De drang om antwoorden te vinden heeft soms geleid tot verhelderende inzichten, maar helaas ook tot misvattingen, conflicten en zelfs verlies van geloof. In dit inleidende artikel willen wij eerst stilstaan bij de gezindheid van waaruit de zaken het beste kunnen benaderen.
Geen veroordeling
In de komende jaargang van AMEN zullen wij een aantal lastige Bijbelse vraagstukken behandelen die gelovigen al eeuwenlang bezig houden en die ook vaak voor verdeeldheid, scheuring en zelfs vervolging zorgen. Het is zeker niet de bedoeling om met deze serie hetzelfde effect na te streven. Dit zou ook ingaan tegen het karakter van de Bijbel en de hoofdpersoon van deze verzameling boeken: God, en in Hem, Jezus Christus.
Immers God is liefde en Hij is licht, en Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus, getuigt van Hem en Zijn liefde en licht. Dat deze liefde en dit licht voor ons mensen soms moeilijk te vatten en waar te nemen zijn, is geen bewijs dat zij niet bestaan of zich anders manifesteren dan wij – gelet op hun karakter – zouden mogen verwachten. Het is net als op een donkere dag waarop de zon door dichte wolken wordt bedekt. Dat de wolken het licht van de zon weerhouden, wil niet zeggen dat de duisternis, die het resultaat hiervan is, een eigenschap van zonlicht is. Zo mag het ontbreken van liefde en licht in deze wereld geen reden zijn om deze begrippen anders op te vatten en ten uitvoer te brengen in de praktijk van ons dagelijks leven.
Er mag nooit reden zijn om de ander te af te wijzen omdat dit nu eenmaal tot de mogelijkheden behoort die een mens heeft. Er mag ook nooit een reden zijn om de ander te veroordelen omdat zijn waarheid niet strookt met wat wij als waarheid opvatten. Maar ook het feit dat anderen ons of elkaar veroordelen, mag niet leiden tot de gedachte dat het ons geoorloofd is om ook zo te doen. En verder is het ook niet zo dat wij vrij zijn een ander kwaad te bejegenen omdat wij nu eenmaal zo zijn en doen.
Eigen waarheid
Moeilijke kwesties lijden vaak tot moeilijke verhoudingen en zelfs tot verwijdering tussen mensen. In de strijd om de waarheid is vaak de liefde het eerste en belangrijkste slachtoffer. Hoe komt dat toch? De grond hiervan is dat wij als mens van nature zondig zijn. Het begrip ‘zondig’ zouden wij ook kunnen vertalen met egoïstisch, egocentrisch, zelfingenomen, hooghartig en zichzelf tot norm stellend.
Ieder mens is ten diepste egoïstisch en in letterlijke zin zijn wij ook egocentrisch. Egoïsme kunnen wij – geleid door Gods Geest en gevoed door Zijn Woord – in bepaalde mate afleren. Egocentrisme is – in de letterlijke betekenis – moeilijker af te leren. Ieder mens beschouwd namelijk zichzelf, de ander en de wereld vanuit zijn eigen positie in het leven en de wereld. Ieder mens is zijn eigen centrum van het universum. Dit beïnvloedt ook in grote mate hoe wij de Bijbel lezen en bestuderen.
Wij creëren onze eigen waarheid en zijn onze eigen waarheid en willen die aan anderen opleggen. Daarbij misbruiken wij als gelovigen vaak een heel belangrijk wapen in onze strijd voor onszelf: de Bijbel. Hoe vaak gebruiken wij niet uitgesproken of onuitgesproken het argument: “de Bijbel zegt…”, om vervolgens met een redenering te komen die onze eigen belangen verdedigt en de voor ons belemmerende belangen van anderen onderuit haalt? Of zeggen wij dat wij het woord recht moeten snijden, waarna wij onze interpretatie van de Bijbel weergeven? Wij maken ons hier vaak bewust en onbewust schuldig aan.
Beperkt zicht
Hoe wij de waarheid interpreteren, is voor ons vaak de objectieve waarheid. Echter, de objectieve waarheid is in haar allesomvattendheid voor ons kleine en vergankelijke mensjes niet te vatten. Als wij in de Bijbel de Heere Jezus horen zeggen dat Hij de waarheid is, dan zullen wij in onze beschrijving van Hem – bewust of onbewust – altijd tekort schieten, fouten maken, dingen vergeten te vermelden en zelfs zaken verdraaien. De Heere Jezus Christus is voor ons als gelovigen de allesomvattende waarheid van onze verlossing, maar in ons spreken en schrijven hierover zullen wij altijd tekort schieten, omdat Zijn Persoon en verlossingswerk ons verstand te boven gaat. De rede kan Hem niet begrijpen en verklaren, slechts in het geloof kunnen wij de contouren waarnemen van Zijn grootsheid, liefde en genade.
