Boven Ezechiël 29 hebben de vertalers geschreven: ‘Profetie tegen Egypte’. Ook in Jesaja 19 komt het reilen en zeilen van Egypte uitvoerig aan bod. Het is een Godsspraak over Egypte, volgens vers 1.
In het Hebreeuws heet Egypte ‘Mizraïm’. Dit zelfstandige naamwoord heeft een ‘aïm’ uitgang. Dit is een zgn. dualis, tweevoud. En ja, er bestaat inderdaad een Boven- en een Benden-Egypte. Boven-Egypte is droog terwijl Beneden-Egypte groen is en van water wordt voorzien door de rivier de Nijl.
Abraham gaat naar Egypte
God roept Abram om uit Ur der Chaldeeën om te gaan naar het land dat God hem wijzen zou. Als er in dat land hongersnood komt, gaat Abram verder zuidwaarts naar Egypte, want daar was te eten (zie Gen. 12:10-20). Hij bedroog de boel om zijn eigen lijf te redden, en het werkte.
Genesis 13:1 zegt: “En Abram trok uit Egypte naar het zuiderland, hij en zijn vrouw en al wat hij bezat, en Lot met hem”.
Het zuiderland was het gebied ten zuiden van Judea, dus ten noordoosten van Egypte. Hij ging dus terug, naar waar God hem wilde hebben.
Jozef naar Egypte verkocht
Jozef wordt door zijn broers verkocht en naar Egypte gebracht. Daar wordt hij na vele ontberingen onderkoning. Hij regelde alles op bestuurlijk niveau (zie Gen. 37:1-36 en Gen. 39-45). Farao stond alleen door de troon boven hem (Gen. 41:44 en 46). Jozef nam alle besluiten; hij had de zegelring van Farao om en was als zodanig gemachtigd om overal de beslissende stem in te hebben.
In Genesis 41:44 lezen we: “Ik ben Farao, maar zonder u zal niemand in het gehele land Egypte zijn hand of zijn voet opheffen”. Egypte werd de redding voor Jakob en zijn zonen, totdat er een andere Farao kwam.
De broers gaan twee keer naar Egypte om eten
In Genesis 42 lezen we hoe Jakob verneemt dat er in Egypte koren te koop is en hij besluit zijn tien zonen erheen te sturen om voedsel te kopen. We lezen in dat hoofdstuk wat er allemaal voor oud zeer boven komt en hoe Jozef in alles handelt.
Als na enige tijd het koren op is, ondernemen de overgebleven broers inclusief de jongste zoon Benjamin een tweede reis om voedsel (zie Gen. 43). Weer moet de hulp uit Egypte komen, terwijl degene die werkelijk alles in het werk heeft gesteld dat er kon worden overleefd, hun verraden broer is.
Jozef is hierin natuurlijk een type van Christus. Ook door bij Christus aan te kloppen, hoef je geen erbarmelijke dood te sterven, maar is er een nieuw leven. Christus is ook Degene Die in de Bijbel alles bewerkstelligt en handelend optreedt.
Farao adviseert al zijn onderdanen om naar Jozef te gaan en alles te doen wat hij zegt. Dit is ook het advies van God, de Vader, als Hij zegt: “Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in Wie Ik mijn welbehagen heb, hoor naar Hem” (Matt. 17:5).
Hier adviseert God, de Vader, als stem uit de wolk, om tot de Zoon te gaan en naar Hem te horen. En dat geldt niet alleen voor Israël, maar uiteindelijk voor de hele wereld, ook nu nog. Wil je vrede in je hart, wil je perspectief in het leven, dan is er maar één weg en dat is Christus Jezus!
Jakob trekt met al zijn volk naar Egypte
In Genesis 6:1-7 lezen we hoe Farao van Egypte wagens stuurt om Jakob en al zijn have op te halen en naar Egypte te brengen. Allen tesamen waren het zeventig personen die naar Egypte trokken (Gen. 46:27). God gaf vooraf beloften om hen veilig daar te brengen. Ze mogen in de vruchtbare Nijldelta wonen met hun kudden, maar Egyptenaren verachten de nakomelingen van Israël wel zo erg dat ze met hen niet aan één tafel mogen eten, volgens Genesis 46:34, want ze verachten schapenhoeders. Jakob vond dus redding in Egypte, maar God had Jozef voor hen uitgestuurd om hen in het leven te behouden volgens Genesis 45:5.
