Een moeilijk vraagstuk
Tijdens de vorige zomer brachten wij als gezin een bezoek aan het concentratiekamp Dachau. Aan de rand van het terrein is na de oorlog een Evangelische Verzoeningskerk gebouwd. Om in dit gebouw te komen, loop je letterlijk een troosteloze diepte in. Binnen in de kerk aangekomen is een passage uit Psalm 130 te vinden: “Aus der tiefen rufe ich, Herr, zu dir” (‘Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE’). Deze tekst op deze plek van onbeschrijfelijk en onbegrijpelijk menselijk leed, bepaalde mij gelijk bij het probleem van het lijden en het kwaad in deze wereld.
Tragedies zoals de Tweede Wereldoorlog en andere oorlogen roepen vragen bij ons op over het kwaad en in het verlengde daarvan ook over God en Zijn bedoeling met dit alles. Maar ook tragedies op kleinere schaal doen dit, bijvoorbeeld als wij in onze persoonlijke sfeer met ziekte en dood te maken krijgen. Mensen trekken in dergelijke situaties al snel hun conclusies. Vaak schuift men of God helemaal aan de kant, of men stelt dat God een bedoeling heeft met het kwaad. In beide gevallen lijkt het er in ieder geval op dat men God in zekere zin verantwoordelijk houdt.
De vraag omtrent de oorsprong en aanwezigheid van het kwaad is legitiem; een vraag die gesteld mag worden, ja, misschien wel gesteld móet worden, hoe lastig dat ook is. De omvang van een dergelijke kwestie is eigenlijk te groot om in dit artikel te behandelen. Maar ook voor dit onderwerp geldt – net als het vorige artikel – dat dit geen reden mag zijn er geen aandacht aan te besteden.
Maar hoe vinden wij dan een antwoord op misschien wel de moeilijkste kwestie die de mensheid kent? De belangrijkste vraag is of wij zonder of met God rekenen. Als wij het eerste doen, eindigen wij sowieso op een doodlopend spoor. Buiten God om weten wij enkel dat wij zijn en dat alle bestaan uiteindelijk zinloos is omdat het eindigt in een eindeloze dood. Als wij het tweede doen, hebben wij globaal gezien twee mogelijkheden: of een duidelijk, maar hard en onbevredigend antwoord, of een onvolledig antwoord.
Bij het eerste antwoord gaan wij er vanuit dat God de Initiator is van al het kwaad in deze wereld en hier een bewust doel mee heeft. Bij het tweede antwoord erkennen wij het kwaad als macht in deze wereld en in mensen, maar zeggen de oorsprong ervan niet te kennen en te begrijpen. Het voordeel van het eerste antwoord is dat het duidelijkheid lijkt te geven. Dit geeft het tweede antwoord niet. Het eerste antwoord walst echter wel weer over gevoelens van mensen heen en zal ongelovigen zeker niet uitnodigen om tot geloof te komen.
Het discussiepunt waar het hier uiteindelijk om gaat en waar wij in dit artikel bij stilstaan, is de vraag of God het kwaad bestuurt. Heeft God – als God Die alles ordelijk heeft geschapen en ordelijk handelt – bewust het kwaad in de wereld gebracht? Hij is toch Licht en bij Hem is toch geen duisternis? Hij is toch een God van orde en niet van wanorde? Heeft God Dachau gewild? Wil God aanslagen, ziekten, geweld, etc.? Dat is de vraag.
God, de Schepper van het kwaad?
Sommige gelovigen stellen dus dat God de Schepper van het kwaad is en eveneens verantwoordelijk is voor al het kwaad dat in de wereld gebeurt. Men baseert zich daarbij vooral op teksten uit Jesaja, Klaagliederen en Amos. Laten wij eens kijken wat er in deze gedeelten staat geschreven en wat de betekenis ervan is.
Jesaja 45:7
In Jesaja 45:7 staat het volgende: “Ik formeer het licht en schep de duisternis, Ik maak de vrede en schep het onheil; Ik, de HEERE, doe al deze dingen.” Zo op het eerste gezicht lijkt dit vers er op te wijzen dat God inderdaad de Schepper van het kwaad is en ook verantwoordelijk voor alle ellende in de wereld. Het is echter bij de bestudering van een Bijbeltekst belangrijk om het binnen de context te plaatsen waarin het geschreven staat.