God is niet te vatten
Wat is dan waarheid? Deze kunnen wij slechts te dele kennen en als gelovigen menen wij dat het belangrijkste deel van de waarheid beschreven wordt in de Bijbel. In de Bijbel gaat het in hoofdzaak om de Persoon en het werk van God en Jezus Christus. Kunnen wij deze waarheid vatten? Kunnen wij God vatten? Kunnen wij Jezus Christus vatten? Dit kunnen wij slechts ten dele en met gebreken, omdat wij kleine, vergankelijke en bovenal zondige mensjes zijn. Iedere uitleg van de Bijbel doet in zekere zin altijd af van de waarheid die dit boek verkondigt. Zo heeft uiteindelijk niemand de waarheid in pacht, net zo min als dat wij ons God toe kunnen eigenen. God kan ons wel toe-eigenen, maar omgekeerd kan dat niet. Wij zijn Gods eigendom en niet omgekeerd.
Interpretatie
Wanneer wij beseffen dat wij nooit de waarheid in pacht kunnen hebben, dan zou ons dat moeten aanzetten tot voorzichtigheid wat betreft het doen van absolute uitspraken bij het uitleggen van de Bijbel. Zeker als het gaat om moeilijke vraagstukken waarvan is gebleken dat zij in het verleden hebben geleid tot controverses.
Deze inleiding is niet alleen voor u als lezer bedoeld, maar ook voor mij als schrijver. Daarbij is datgene wat ik in dit artikel schrijf voor mijzelf meer een aansporing om voorzichtig te zijn dan een vanzelfsprekendheid. Immers, iemand die spreekt en schrijft, vindt van veel dingen iets en verkondigt daarbij een bepaalde vorm van waarheid. Daarbij loop je al gauw het risico dat je een eigen, subjectieve interpretatie laat verworden tot absolute objectieve waarheid. En zeker, dat zal ook in deze artikelenreeks het geval zijn. En dan is het zo dat u zich daar als lezer en toehoorder bewust van moet zijn.
Wat ik hier schrijf en wat u leest is niet de absolute waarheid, maar slechts een interpretatie ervan, als je tenminste gelooft dat de Bijbel de waarheid bevat. Op het moment dat ik iets uit de Bijbel verklarend beschrijf, gaat er al een stukje waarheid verloren en op het moment dat u het leest en erover nadenkt, gaat er nog weer een stukje waarheid verloren. En als u wat u gelezen en begrepen hebt weer aan een ander doorgeeft, valt er nog weer een stukje waarheid weg. Dit maakt het ook zo van belang dat wij vooral zelf de Bijbel lezen en bestuderen als gelovigen. Zo ontstaat er de minste ruis in het ontdekken van de waarheid.
In het vervolg van dit artikel willen wij stil staan bij wat in de Bijbel geschreven staat over de betrekkelijkheid van de mens, de grootsheid van God, de beperktheid van de Goddelijke openbaring in de Bijbel en de noodzakelijke weg van het geloof.
De betrekkelijke mens
In Genesis 3 vinden wij de eerste les over de betrekkelijkheid van de mens. Adam en zijn vrouw zijn in de Hof van Eden en worden door de slang ertoe aangezet om van de boom van kennis van goed en kwaad te eten. Zij staan beiden bij die boom en in plaats van weerstand te bieden tegen de onder hen gestelde slang, maken zij zich juist aan hem ondergeschikt door mee te gaan in zijn list en bedrog en Gods waarheid te verlaten. De vrouw doet dit door zich te laten verleiden, Adam doet dit door zwijgend zijn vrouw te volgen. De mens blijkt niet in staat om Gods waarheid helder voor ogen te houden en laat zich leiden door begeerte, egoïsme en egocentrisme. De mens blijkt een toonbeeld van zwakte te zijn.
Het gevolg van het eten van de vrucht is dat de mens zijn naaktheid ziet en bevangen wordt door schaamte, die hij probeert te bedekken met vijgenbladeren, en hij vertoont vluchtgedrag. Als God de mens dan vindt en hem verantwoording laat afleggen, is hij niet in staat om schuld te erkennen. Er wordt afgeschoven op anderen zonder het eigen aandeel onder ogen te willen zien. Uiteindelijk wordt de mens gestraft. De vrouw wacht onderwerping, de man geploeter in het stof en beiden worden verbannen uit de nabijheid van God naar een omgeving waarin de vijandigheid van de slang regeert. Het eindigt daarbij voor beiden in de dood: “want stof bent u en u zult tot stof terugkeren.”