Israël in Egypte onderdrukt
Dit staat beschreven in Exodus 1:1-22. Vers 8 zegt: “Toen kwam er een nieuwe koning over Egypte die Jozef niet gekend had”. Zie ook Handelingen 7:17. Voor het woord ‘andere’ staat hier het Griekse ‘heteros’, d.w.z. andersoortig. Sommigen hebben gesuggereerd dat deze Farao geen Egyptenaar was, maar van andere komaf, bijv. een Syriër (vgl. Jes. 52:4). De Joodse historicus Flavius Josephus zegt dat “…de kroon is overgegaan naar een andere familie” (Ant. Boek II, hs. 9). Hoe dan ook, deze ‘nieuwe’ koning zei tegen zijn volk: “Zie, het volk van de Israëlieten is talrijker en machtiger dan wij” (Exod. 1:9). Dat zei hij in zijn sluwheid, maar het was vanzelfsprekend niet waar. Dan komt er een nieuwe wet die de vroedvrouwen verplicht om alle mannelijk baby’s te doden en later in de Nijl te gooien. Ook komt er onnoemelijk zware dwangarbeid met maar één doel: het volk Israël uitroeien. De achterliggende gedachte van de boze was natuurlijk uiteindelijk te voorkomen dat de beloofde Messias zou geboren worden. De eerste belofte hiervan staat al in Genesis 3:15, de moederbelofte van de Messias.
Mozes vlucht en keert terug naar Egypte
Het wordt beschreven in Exodus 2:11, 4:18 en in Handelingen 7:1-42. Op zijn veertigste ging Mozes voor het eerst naar zijn volk Israël kijken. Op zijn tachtigste jaar kwam hij terug uit Midian en ging in Gods opdracht naar Farao. Na nog eens veertig jaar stierf hij, niet in het beloofde land volgens Deuteronomium 34:1-12.
De tien plagen
Farao wilde Israël niet laten gaan, ondanks zijn zogenaamde angst dat het volk te talrijk zou worden en een bedreiging zou vormen voor Egypte. Gratis slavenarbeid was prima. God zendt zware strafgerichten: 10 plagen met als einde de dood van iedere eerstgeborene.
1 Water verandert in bloed; het hart van Farao verhardde (7:22-23)
2 Kikkers; Farao liet zich niet vermurwen (8:15)
3 Muggen; Farao verhardde zich en luisterde niet (8:19)
4 Steekvliegen; Farao liet zijn hart ook ditmaal niet vermurwen (8:32)
5 Veepest; toch bleef het hart van Farao onvermurwbaar (9:7)
Na vijf plagen wordt de sfeer anders. God verhardt het hart van Farao.
6 Zweren; maar de HEERE verhardde het hart van Farao (9:12)
7 Hagel; het hart van Farao verhardde… zoals de HEERE door Mozes gezegd had (9:35)
8 Sprinkhanen; maar de HEERE verhardde het hart van Farao (10:20)
9 Duisternis; maar de HEERE verhardde het hart van Farao (10:27)
10 God voorspelt nog 1 plaag (Exod. 1:1–10). De HEERE verhardde het hart van Farao.
Exodus 11:3 zegt: “En de HEERE gaf het volk genade in de ogen van de Egyptenaren. Ook stond de man Mozes in het land Egypte hoog in aanzien in de ogen van de dienaren van de farao en in de ogen van het volk.” De HEERE bewerkte dat de Egyptenaren het volk gunstig gezind waren.
In Exodus 11:9 lezen we: “De HEERE nu had tegen Mozes gezegd: De farao zal naar u niet luisteren, zodat Mijn wonderen in het land Egypte nog talrijker worden.”
