Wij zagen in de vorige artikelen hoe de Sulammitische onvrijwillig naar het hof van koning Salomo werd gebracht. Zij verlangt echter niet naar koning Salomo, maar naar haar geliefde, de herder, met wie wij haar samen zien. Vervolgens worden zij gescheiden en daarna komen zij weer samen. In het gedeelte van 5:2-8:4 zien wij hen weer gescheiden. In 5:2-6:3 verwoordde de Sulammitische hoe zij talmde om de herder bij haar binnen te laten en hem daardoor kwijt raakte. In 6:4-6:13 zagen wij hoe Salomo weer toenadering zoekt tot de Sulammitische, daarbij gesteund door de dochters van Jeruzalem. Dit wordt vervolgd in het laatste deel van de vijfde episode (7:1-8:4) dat wij in dit artikel behandelen.
Vervolg Episode V - De Sulammitische en haar geliefde gescheiden (6:4-8:4)
7:1-5 De dochters van Jeruzalem over de Sulammitische
In deze verzen halen de dochters van Jeruzalem alles uit de kast om de Sulammitische haar ego te strelen en haar zo te winnen voor koning Salomo. Zij beginnen met het prijzen van hoe de Sulammitische zich voortbeweegt: sierlijk en gracieus. Daarbij springen haar welgevormde heupen in het oog, die in het Midden-Oosten een teken van vruchtbaarheid waren. Ook de navel van de Sulammitische wordt geprezen; die wordt beschreven als een ronde schaal voortdurend met wijn gevuld. Een man zou er dronken van liefde en genot van kunnen worden. De buik van de Sulammitische wordt vergeleken met een hoop tarwe, omgeven door lelies, liefdesbloemen. Normaal gesproken groeiden er geen lelies meer als het graan geoogst werd. De Sulammitische wordt zo als het ware als een onmogelijk ideale schoonheid beschreven. De beschrijving van de Sulammitische vervolgt verder naar boven langs het lichaam. Daarbij kent het boek geen taboes en schaamte, maar het wordt ook niet plat en vulgair. De borsten van de Sulammitische worden vergeleken met twee kalfjes en de tweeling van een gazelle, waarmee geduid wordt op hun jonkheid en symmetrie. De dochters van Jeruzalem vervolgen hun lofrede met de beschrijving van de hals van de Sulammitische als een ivoren toren. Haar hals is lang (een schoonheidsideaal) en elegant. De ogen worden beschreven als de vijvers te Hesbon bij de poort Bath-Rabbim. Waarschijnlijk wordt hier geduid op de diepte en schittering in de ogen van de Sulammitische, wat dan weer veel zegt over haar persoonlijkheid. De neus wordt vergeleken met de toren van Libanon die uitziet op Damascus. Het is onduidelijk hoe wij deze vergelijking moeten opvatten. Zij zal zeker als compliment beschouwd moeten worden. Tot slot wordt haar hoofd met het haar vergeleken met de Karmel. De Karmel gold als een plaats van Gods zegeningen. Het was een zeer vruchtbare berg met een rijke begroeiing. Over de haarlokken staat dan nog dat de Koning daarin gevangen zit. Dit mogen wij overigens betrekken op de hele persoon van de Sulammitische. De schoonheid van het uiterlijk van de Sulammitische houdt Salomo dusdanig in zijn greep dat hij nergens anders meer aan kan denken.
Of men dit gedeelte nu toeschrijft als woorden van de dochters van Jeruzalem of – zoals sommigen menen – als woorden van de bruidegom, er valt in ieder geval wel een algemene les uit te leren. Zoals elders in Hooglied ook het geval is, wordt er openlijk gesproken over het lichaam van de vrouw en wordt dit bewonderd en geprezen. Ook wordt er ruimte geboden voor seksueel verlangen. Dit alles gebeurt wel op een integere en respectvolle wijze. Waar er in de christelijke cultuur vaak een taboe op dit soort dingen rust of het juist in onze samenleving soms wel erg platvloers wordt, daar laat Hooglied zien hoe er ook met seksualiteit en het verlangen daarnaar omgegaan kan worden. In Hooglied worden de schoonheid van de man en de vrouw beschreven en wordt ruimte geboden voor het verlangen om hier wederzijds van te genieten. Daarbij gaat het er niet zozeer om dat man en vrouw fysiek voldoen aan het schoonheidsideaal, maar gaat het er om hoe zij elkaar zien vanuit de liefde die zij voor elkaar hebben. Op deze wijze is het ook hoe God naar Zijn volk Israël kijkt. Maar ook hoe Hij naar ons kijkt. Naar de mens gesproken zijn wij donker, zwart als de tenten van Kedar. In Christus, de Geliefde, mogen wij als gelovigen zonder smet of rimpel zijn: "…opdat Hij haar in heerlijkheid voor Zich zou plaatsen, een gemeente zonder smet of rimpel of iets dergelijks, maar dat zij heilig en smetteloos zou zijn" (Efe. 5:27).