Het leven buiten Gods nabijheid brengt al snel ellende met zich mee. De geboorte van twee kinderen lijken lichtpuntjes te zijn na de tragedie zoals die zich in de Hof van Eden voordeed. Echter, zo ouders zo zoon, want oudste zoon Kaïn geeft niet het beste aan God, laat zich niet corrigeren door God en geeft zich over aan emoties. De twee lichtpuntjes verworden tot twee gitzwarte bladzijden in het leven van Adam en Eva. De ene zoon wordt vermoord en de andere moet zijn vervloekte bestaan dolend en dwalend vervolgen. De dood heeft voor de eerste maal zijn gruwelijke gezicht getoond en de mens is met zijn neus op de feiten gedrukt: hij is betrekkelijk.
Over die betrekkelijkheid lezen wij ook elders in de Bijbel. In Psalm 90 staat dat wij onze jaren doorbrengen als een gedachte, zeventig, tachtig jaar. Daarbij is er vaak sprake van moeite en verdriet tijdens ons leven. Ons bestaan wordt uiteindelijk rigoureus afgesneden in de dood en de mens vliegt heen de vergetelheid in. Of zoals de Psalmist een paar verzen eerder zegt: “U doet de sterveling terugkeren tot stof en zegt: Keer terug, mensenkinderen (…) U spoelt hen weg, zij zijn als de slaap. In de morgen zijn zij als het gras dat opkomt: in de morgen bloeit het en komt het op, ’s avonds wordt het afgesneden en het verdort.”
Een ander vers dat ons bepaalt bij die betrekkelijkheid is in Prediker 3, vers 11: “Ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens het werk dat God gedaan heeft, van het begin tot het eind kan doorgronden.” De mens is onder het bestek van tijd en ruimte geplaatst en het menselijk begrip wordt ook door deze twee zaken bepaald. De mens kan niet buiten tijd en ruimte denken; de eindeloosheid kan hij niet bevatten. Op vragen als: ‘Hoe ver reikt de tijd en hoe groot is de ruimte?’ moet hij het antwoord schuldig blijven. Het menselijke denken laat zich niet alleen snel misleiden, zoals in de Hof van Eden, maar is wat vermogens betreft ook nog eens beperkt. Prediker 8:16-17 maakt dit ook duidelijk: “Toen ik mij met heel mijn hart erop toelegde wijsheid te kennen en de bezigheid te zien die op aarde plaatsvindt, dat men zelfs overdag of ‘s nachts de slaap niet met zijn ogen ziet, toen zag ik al het werk van God, dat de mens niet kan ontdekken, het werk dat onder de zon plaatsvindt. Hoezeer de mens zwoegt bij het zoeken, hij zal het niet ontdekken. Zelfs als de wijze zegt het te weten, zal hij het toch niet kunnen ontdekken.”
Zo leren wij de mens kennen: egoïstisch, zwak, betrekkelijk, beïnvloedbaar en beperkt in zijn waarnemen en denken. Hoe kan deze mens zeggen wat waarheid is? Hoe kan deze mens – die zichzelf niet eens de maat kan nemen – de ander de maat nemen? Hoe durft deze mens te bepalen Wie God is en wat Hij doet? Deze mens liet zich verleiden door wat hem ondergeschikt behoorde te zijn, verkoos de leugen boven de waarheid, mag niet meer in de buurt van God komen en is in tijd en ruimte slechts een stofje in de wind.
De grootheid van God
Tegenover de betrekkelijkheid van de mens staat de grootheid van God. Hij is er altijd geweest en zal er altijd zijn. Hij is het begin en einde van alle dingen. Hij staat boven alles en omvat alles. Hij is HET (alles). Hij is de ‘Ik ben’. Hij is niet te bevatten voor ons en gaat ons voorstellingsvermogen te boven.
Er zijn zoveel prachtige verzen in de Bijbel die ons dit laten zien. Zo wordt in Romeinen 11 getuigd van de diepe rijkdom van wijsheid en kennis die bij God te vinden is en hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen zijn. De frase wordt afgesloten met de woorden: “Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen” (Rom. 11:36). God is voor ons mensen niet te volgen en ook niet binnen de menselijke rede te vatten. Hij is groter dan ons denken en ons verstand. Dit is ook wat wij in Jesaja 40:28 lezen: “Weet u het niet? Hebt u het niet gehoord? De eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, wordt niet moe en niet afgemat. Er is geen doorgronding van Zijn inzicht.” En in Jesaja 55:8-9 staat: “Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEERE. Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn gedachten dan uw gedachten.” En Psalm 145:3 zegt: “Zijn grootheid is niet te doorgronden.” Tot slot is het goed om acht te slaan op wat Zofar tegen Job zegt in Job 11: “Kun jij vinden wat God onderzoekt? Kun jij de volmaaktheid van de Almachtige doorgronden? Zij is hoger dan de hemel, wat kun jij daar doen? Zij is dieper dan de hel, wat kun jij daarvan weten? Haar reikwijdte is langer dan de aarde, en breder dan de zee.”