Farao wilde dus niet luisteren, ondanks Gods dreiging en Zijn straffen. Als dan de eerstgeborenen gedood worden, moeten Mozes en Aaron ‘s nachts bij Farao komen. Hij zegt: “Sta op, ga weg uit het midden van mijn volk, zowel u als de Israëlieten, en ga weg, dien de HEERE, zoals u gesproken hebt” (Exod. 12:31). Ga a.u.b. weg, neem alles maar mee, vee e.d. Ze namen ook alle goud en zilver en kostbaarheden mee, met toestemming. De Egyptenaren waren maar wat blij dat ze eindelijk van het volk Israël verlost waren. In Exodus 12:35 lezen we dat ze precies op de dag af na 430 jaar vertrekken. Dat kan alleen maar als God de grote Plannenmaker is.
Een ‘Egyptische duisternis’
Dit gezegde hebben we overgehouden aan de 9e plaag, zoals beschreven in Exodus 10:21-23. Er wordt een intense duisternis mee bedoeld. En dat was het inderdaad. Men kon geen hand voor ogen zien. Sterker nog: Het was een duisternis die te tasten was, voelbaar dus. Drie dagen lang konden mensen elkaar niet zien. Zij hebben zich nauwelijks bewogen, niemand stond van zijn plaats op. Misschien hebt u wel eens intense duisternis meegemaakt. Dat is beangstigend. Je bent alle coördinatie kwijt. Je ogen zijn op zoek naar licht, maar dat is er niet. Je weet ook niet meer wat er om je heen gebeurt. Kortom: chaos en verbijstering. Het wonderlijke is, dat de HEERE het volk in bescherming nam: “Voor alle Israëlieten echter was het licht in hun woongebieden.”
Voor farao was die duisternis ook heel erg. Hij werd gezien als een soort halfgod en had tot taak iedere morgen de zon te laten opkomen. Als dat niet lukte zou hij de kans lopen dat het volk hem op enig moment niet meer zou erkennen.
Profetie
Deze plaag, dit teken heeft ook een profetische lading. Jesaja (60:2), en ook Ezechiël (32:8), Joël (2:2, 31), Amos (5:18) en Sefanja (1:15) spreken over een ‘dikke duisternis’ die in de eindtijd over het land c.q. de aarde zal komen. Het zal de samenleving volledig lam leggen en grote angst brengen. De Almachtige zal opnieuw dit grote teken gebruiken, alvorens het licht van Zijn rechtvaardige heerschappij zal doorbreken, te beginnen bij Israël: “Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkere wolken de volken, maar over u zal de HEERE opgaan en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.”
De rivier de Nijl, de levensader
Lees Ezechiël 29:1-16. Een brede strook groen omzoomt de oevers van de Nijl. De Nijl is de enige grote waterleverancier van Egypte. Als de Nijl er niet was, zou Egypte één grote droge woestenij zijn. De koning van Egypte wordt bij monde van de profeet Ezechiël bestraft door God omdat hij beweert dat hij de Nijl zelf gemaakt heeft. Ezechiël 29, vers 3: “Spreek en zeg; zo zegt de Heere Heere: zie Ik zal u Farao, koning van Egypte. Gij machtig monster, dat ligt te midden van uw Nijlarmen, dat zegt: van mij zijn mijn Nijlarmen, zelf heb ik ze voor mij gemaakt.”
Zo is het natuurlijk ook niet. God is de Schepper van alles. Hem komt de eer toe en die dient de mensheid Hem ook te geven, ook al ben je een machtig heerser.
Egypte veertig jaar onbewoond
Als gevolg van deze hoogmoed volgt een straf: God zal alle mensen en dieren voor een periode van veertig jaren uit het land Egypte verbannen; ze zullen er geen voet inzetten, volgens Ezechiël 29:11. Dit is nog toekomst, en dan is ook dit weer tijdelijk. Daarna haalt God alle Egyptenaren weer terug naar hun land, waarna ze een onbeduidend land zullen zijn volgens Ezechiël 29:14.
Het gaat erom, dat ze God zullen erkennen en de eer geven die Hem toekomt (Ezech. 29:6).
Volgens Ezechiël 29:7 was er een tijd dat Israël steunde op Egypte, maar die wankelde en stortte in elkaar. Die geschiedenis staat o.a. in 2 Koningen 18:21, Jesaja 20:5-6; 30:6-7. In de laatste tekst wordt Egypte ook aangeduid als ‘Rahab’, hetgeen betekent: arrogant, trots (zie ook Jes. 51:9). Lees verder over Egypte nog: Jesaja 31:1-3, Jeremia 2:36-37 en 37:1-21.
