Het hebben van 'kennis' van de Bijbel wordt vaak verbonden aan het bezitten van verstandelijke kennis van het Woord en wordt niet gezien als kennis van het hart. Het zijn doorgaans mensen voor wie bijbelstudie 'niet zo hoeft', die dit zeggen. 'Liefde is belangrijker dan kennis', wordt ook wel gezegd. Hiermee wordt eigenlijk een verschil tussen liefde en kennis gecreëerd dat er in de Bijbel niet echt is. Het is dus belangrijk om te leren verstaan wat de bijbelse invulling van bepaalde woorden en begrippen is. Dat geldt ook voor kennis.
Kennis wordt vaak als kil en koud ervaren. Dit komt deels door hoe gelovigen met hun 'kennis' omgaan, deels door een verkeerd en/of onvolledig begrip van wat kennis in de Bijbel betekent. Wie ontdekt wat de Heer Zelf onder 'kennis' verstaat, blijft voor beide bewaard!
Kennis en liefde
Het door Hosea in hoofdstuk 4:6 gebruikte woord (da'ath) komt op meerdere plaatsen in het Oude Testament voor. Bijvoorbeeld in Hosea 4:1. Daar lezen we: "Hoort het Woord des HEREN, gij Israëlieten, want de HERE heeft een rechtsgeding met de bewoners van het land, omdat er geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods is in het land." In dit vers worden trouw, liefde en kennis Gods in één adem genoemd. Niet twee (trouw en liefde), maar drie woorden (trouw, liefde én kennis) die uitdrukking geven aan genegenheid en liefde voor de Heer. Juist omdat deze drie ontbraken, voerde de Here een rechtsgeding met Zijn volk.
Het werkwoord waar da'ath van is afgeleid, is jada. Dit komt al meteen in het begin van de Bijbel voor. Eén van de eerste keren is Genesis 4:1. Dit vers zegt: "De mens nu had gemeenschap met Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger ..." Gemeenschap hebben in dit vers is de vertaling van het Hebreeuwse 'jada'. Dit laat ons meteen al zien dat kennen en het daarvan afgeleide kennis niet zomaar koude kennis is! De Statenvertaling vertaalt dit vers met: "En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger ..." Deze vertaling geeft het dus letterlijk weer, terwijl de NBG-vertaling het meer omschrijft: bekennen als gemeenschap hebben met.
Kennen en kennis is dus méér dan een van-buiten-geleerd lesje. Het heeft met persoonlijke omgang te maken.
Bijbelse kennis van de dingen van de Heer hebben, is in wezen dat wat de Heer je in de verborgen omgang met Hem leert. Psalm 25:14 onderwijst ons hierover: "Des HEREN vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen, en Zijn verbond maakt Hij hun bekend (bekendmaken = jada)." Natuurlijk staan deze woorden geheel in het kader van Gods omgang met Zijn volk aan wie Hij Zijn verbond bekend wil maken. Maar de geestelijke les is er niet minder belangrijk om. De 'vertrouwelijke omgang' in dit vers is die van de Heer Zelf ten opzichte van de gelovige; het gaat van Hem uit. Reden tot die vertrouwelijke omgang is voor God dat de mens Hem vreest. Dit vrezen is: Hem op de juiste manier vereren, ontzag hebben voor de Heer, omdat je vanuit Zijn Woord bent gaan begrijpen Wie Hij is (dit laatste is natuurlijk een voort-durend proces). Als gelovigen mogen we Hem gaan leren kennen, vanuit de houding van afhankelijkheid: Hem vrezen. Zie bijvoorbeeld ook Spreuken 1:7, waar staat: "De vreze des HEREN is het begin der kennis (= da'ath)." Dan wil de Heer vertrouwelijk met ons omgaan en maakt Hij ons de dingen bekend, die voor ons belangrijk zijn. Voor Israël was dat het verbond, zoals Psalm 25:14 leert. Voor ons zijn dat andere dingen.
Wat wil God ons bekendmaken?
Om te zien wat de Here in Zijn vertrouwelijke omgang aan ons wil bekendmaken, moeten we naar het Nieuwe Testament. In de (voor ons zo belangrijke) gemeentelijke brieven (aan de Efeziërs, de Filippenzen en de Kolossenzen) komt dit duidelijk naar voren.
In Efeziërs 1:16b-19 vinden we het gebed van Paulus voor heiligen en gelovigen in Christus Jezus: "... u gedenkende bij mijn gebeden, opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: verlichte ogen uws harten, zodat gij weet, welke hoop Zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is Zijner erfenis bij de heiligen en hoe overweldigend groot Zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte Zijner macht ..."
De Statenvertaling zegt (en dat is letterlijk vertaald) in vers 17: openbaring in Zijn kennis. Zouden we de woorden van Psalm 25 samenvoegen met wat hier staat, dan krijgen we: 'Des HEREN vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen, en Hij maakt hun bekend welke hoop Zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is Zijner erfenis bij de heiligen en hoe overweldigend groot Zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte Zijner macht'.