De mens is betrekkelijk, God is allesomvattend groot. Hoe kan de betrekkelijkheid het allesomvattende begrijpen en verklaren?
Niet alles is bekend
Wij hebben gezien dat de mens in zijn denken en bestaan klein en nietig is en te beperkt om te vatten Wie God is en wat Hij doet. Toch mag de mens, ondanks al zijn kleinheid, God leren kennen. De onzichtbare en onverklaarbare God kan sinds de schepping van de kosmos opgemerkt en gezien worden in Zijn werken (Rom. 1:20). Die werken zien wij terug in de kosmos zelf als zijnde het scheppingswerk van God, en wij geloven dat wij dit ook terugzien wat in de Bijbel beschreven staat. Die Bijbel vormt als het ware een openstaande deur naar de hemel waardoor wij een glimp mogen opvangen van Gods grootheid en heerlijkheid.
Die glimp van God vormt geen allesomvattend zicht en antwoord. Wij zouden dit misschien wel willen, maar de realiteit is anders. Waarom dit is, daar moeten wij toch enigszins naar gissen. Maar het zal er wellicht mee te maken hebben dat onze door zonde, tijd en ruimte beperkte geest niet alles van Gods wijsheid kan vatten. Dat dit zo is en dat de Bijbel ons niet alles openbaart en niet op alles antwoord geeft, is wel terug te vinden in de Bijbel zelf. Zo wordt in Deuteronomium 29:29 tegen Israël gezegd dat de verborgen dingen voor de HEERE zijn, maar de geopenbaarde dingen voor Gods volk. En in 1 Korinthe 13:12 zegt Paulus ten aanzien van Gods Wijsheid dat wij dit nu nog door middel van een spiegel als een raadsel zien. Daarbij moeten wij weten dat de spiegels in Paulus’ tijd heel mat waren en slechts de contouren lieten zien van de persoon die er in keek. Zo zien wij ook nu enkel de contouren van Wie God is en wat Hij doet. Toch zegt Johannes, ten aanzien van het aardse optreden van de Heere Jezus, aan het einde van zijn Evangelie dat Hij zoveel heeft gedaan dat wanneer dit allemaal beschreven zou worden, de wereld de boeken niet zou kunnen bevatten.
God maakt ons in de Bijbel dus niet alles van Zichzelf en Zijn werk bekend. Dat is bijvoorbeeld ook terug te zien in Openbaring 10 waarin Johannes niet mag opschrijven wat de zeven donderslagen hebben gesproken. En zo geldt het voor meer zaken. Als wij naar de Bijbel kijken, dan begint het in Genesis met de schepping en eindigt het in Openbaring met het verschijnen van het hemels Jeruzalem. Wat daarvóór gebeurde en wat daarna nog zal plaatsvinden, wordt niet beschreven. En van alles wat daartussenin gebeurt, wordt ook niet alles beschreven. Wij zouden kunnen zeggen dat de Bijbel maar in beperkte mate Gods bestaan en werken openbaart. Maar wellicht is dit ook meer dan genoeg voor ons gedurende ons aardse bestaan. In ieder geval moeten wij het er mee doen.
Maarten Luther, die in bepaalde mate samen met anderen de Bijbelse boodschap omtrent genade en behoud weer onder de aandacht bracht, had als opvatting dat in de Bijbel alles terug te vinden is wat voor ons als mensheid nodig is om verlossing te vinden. Misschien heeft hij het daarmee wel bij het rechte eind. Wij vinden in de Bijbel op heel wat vragen geen antwoord. Bijvoorbeeld: “Hoe kan het dat God er altijd al is geweest?”, “Hoe ver reiken tijd en ruimte?”, “Wat volgt er na God alles en in allen?”, “Waar komt het kwaad vandaan?” en “Wat was er vóór de huidige schepping?” Hoezeer wij ook ons best doen, naar de exacte antwoorden op deze vragen kunnen wij slechts gissen.
