilde, dat lukte. Enige epicurische en stoïcijnse filosofen hapten toe. De naam ‘Stoïcijnen’ komt van de Stoa, d.i. de zuilengang waar Zeno van Citium (332-262 v. Chr.) zijn school stichtte. Ten tijde van Paulus kwam het gerechtshof van de Areopagus waarschijnlijk in dezelfde Stoa bijeen. Het stelsel van de Stoïcijnen was vooral een ethische leer: plichtbetrachting is alles. Het leven dient zoveel mogelijk gelijkmatig gedragen te worden. Met een ongeschokt gemoed: 'Apatheia' (apathie).
Epicureërs waren aanhangers van de filosofie van Epicures van Samos (341-270 v. Chr.). De mens moet zijn geluk vinden in het genieten van het leven. Niet zozeer in het platvloerse genot, maar meer in de verfijndere vorm daarvan te midden van familie en vrienden.
Nogal tegengestelde filosofieën, maar wat zou het. Beide groepen waren nieuwsgierig naar wat Paulus te zeggen had. In vers 21 lezen we dat de Atheners ook niks anders te doen hadden dan nieuwsgierig te zijn. Zou daar de mythe van ‘de luie Grieken’ vandaan komen?
De sceptici onder hen noemen Paulus denigrerend een ‘praatjesmaker’. Het Griekse ‘spermologos’ betekent zoiets als: zaadjespikker, iemand die overal het beste uitkiest, die de krenten uit de pap wil, zeg maar. En dat met mooie praatjes ook nog voor elkaar krijgt.
Wat anderen zeiden, is interessant: “Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; want hij verkondigde hun Jezus en de opstanding”.
Waarom interessant? Nou, hoezo vreemde goden (Gr. daimonion), meervoud? Het wordt verklaard: “want hij verkondigde hun Jezus en de opstanding.”
Eén ‘god’ dus: Jezus. Waarom dan goden? Een verklaring zou deze kunnen zijn: Op z’n Grieks klonk het ongeveer als ‘hij verkondigde hun Jezus en Anastasis’. Wellicht hebben zij het Griekse woord voor opstanding, anastasis, opgevat als een eigennaam, net als Jezus. Het zou in de oren van deze Grieken dan om een uitheems godenpaar kunnen gaan. Wisten zij veel. Welnu, hier zijn verder geen bewijzen voor, maar ’t is wel leuk gevonden, toch? En het verklaart in ieder geval ook waarom zij het over ‘goden’ hebben. Was voor hen ook vertrouwd, want zij kwamen immers om in de (af)goden.
Prediking
Hoe dan ook, de apostel grijpt zijn kans: “Mannen van Athene! Ik merk dat u in alle opzichten zeer godsdienstig bent. Want toen ik de stad doorging en uw heiligdommen bekeek, trof ik ook een altaar aan waarop het opschrift stond: AAN EEN ONBEKENDE GOD. Deze dan, Die u dient zonder dat u Hem kent, verkondig ik u” (vs. 22-23).
Mooi hè, geen verwijt, geen scheldkanonnade, maar respect en toenadering. Hij begint met een compliment. Hij had kúnnen zeggen dat deze stad zó slecht was omdat ze vol van afgoderij was. Maar als een ware 'praatjesmaker' haalt hij daar juist het positieve uit door te zeggen dat ze religieuzer zijn dan anderen. Men vangt meer vliegen met stroop dan met azijn...
Hij verklaart hen de ‘onbekende god’, die zij ontwetend dienen, als de Schepper, de Levende, de Heerser en als de Heilbrenger in Jezus Christus, de opgestane Heer. Inderdaad, hij verkondigde Jezus en de opstanding. Dat was nou echt iets nieuws voor hen. En wat voor nieuws!
Vurig roept hij zijn toehoorders op om zich te bekeren (vs. 30-31). Het Griekse woord voor ‘bekeren’ is 'metanoia' en betekent: ‘anders denken’, 'omdenken', ‘tot andere gedachten komen’, ‘ tot bezinning komen’. Metanoia heeft primair te maken met het denken in plaats van de emotie.
Zijn boodschap leidde er niet toe dat heel Athene op z’n kop stond. Jammer misschien. Het leidde tot verdeeldheid en verbazing. En dat is vandaag vaak nog zo. Maar niet getreurd! Het resultaat is niet aan ons. Denk aan wat God zegt in Jesaja 55: Mijn Woord “zal niet vruchteloos tot Mij terugkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zend” (vs.11).
En ja, ook in Athene droeg het vrucht: “Maar sommige mannen sloten zich bij hem aan en geloofden” (Hand. 17:34). Het gaat bij de prediking van het Woord en het resultaat daarvan niet in de eerste plaats om de kwantiteit, maar om de kwaliteit. Dat schreef Paulus ook nog op z’n sterfbed in zijn laatste brief, aan Timotheüs (en over zijn hoofd heen ook aan ons): “…predik het Woord. Volhard daarin, gelegen of ongelegen. Weerleg, bestraf, vermaan, en dat met alle geduld en onderricht. Want er zal een tijd komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar dat zij zullen zoeken wat het gehoor streelt, en voor zichzelf leraars zullen verzamelen overeenkomstig hun eigen begeerten. Ze zullen hun gehoor van de waarheid afkeren en zich keren tot verzinsels. Maar u, wees nuchter in alles. Lijd verdrukkingen. Doe het werk van een evangelist. Vervul uw dienstwerk ten volle” (2 Tim. 4:2-5).
Daar kunnen wij maar één ding op zeggen: AMEN!