De Heere Jezus moet gesproken hebben vanaf de tijd dat alle kinderen dat doen. Toch vinden wij daarvan niets terug in de Bijbel. De allereerste keer, dat wij de Heere Jezus Zelf iets horen zeggen is op twaalfjarige leeftijd.
In de tempel
Die allereerste keer is trouwens ook de enige keer tot de tijd van Zijn openbaar optreden, dat begon bij Zijn doop in de Jordaan. De Heere was toen omstreeks dertig jaar. We vinden de eerste woorden van de Heere Jezus opgetekend in het Lukas-evangelie, toen zijn ouders Hem na lang zoeken in de tempel vonden: “Waarom hebt u Mij gezocht? Wist u niet dat Ik moet zijn in de dingen van Mijn Vader?” (2:49).
Ernstige woorden en betekenisvol. Hier blijkt namelijk al duidelijk dat Zijn aanwezigheid op aarde in het teken zou staan van Zijn dienst aan God. Het was de wil van de Vader dat de Heere Jezus op aarde het verlossingswerk zou volbrengen. Dat lag opgesloten in het “eeuwig voornemen” van God (vgl. Efe. 3:11). In Johannes 5:19 horen wij de Heere zeggen: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: De Zoon kan niets van Zichzelf doen, als Hij dat niet de Vader ziet doen, want al wat Deze doet, dat doet ook de Zoon op dezelfde wijze”. De Heer moest dus inderdaad bezig zijn in de dingen van Zijn Vader om zo de wil van God te kunnen volbrengen.
Uiteraard ligt hierin voor ons ook een geweldige les. Immers als wij de Heere Jezus kennen als onze Verlosser, mogen wij onszelf kinderen van God noemen. En wat is het allerbelangrijkste voor Gods kinderen? Dat zij bezig zijn in de dingen van hun Vader. Dat zij zich uitstrekken naar de wil van God om die te kennen en te doen. Paulus zegt in Kolossenzen1:9-10 niet op te houden te bidden en te vragen “…dat u vervuld mag worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat u wandelt op een wijze de Heere waardig, Hem in alles behaagt…”.
Soms lijkt het wel iets bijzonders dat gelovigen intensief bezig zijn met de dingen van God, terwijl het eigenlijk voor elk kind van God volstrekt normaal zou moeten zijn. Jozef en Maria verwonderden zich over Zijn antwoord en begrepen er niet veel van op dat moment, maar we lezen wel: “En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart” (vs. 51).
Kruis
Deze eerste woorden van de Heiland krijgen des temeer betekenis in het licht van Zijn laatste woorden in Zijn leven als de Vernederde. De Heere heeft ze uitgesproken aan het kruis van Golgotha: “Het is volbracht”.
Wat was volbracht? Datgene wat Hem van Godswege was opgedragen: Hij had de ‘dingen van de Vader’ volbracht. Kort daarvoor, in de laatste nacht voor Zijn kruisiging, sprak de Heere nog tot Zijn discipelen in een soort afscheidsrede. En voordat de Heiland nog een gebed uitspreekt, zegt hij in Johannes 17, vers 4: “Ik heb U verheerlijkt op de aarde. Ik heb het werk volbracht dat U Mij gegeven hebt om te doen”. Zowel Zijn eerste als Zijn laatste woorden bepalen ons dus bij de overgave van de Heere Jezus om de wil van God te volbrengen, bezig te zijn met de “dingen van Mijn Vader”.
Het Woord
Er is nog iets. De eerste woorden, die de Heere Jezus Christus uitsprak toen Zijn officiële bediening op aarde begonnen was, zijn ook vermeldenswaard. Na Zijn doop in de Jordaan voerde de Geest Hem naar de woestijn. Veertig dagen lang vastte Hij en werd verzocht. Tot driemaal toe pareert de Heere Jezus de verleidende aanvallen van de duivel met de woorden: “Er staat geschreven” (zie o.a. Luk. 4). Aan het einde van Zijn bediening, in het al eerder genoemde ‘afscheidsgebed’, horen wij Hem o.a. zeggen: “Ik heb hun Uw Woord gegeven…” (vs. 14), en: “Heilig hen in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid” (vs. 17).
Wat heeft dat ons te zeggen? Als wij oren hebben om te horen, zegt het ons, dat het begin en het einde van al het werk van God is: Zijn Woord!
God schiep door het Woord, Hij verlost door het Woord en Hij voleindigt door het Woord. In Johannes 1:14 lezen we: “Het Woord is vleesgeworden en heeft onder ons gewoond”. De Heere Jezus Christus is het Woord van God in eigen persoon. Door Hem zijn ‘alle dingen geworden’, en Hij heeft ook het laatste woord (zie Openb.19:13).
Ooit, in een ver verleden, zei David: “Eén ding heb ik van de HEERE verlangd, dát zal ik zoeken: dat ik wonen mag in het huis van de HEERE, al de dagen van mijn leven, om de lieflijkheid van de HEERE te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel” (Ps. 27:4).
God geve, dat wij regelmatig ‘in de tempel’, ‘Gods huis’ aanwezig zullen zijn om bezig te met de dingen van onze hemelse Vader!