Handelingen 9:7
"En de mannen die met hem mee reisden, stonden sprakeloos, want zij hoorden wel de stem (Gr. akouontes men tes phones), maar zagen niemand."
Handelingen 22:9
"En zij die bij mij waren, zagen wel het licht en werden zeer bevreesd, maar de stem van Hem Die tot mij sprak, hoorden zij niet (Gr. ten de phonen ouk ekousan).”
Op het eerste gezicht lijkt dit inderdaad tegenstrijdig. We hebben daarom de Griekse woorden erbij vermeld, zoals ze in de originele, geïnspireerde tekst staan. En daaruit blijkt dat in die oorspronkelijke grondtaal er geen sprake is van een tegenstelling. In het Grieks wordt namelijk onderscheid gemaakt tussen het horen van een stem als vertolking van de gedachte en het horen van een stem als een geluid.
Anders gezegd: Je kunt een stem horen en de uitgesproken woorden ook daadwerkelijk verstaan en je kunt (het geluid van) een stem horen, zonder precies te verstaan wat er wordt gezegd.
Het werkwoord ‘akouoo’ (= horen) kan gekoppeld zijn aan een woord in de 1e naamval (Genitivus) en ook in de 4e naamval (Accusativus). En dat maakt het verschil. In het Nederlands (en de meeste andere talen) wordt dat verschil niet opgemerkt.
In het eerste verslag (9:7) is het woord horen verbonden met het woord stem in de 1e naamval: tes phones. Zijn metgezellen hoorden (het geluid van) een stem, meer niet.
In het tweede verslag (22:9) is hetzelfde woord horen verbonden met stem in de 4e naamval (ten de phonen). Hier zegt Paulus: “…de stem van Hem Die tot mij sprak, hoorden zij niet.” Dat betekent hetzelfde: zij hoorden wel (het geluid van) een stem, maar verstonden niet wat er daadwerkelijk gezegd werd’.
Gelet op bovenstaande is de conclusie: De metgezellen van Paulus zagen niemand. Wel zagen zij – net als Paulus zelf – het licht dat hen omstraalde (22:6).
Zij hoorden wel een stem, maar wisten niet van wie die stem was en ook verstonden zij niet wat er werd gezegd.
Paulus heeft ook het geluid van de stem gehoord én hoorde (lees: begreep) ook wat er gezegd werd, namelijk: “Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?”
Dit verschil tussen ‘horen’ en ‘horen’ komt vaker voor in de Bijbel. Een paar voorbeelden.
Lukas 11:28
“Maar Hij zei: Veeleer zijn zij zalig die het Woord van God horen (Gr. akouontes ton logon – 4e nv) en het bewaren.” Hier impliceert het horen ook het verstaan.
Johannes 5:25
“De tijd komt en is nu dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen, en dat wie hem horen, zullen leven.” Letterlijk staat er: ‘zullen horen de stem (Gr. akousousin tes phones – 1e nv.) van de Zoon van God, vgl. NBG-’51 en St. Vert.). Hier gaat het dus slechts om het horen van (het geluid van) een stem.
Johannes 8:43
“Waarom begrijpt u niet wat Ik zeg? Omdat u Mijn woord niet kunt horen (Gr. akouein ton logon - 4e nv). Zij hoorden (het geluid van) Zijn woorden wel, maar konden ze niet verstaan.
Johannes 10:3, 16, 27
De schapen horen (het geluid van) de stem (1e nv.) van de herder. Dat is voor hen genoeg om hem te volgen.
Handelingen 22:14
Ananias zegt tegen Paulus: “De God van onze vaderen heeft u voorbestemd om Zijn wil te kennen en de Rechtvaardige te zien en uit Zijn mond de stem te horen (Gr. akousai phonen – 4e nv)”
Tenslotte nog even naar Handelingen 26. Daar lezen we over hetzelfde voorval en vernemen we bovendien in welke taal de stem sprak. Paulus verklaarde voor koning Agrippa: “En nadat wij allen op de grond gevallen waren, hoorde ik een stem (Gr. akousa phonen – 4e nv.) tot mij spreken en in de Hebreeuwse taal zeggen: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?”
Paulus hoorde en verstond; zijn metgezellen hoorden ook, maar verstonden niets…