7:6-9a Koning Salomo over de Sulammitische
Koning Salomo sluit zich aan bij de woorden van de dochters van Jeruzalem door uit te roepen dat hij de Sulammitische mooi, lieflijk en vol van genot vindt. Zijn begeerte gaat naar haar uit, zo lezen wij in de volgende verzen. Hij vindt haar sierlijk als de palmboom en vergelijkt haar borsten met dadeltrossen. Deze dadeltrossen waren mooi rond. Wij zouden kunnen zeggen dat de koning vindt dat de Sulammitische mooie vormen heeft. Vervolgens vlijt Salomo de Sulammitische op ultieme wijze door zijn verlangen naar haar niet onder stoelen of banken te steken: "Ik wil in de palmboom klimmen, zijn takken grijpen. Laten uw borsten toch zijn als trossen aan de wijnstok, de geur van uw neus als die van appels, en uw gehemelte als goede wijn." Het behoeft geen nadere uitleg wat de koning met de Sulammitische wil. Daarbij moeten wij ons toch gelijk ook afvragen of hij dat niet met heel veel vrouwen wilde?
7:9b-8:3 De Sulammitische over de herder
Heel abrupt neemt de Sulammitische het van de koning over. Zij laat hem niet uitspreken. Wanneer de koning het over haar gehemelte heeft die als goede wijn is, stelt zij dat deze niet voor de Koning is, maar rechtstreeks naar haar geliefde stroomt, namelijk de herder: "Die stroomt regelrecht naar mijn Liefste…". De betekenis van de woorden die er op volgen zijn wat onduidelijk: "…en druppelt op de lippen van de slapenden." Vrij opgevat zouden wij deze woorden zo kunnen opvatten dat de Sulammitische alleen in de dromen van de koning hem toebehoort. Een andere uitleg stelt dat de liefde tussen de herder en de Sulammitische hen samen kussend in een droomslaap doet belanden.
Het daaropvolgende vers heeft wel een heel duidelijke boodschap: "Ik ben van mijn Liefste en Zijn begeerte gaat naar mij uit." De Sulammitische ziet zich enkel als het eigendom van de herder en dit is wederzijds, want zijn begeerte gaat naar haar uit. Vervolgens geeft zij aan dat zij met hem naar buiten wil gaan en met hem weg wil trekken. Weg van de stad (Jeruzalem), weg van koning Salomo en de dochters van Jeruzalem, die haar liefdestrouw te gronde willen richten. Zij wil samen met hem het veld in en overnachten in de dorpen. Zij wil samen met hem zien of de wijnstok al uitloopt en of de granaatappelbomen al gaan bloeien. Dit zijn tekenen van een beginnende lente en van een ontluikende liefde tussen de herder en de Sulammitische. Vanuit die opbloeiende liefde, die uiteindelijk vrucht zal dragen, wil de Sulammitische zich aan de herder geven: "Daar zal ik u mijn liefde geven." Deze liefde komt, weg van de drukte van de stad, tot stand in de rust van het beginnende voorjaar. Een teken van hoop en vruchtbaarheid.
De Sulammitische sluit dit deel van haar woorden als volgt af: "De liefdesappelen geven hun geur en aan onze deuren hangen allerlei kostelijke vruchten, verse en ook oude. Mijn liefste, die heb ik voor U bewaard!" De liefdesappelen vormen een symbool van intieme liefde tussen man en vrouw zoals deze zich afspeelde achter de gesloten deuren van het huis. De verse en oude vruchten duiden op de liefde die de Sulammitische in het verleden voor de herder had bewaard en de liefde die zij nu voor hem heeft. Beide wil zij hem schenken.
Na deze woorden van verlangen wordt in 8:1-3 duidelijk dat de Sulammitische nog gescheiden is van haar herder. Zij wilde dat hij – als het ware – haar broer was, dan kon zijn ongehinderd bij hem zijn. Buiten het huwelijk om konden man en vrouw niet samen zijn, behalve als zij broer en zus waren. Zou de Sulammitische dit toch doen, dan zou zij haar eer schenden en als een prostituee beschouwd worden.
De Sulammitische laat met deze beeldspraak blijken dat zij bij haar geliefde wil zijn. Zij zou hem meenemen naar haar moeders huis, waar zij nog woonde. Dit zou niet vreemd zijn, omdat men hem als haar broer zou beschouwen. In de beslotenheid van het huis zou zij de liefde met hem beleven waarin zij zich door hem zou laten leiden: "U zou mij onderrichten. Ik zou u laten drinken van kruidenwijn, van het sap van mijn granaatappels. Laat zijn linkerarm onder mijn hoofd zijn en zijn rechter mij omhelzen." Het drinken van de wijn is hier een metafoor voor kussen en de granaatappel staat symbool voor vruchtbaarheid. Het omhelzen van de Sulammitische door de herder legt de nadruk in dit gedeelte op innige liefde.
8:4 De Sulammitische over de liefde
De Sulammitische besluit haar woorden met een uitspraak die wij eerder in 2:7 en 3:5 tegen kwamen: "Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem: waarom zou u de liefde opwekken of aanwakkeren, voordat het haar behaagd?" De Sulammitische leert de dochters van Jeruzalem (harem van Salomo) dat de liefde niet afgedwongen, opgelegd of gekocht kan worden, zoals zij wel menen en ook Salomo in zijn doen en laten uit. De liefde zoekt zelf haar onbegrijpelijke en ondoorgrondelijke weg en belandt daar waar het haar behaagt.
Zo is het ook met Gods liefde voor Zijn volk Israël in het bijzonder en voor de wereld en de mensheid in het algemeen. Deze is onpeilbaar en voor ons niet te bevatten. Deze liefde gaat zo ver, dat het datgene gaf wat God het dierbaarste was, namelijk Zijn eigen Zoon.