Dit is het vervolg van deel 1.
De ouders van Maria heten in de christelijke traditie Joachim en Anna. Zij behoren tot de heiligen binnen de Rooms-Katholieke Kerk en hun naamfeest wordt jaarlijks gevierd op 26 juli.
Deze namen zijn gebaseerd op een boekje uit de 2e eeuw, dat later bekend geworden is als het Protevangelie van Jacobus. Zij zouden dus de opa en oma van Jezus zijn geweest. Talloze afbeeldingen zijn er te vinden van Joachim en Anna, al of niet samen met Maria. Dichter Gabriël (what’s in a name?) Smit (1910-1981) schreef er een rijmpje over:
Zie Joachim en Anna beiden
Maria’s ouders, vroom en wijs,
in liefde, door geen dood te scheiden
tot in Gods eeuwig Paradijs.
En leer hoe liefde samenbindt
wie door Maria wordt bemind.
Oké, genoeg over de traditie. We gaan verder met het Woord der waarheid en daarin treffen wij gelukkig ook de geslachtsregisters van Jezus aan, in Mattheüs 1 en Lukas 3. Daarin wordt niets vermeld over de moeders van Jozef en Maria, wel over hun vaders. En ogenschijnlijk doet zich een moeilijkheid voor, want beide registers komen uit bij Jozef, waarbij alleen Mattheüs erbij zegt, dat hij “de man van Maria” was. Hoe zit dat?
Welnu, juist die toevoeging van Mattheüs leidt ons naar de oplossing van deze ‘moeilijkheid’. We moeten daartoe een paar dingen zeggen over beide geslachtsregisters.
Lukas
In Lukas 3:23-38 gaat het om de natuurlijke afstamming. Jezus wordt hier de “Zoon van Jozef” genoemd (komen we zo meteen op terug) en verder staat er Jozef, van Heli, van Matthat, van Janna, en zo verder tot Adam, van God. Zo staat het in de originele grondtekst. Het woord ‘zoon’ ontbreekt en daarom staat het woord in de HSV cursief. Deze manier van spreken (lees: schrijven) wijst op eerder genoemde natuurlijke afstamming. Anders gezegd was Jozef dus uit het zaad van Heli geboren en Heli uit het zaad van Matthat en zo verder. Heli was dus de echte (= biologische) vader van Jozef.
Derhalve wordt Jezus wél genoemd: de Zoon van Jozef. Daarmee wordt dus in ieder geval aangegeven, dat Jozef niet Zijn biologische vader was, maar wel in de zin van het erfrecht.
Denk aan de relatie van David met Saul. In 1 Samuël 24: 12 noemt David Saul zijn vader en even later, in vers 17, zegt Saul: “Is dit jouw stem, mijn zoon David?” (zie ook 1 Sam. 26:17). De biologische vader van David was Isaï. Toch noemt Saul hem ‘mijn zoon’ omdat David, zijn schoonzoon door het huwelijk met Michal (zie 1 Sam. 18), als Sauls opvolger de troon heeft geërfd. En dat was ook uitdrukkelijk de wil van God. David was “een man naar Zijn hart” (1 Sam. 13:14).
Zoals eerder al gezegd: Het begrip ‘zoon’ wijst niet zozeer op een mannelijk kind, maar veel meer op: erfgenaam. En inderdaad, Jezus was Jozefs Zoon, niet in biologische zin, maar als erfgenaam. Er staat ook bij: “Hij was, naar men dacht, de Zoon van Jozef.” De woorden ‘naar men dacht’ zijn verwarrend. Ze zijn de vertaling van het Griekse ‘nomizoo’. In Handelingen 16:13 is dat vertaald met ‘gewoonlijk’. Het is verwant met het woord ‘nomos’: wet, regel.
Dus: men ging ervan uit dat Jezus de Zoon van Jozef was en dat was Hij volgens de geldende regels ook: erfgenaam!
Mattheüs
Het begin van het Mattheüs-evangelie laat ons de historische lijn zien van het erfgenaamschap: “Het geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham” (vs. 1). Belangrijk om te zeggen, dat die lijn door God bepaald is. Hoewel normaal gesproken de oudste zoon de erfgenaam is, wordt daar soms van afgeweken. Erfgenaamschap is minder een zaak van geboorte en meer van aanstelling. Zo wordt niet Ismaël, de oudste zoon van Abraham, als erfgenaam vermeld, maar Izak. En niet Esau, de oudste zoon van Izak, maar Jakob ontving het eerstgeboorterecht. Het gaat hier dus om de rechthebbers op het land (Abraham) en op de troon (David).