Tot slot van dit punt kunnen wij er ook niet omheen dat de Bijbel gewoon een moeilijk boek is, dat geschreven is in een taal die de onze niet is, vanuit een cultuur en tijd waarin wij niet opgegroeid zijn. Daarbij wordt er veel beeldspraak gebruikt en wordt er soms ook uitgegaan van een bepaalde (voor)kennis bij de oorspronkelijke toehoorders. Wie zich hier niet voldoende van bewust is, kan bij het leren verstaan van de Bijbelse boodschap in verwarring raken of verkeerde conclusies trekken.
Rede versus geloof
De mens is dus betrekkelijk, God oneindig groot en Gods waarheid wordt slechts ten dele aan ons bekend gemaakt. Hoe kunnen wij dan toch – ondanks onze beperktheid – Gods wijsheid in enige mate leren kennen?
De huidige (post)moderne mens gaat vaak uit van zijn rede of zijn gevoel. De menselijke rede is echter beperkt en het menselijk gevoel bedrieglijk. Langs deze weg zal het heel lastig zijn om God te leren kennen. De weg waarlangs wij God wél kunnen leren kennen, kan teruggevonden worden in Hebreeën 11. Daar staat geschreven dat het geloof het fundament is van de dingen die men hoopt en het bewijs van de dingen die men niet ziet. De rede kan geen hoop en onzienlijkheden verklaren, het geloof echter helpt de mens om het onverklaarbare te aanvaarden en vanuit de hoop te leven.
De grenzen van de rede worden bepaald door de grenzen van de menselijkheid en diens leefomgeving. Gods bestaan en werken gaan mens en wereld te boven en zullen met de rede nooit begrepen worden. Het geloof is van God afkomstig en overstijgt de menselijke rede. Dat maakt dat het geloof de weg vormt waarlangs wij God en Zijn werken kunnen gaan verstaan.
Geloof is dus de weg tot God. Binnen dat geloof mag de rede een instrument zijn om Bijbelse waarheden te achterhalen. Maar zij vormt tegelijkertijd ook een gevaar als zij haar grenzen niet kent. De rede kan Bijbelse waarheden achterhalen, maar ze nooit doorgronden. Daarvoor is te allen tijde geloof noodzakelijk. Wie na het zoeken met de rede probeert te begrijpen met de rede, slaat een doodlopende weg in, omdat Gods grootheid door de rede eenvoudigweg niet te vatten valt. In dit opzicht is het lezen en bestuderen van de Bijbel een horizontale bezigheid als het slechts tot de rede beperkt blijft. Het uitgangspunt behoort altijd het geloof te zijn, wil er sprake kunnen zijn van een verticale connectie met God.
In het gelovend-benaderen-van-de-Bijbel zijn twee zaken heel belangrijk. Allereerst nederigheid. Dit is: je positie als schepsel van God, gevallen zondaar en ontvanger van genade kennen. Nederigheid brengt ook het besef dat God ons niet alles geopenbaard heeft, wij niet alles kunnen weten en ook niet alles kunnen begrijpen. Geloven bestaat niet in betweterige arrogantie, maar in kinderlijke eenvoud. Of zoals de Heere Jezus zei: “Zalig zijn de armen van geest” (Matt. 5:3).
Ten tweede: verwondering. Dit is: een besef dat de menselijke rede te boven gaat. Verwondering is een positieve vorm van verwarring. We begrijpen niet, maar toch vinden wij rust en blijdschap in wat we zien en ervaren. Het is een blij wonder van genade dat ons overkomt. Het is als een kind dat voor de eerste keer sneeuw ziet en als een bergbeklimmer die op de top van een hoogste berg de aarde aan zijn voeten ziet liggen. Of zoals de mensen die zagen wat de Heere Jezus deed: “De mensen verwonderden zich en zeiden: Wat voor Iemand is Dit, dat zelfs de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn?” (Matt. 8:27).
Wie nederigheid en verwondering ervaart bij het leren kennen van God en Zijn werken, zal naar menselijk begrip nog steeds heel veel niet begrijpen, maar naar Goddelijk begrip steeds meer verstaan waar het om gaat bij God: Gods liefde voor de mensheid, getoond in Jezus Christus, gegeven aan ons om uit te delen aan anderen. Laat dat dan ook de gezindheid zijn van waaruit wij in de volgende delen van deze reeks iets proberen te begrijpen van Wie God is, wat Hij doet en hoe wij om kunnen gaan met moeilijke Bijbelse vraagstukken.
“Wees dan navolgers van God, als geliefde kinderen, en wandel in de liefde,
zoals ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelf voor ons heeft overgegeven
als een offergave en slachtoffer, tot een aangename geur voor God”
(Efe. 5:1-2)