In Filippenzen 1:9 lezen we dat ook voor óns geldt dat kennis en liefde in elkaars verlengde liggen: "En dit bid ik, dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid ..." Liefde die overvloedig wordt in helder inzicht. Het 'recht kennen' uit Efeziërs 1 en het 'heldere inzicht' uit Filippenzen 1 zijn de vertaling van het Griekse epignoosis, wat een 'door-en-door kennen' aanduidt; een meer compleet begrijpen van wat er gaande is. Wanneer we Zijn kennis ontvangen, krijgen we onder meer zicht op onze hoop, zoals Paulus het in Efeziërs 1 al schreef. Onze hoop is om met Christus te verschijnen in heerlijkheid (Kol. 3:4). Deze hoop en ook de kennis komen samen in Kolossenzen 1, waar in vers 9 staat: "Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van Zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht ..." In vers 5 van ditzelfde hoofdstuk noemt Paulus de hoop als reden van de liefde die we de heiligen mogen toedragen.
De les vanuit Hosea 4:6 voor ons
De verschijning met Christus in heerlijkheid zal plaatsvinden op de dag van Christus Jezus. Met het oog op die dag zegt Paulus in Filippenzen 1 het volgende: "Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, Die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus." (vs. 6) Het goede werk dat de Here in ons uitvoert, vloeit voort uit Zijn persoonlijke omgang met ons.
Het is natuurlijk de vraag in hoeverre er in ons leven voor de Here gelegenheid is om die vertrouwelijke omgang met ons te hebben. Natuurlijk is er wat onze positie in Christus betreft niets meer dat ons van Hem af kan houden - we zijn in Christus! God zij daarvoor geloofd en geprezen! Maar dat wil niet zeggen dat wij in het leven van alledag Hem vrezen, zoals Hij gevreesd wil worden...
Als je de gedeelten uit de brieven aan de Efeziërs, Filippenzen en Kolossenzen zo doorleest, ontkom je niet aan de indruk dat er blijkbaar een tweedeling onder gelovigen mogelijk is: degenen bij wie de liefde overvloedig wordt in een helder inzicht en degenen bij wie dat niet het geval is. Paulus schrijft aan gelovigen en heiligen in Christus Jezus en bidt voor hen dat ze vervuld mogen worden van kennis Gods. We kunnen ons voorstellen dat - mede gezien vanuit de praktische situatie in 'christelijk Nederland' - niet elke gelovige er achter komt wat bijvoorbeeld de hoop van de gelovige van nu is. Sommigen lijken daar trouwens niet eens achter te willen komen... En zo kan wat voor Israël in Hosea 4:6 ("Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis") zo heel letterlijk gold, in onze tijd in geestelijke zin gelden! Praktisch gezien lijken er gelovigen te gronde te gaan door gebrek aan dat wat God hen juist bekend wil maken. In Israël zullen er destijds ongetwijfeld geweest zijn, die geijverd hebben voor God en druk waren met allerlei dingen voor de Heer, maar desondanks niet begrepen waar het nou allemaal werkelijk om ging. Zo kan dat nu ook zijn!
Een grote troost in dit alles is dat er voor elke gelovige van nu een moment komt waarop hij het toch wel zal begrijpen. Namelijk op de dag van Christus Jezus (zie Fil. 1:6). Dat werk dat God in ons doet, is niet te keren. En is er in dit leven, vóór de dood, geen gelegenheid voor God om vertrouwelijk met ons om te gaan (omdat we Hem niet vrezen, zoals Hij gevreesd wil worden), dan is die gelegenheid er zeker na onze dood en opstanding, als we bij de Heer zijn. Want dat - zegt Paulus - is verreweg het beste! Maar ondertussen is het Gods verlangen (anders zou Paulus er niet zo vaak om bidden) om nu al vertrouwelijk met ons om te kunnen gaan, zodat Hij ons Zijn dingen bekend kan maken. Het is goed om over onze gezindheid in deze dingen na te denken. Een gezindheid die Israël in de toekomst ook zal bezitten.
Israëls toekomst
Eenmaal zal Israël, dat tijdenlang de kennis Gods verworpen heeft (zie Statenvertaling in Hosea 4:6), zich uitstrekken naar de HERE. In Hosea 6:1-3 staan wat dit betreft indrukwekkende woorden: "Komt, laat ons wederkeren tot de HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor Zijn aangezicht. Ja, wij willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te kennen.” En in Hosea 6:6 staan woorden van de Heer Zelf tot Zijn volk: "Want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffer, in kennis van God en niet in brandoffers."
Liefde en kennis kunnen niet zonder elkaar. En voor ons geldt: "Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat." (Fil. 3:8) En lees dan ook de rest van Filippenzen 3 maar eens.