Die lijn van het erfrecht c.q. erfgenaamschap komt na vele generaties terecht bij Jakob: “Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus geboren is, Die Christus genoemd wordt” (vs. 16). Laat u niet misleiden door het woord ‘verwekte’ alsof Jakob de biologische vader van Jozef zou zijn, want dat was Heli immers, volgens Lukas 3. Dit woord kán betekenen dat iemand een kind (een zoon of dochter) verwekt, maar het kan ook een overdrachtelijke betekenis hebben. In Psalm 2, bivoorbeeld, lezen we: “Ik zal het besluit bekendmaken: De HEERE heeft tegen Mij gezegd: U bent Mijn Zoon, Ík heb U heden verwekt” (vs. 7). De Statenvertaling zegt hier: gegenereerd (Hebr. yalad). Deze tekst wordt o.a. aangehaald in Handelingen 13:33 waar ‘verwekt’ de vertaling is van het Griekse gennao (dnek aan ‘genesis’, wording, ontstaan). In 1 Korinthe 4:15 gebruikt Paulus hetzelfde woord als hij zegt: “Want al had u tienduizend leermeesters in Christus, daarmee hebt u nog niet vele vaders: in Christus Jezus heb ík u immers door het Evangelie verwekt.” Hier is het woord ‘vaders’ gekoppeld aan ‘verwekt’, uiteraard in overdrachtelijke betekenis!
Het gaat er in Mattheüs 1 dus om dat uit Jakob (niet zijn biologische vader!) de zoon (= erfgenaam) Jozef is voortgekomen. En dan wordt erbij gezegd: “de man van Maria”. Het ligt dus voor de hand dat deze Jakob de biologische vader was van Maria! Foto JosephandMary
Maar had Jakob zelf dan geen lijfelijke zoon, die zijn erfgenaam kon zijn? Kennelijk niet. Anders gezegd: Maria was zijn dochter en zij had geen broers. Daarmee viel de erfenis dus toe aan Maria, precies zoals de Wet ook voorschrijft: “En tegen de Israëlieten moet u zeggen: Wanneer iemand sterft en geen zoon heeft, dan moet u zijn erfelijk bezit op zijn dochter doen overgaan” (Num. 27:8).
Zij erfde daarmee dus ook de rechten op de troon van David.
Maria was dus waarlijk een prinses!
Jezus was dus eigenlijk de Zoon van een prinses, vandaar die hoofdletter!
By the way: De Roomse Kerk viert op 22 augustus Maria Regina (= Maria Koningin), ingesteld met de encycliek Ad Caeli Reginam (= tot de Koningin des Hemels) door paus Pius XII in 1954.
Echter: volgens de Bijbel heeft Maria zich nooit als prinses en koningin gemanifesteerd. Kennelijk is het erfrecht door zijn huwelijk met Maria toegevallen aan Jozef, de schoonzoon van Jakob. Hoewel een lijfelijke zoon van Heli wordt hij aangesproken als de zoon (= erfgenaam) van Jakob, en daardoor dus ook als “zoon van David” (Matt. 1:20). En hij was ook “uit het huis en het geslacht van David” (Luk. 2:4) via de lijn van Nathan, één van de (lijfelijke) zonen van David (Luk. 3:31). Maria was eveneens uit het huis en het geslacht van David, maar dan via de lijn van Salomo (Matt. 1:6).
Dochter van Jakob
Wel mooi eigenlijk dat Maria c.q. Mirjam de dochter van Jakob is. Jakob is immers Israël! Haar naam betekent: rebellie, opstand, weerspannig. De gelijknamige zus van Mozes deed haar naam eer aan toen zij rebelleerde tegen Mozes. Als gevolg daarvan werd Mirjam melaats (Afb.: Mirjam als melaatse vrouw) en na zeven dagen op voorbede van broer Mozes weer genezen (Num. 12).
Eigenlijk is Mirjam een type van het volk Israël, dat opstandig en weerspannig was/is tegenover de HEERE, waardoor het volk gezien wordt als een ernstig zieke patiënt, zie Jesaja 1. Maar ook voor het volk zal er genezing zijn op voorbede van Jezus, de Messias! Zoals Jesaja al heeft gezien: “Voorwaar, onze ziekten heeft Híj op Zich genomen, ons leed heeft Hij gedragen… Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen” (Jes. 53:4-5).
Maria was uit Israël en wat haar naam betreft dus een weerspannige, opstandige. Echter… als persoon was zij dat niet. Integendeel, zij blijkt een zeer gelovige jonge vrouw te zijn. Daarmee is zij met name ook een type van het gelovig overblijfsel van Israël. En met dat overblijfsel komt de Heere God, zoals alle profeten hebben voorzegd, tot Zijn doel. Uit dat gelovig overblijfsel is destijds de Messias voortgekomen en van Hem werd gezegd dat Hij de Verlosser is Die de troon van Zijn vader David zal ontvangen en zal heersen over het huis van Jakob. Hij is de door Jesaja aangekondigde Vredevorst. Hij is de geboren Koning der Joden. Eens schitterde Zijn ster aan de hemel als teken van Zijn komst. Destijds kwam Hij als de Vernederde, om te lijden en te sterven als het Lam van God. Straks zal Hij komen als de Verhoogde en Verheerlijkte en zal men Hem noemen: Immanuël, God met ons. Dan zal de Erfgenaam van alle dingen (Hebr. 1:2) de eer gebracht worden die Hem toekomt: Zoon van David, Zoon van Abraham, Zoon van de mens (Adam) en boven alles: Zoon van de Allerhoogste! Glorie voor Zijn Naam!