De Septuagint in Egypte geschreven
De Septuagint (LXX) is de (eerste) Griekse vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament. Het woord betekent: zeventig. Het is door 70 Joodse wetgeleerden in Egypte vertaald en op schrift gesteld. Dit deed men uit noodzaak omdat er steeds minder mensen waren die Hebreeuws spraken en lazen. God zorgde voor een betere verspreidingsmogelijkheid. Heel bijzonder dat dit in Egypte gebeurt.
Ook Jozef en Maria vluchtten met hun baby naar Egypte
Zie Mattheüs 2:13-23. De voorspelling hiervan staat al in Hosea 11, vers 1: “Toen Israël een jongen was, had Ik hem lief, en uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen.”
Nog een profetie uit Jeremia 31, vers 15: “Zo zegt de HEERE: Er is een stem gehoord in Rama, een rouwklacht, een zeer bitter geween: Rachel weent over haar kinderen. Zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, want zij zijn er niet meer.”
Egypte diende dus vaak als uitvalsbasis om te overleven en dat weet God heel goed; dat blijkt ook uit Jesaja 19.
God spreekt van een heiligdom in Egypte en een gedenksteen
Jesaja 19:19-20: “Op die dag zal de HEERE een altaar hebben midden in het land Egypte, en aan zijn grens zal er een gedenkteken voor de HEERE staan. Dit zal zijn tot een teken en getuigenis voor de HEERE van de legermachten, in het land Egypte. Wanneer zij tot de HEERE zullen roepen vanwege hun onderdrukkers, zal Hij tot hen een Heiland en Meester zenden; Die zal hen redden.”
Dat heiligdom en die gedenksteen zullen er ’op die dag’ zijn, d.w.z. in de toekomst. Er zal dus een altaar van God in Egypte zijn en wel in het midden, in het centrum. En aan de grens van Egypte zal God een gedenksteen maken.
Persoonlijk denk ik dat het is om te gedenken hoe vaak Israël hulp en bescherming heeft gevonden in Egypte. Het gaat om een opgerichte steen en dat is altijd een beeld van de opgestane Christus in de Bijbel. Daarom staan er op graven van mensen ook altijd stenen die recht overeind staan.
Egypte en Assyrië samen met Israël één groot land
De woorden in Jesaja 19 zijn mooi om te lezen omdat het weer Gods goedheid laat zien: “Op die dag zal Israël de derde zijn naast Egypte en Assyrië, een zegen in het midden van de aarde. Want de HEERE van de legermachten zal hen zegenen met de woorden: Gezegend zij Mijn volk Egypte, het werk van Mijn handen Assyrië, en Mijn eigendom Israël! (vs. 24-25).
Gods land zal de grootte krijgen die God altijd bedoeld had, maar dat het tot op heden nooit heeft gehad, ook niet onder koning Salomo.
Genesis 15:18 zegt: “Op die dag sloot de HEERE een verbond met Abram, en zei: Aan uw nageslacht heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat.”
Deze belofte van God staat. Als God iets belooft, dan gebeurt dat ook en wel op Zijn tijd. Als God de tijd rijp acht, zal Hij ingrijpen op een voor mensen onnavolgbare manier. Zoals altijd zal Hij zegevieren, zoals Hij ook over de dood gezegevierd heeft. Hoe groot zal Israël dus worden? Zo groot als God het heeft toegezegd. Daar kunnen vergaderingen van de Verenigde Naties of allerlei vredesinspanningen niets aan veranderen.
Conclusie
Zo zie je maar dat in de Bijbel alles altijd goed komt. God trekt nimmer aan het kortste eind. De Bijbel is dan ook het Boek met een happy end. Dat kan ook niet anders, want God is liefde. Egypte neemt in de Bijbel inderdaad een hele bijzondere plaats in. Uiteindelijk zegt God: “Mijn volk Egypte.” Ook hier dus:
eind goed, al goed!