Dit gedeelte uit Jesaja gaat over hoe God op een uitzonderlijke wijze Kores gebruikt om Israël te verlossen uit ballingschap: “Die over Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welbehagen volbrengen, door tegen Jeruzalem te zeggen: Word gebouwd, en tegen de tempel: Word gegrondvest. Zo zegt de HEERE tegen Zijn gezalfde, tegen Kores, die Ik vastgrijp bij zijn rechterhand, om de volken vóór hem neer te werpen, en de lendenen van koningen zal Ik ontgorden; om deuren voor hem te openen, poorten zullen niet gesloten worden…” (Jes. 44:28-45:1). Daarbij gaat het in dit gedeelte ook over Gods uitzonderlijke en zichtbare handelen met Israël: “Ter wille van Jakob, Mijn dienaar, Israël, Mijn uitverkorene…” (Jes. 45:4a) en “Zo zegt de HEERE, de Heilige van Israël, zijn Formeerder…” (Jes. 45:11). Gods uitzonderlijke handelen in deze geschiedenis met Kores en Israël kunnen wij niet zomaar op ons als gelovigen in deze tijd toepassen.
Verder is het zo dat er in dit gedeelte veel beeldspraak wordt gebruikt: “Druip, hemel van boven, en laten de wolken gerechtigheid uitgieten, laat de aarde zich openen. Laten de wolken heil voortbrengen, en laat de aarde tegelijk gerechtigheid doen opkomen. Ík, de HEERE, heb het geschapen” (Jes. 45:8). Wij kunnen wat hier staat dus niet zomaar letterlijk opvatten.
Als wij dan naar de betekenis van Jesaja 45:7 gaan kijken, is het inderdaad zo dat het woord ‘onheil’ een vertaling is van het Hebreeuwse ‘ra’, dat met ‘kwaad’ vertaald kan worden. Echter, ‘ra’ kent in het Oude Testament geen eenduidige betekenis. Zo wordt het in Genesis 41:3 gebruikt om ‘lelijke’ koeien mee aan te duiden, wat natuurlijk niet wil zeggen dat deze koeien een slecht geweten hebben. De betekenis van ‘ra’ moeten wij daarom uit de context afleiden. Hier in Jesaja 45 staat ‘ra’ tegenover ‘vrede’ (shalom). Dit woordje ‘ra’ komen wij ook in Jesaja 47:11 tegen, waar het gaat over Gods oordeel over Babel: “Daarom zal er onheil over u komen. Wanneer het aan de dag treedt, zult u niet weten; rampspoed zal u treffen, u zult die niet kunnen afkopen; er zal plotseling verwoesting over u komen, zonder dat u een vermoeden hebt.” De uitwerking van ‘shalom’ is terug te vinden in Jesaja 45, vers 13: “Ik ben het, die hem verwekt heb in gerechtigheid, en al zijn wegen zal Ik effen maken; hij is het, die mijn stad herbouwen zal en mijn ballingen vrijlaten, zonder koopprijs en zonder geschenk, zegt de HEERE der heerscharen.” En in het noemen van ‘Jeruzalem’ in Jesaja 44, vers 28: “…door tegen Jeruzalem te zeggen: Word gebouwd, en tegen de tempel: Word gegrondvest.”
Het gaat in Jesaja 45:7 niet om de universele werking van het kwaad, maar om vrede en onheil zoals God dat aan Zijn volk Israël geeft omdat zij óf Hem aanroepen óf tegen Hem zondigen. Datzelfde geldt ook voor wat in Jesaja 45:7a staat: “Ik formeer het licht en schep de duisternis.” Het gaat hier niet om letterlijk licht en duister, maar om het schenken en het wegnemen van heil en vrede. Over het schenken van heil en vrede lezen wij in Jesaja 45, vers 8: “Laten de wolken heil voortbrengen (…) Ik de HEERE heb het geschapen.” Over het wegnemen van heil en vrede staat in Jesaja 59:9-10 geschreven: “Daarom blijft het recht ver van ons en de gerechtigheid bereikt ons niet. Wij wachten op licht en zie, er is duisternis; op stralende helderheid en wandelen in dichte donkerte. Wij tasten als blinden langs de wand, als wie geen ogen hebben, tasten wij; wij struikelen op de middag als in de schemering, wij zijn in de kracht van ons leven aan doden gelijk.”
Vanuit eerdere verzen in dit gedeelte (Jes. 59:1-2) kunnen wij zien dat dit oordeel een gevolg is van ongerechtigheid en zonde van Israël.
Klaagliederen 3:38
Een soortgelijke tekst als in Jesaja is in Klaagliederen 3 terug te vinden: “Komt niet uit de mond van de Allerhoogste voort het kwade en het goede?” In Jesaja stond tegenover ‘ra’ ‘shalom’ (vrede). Hier staat tegenover ‘ra’ het woord ‘tob’, wat goed betekent. Maar net als het woord ‘ra’ kent ook het woord ‘tob’ geen eenduidige betekenis. Wij gaan weer even terug naar de ‘lelijke’ (ra) koeien uit Genesis 41:3. Naast de ‘ra’ koeien, zijn er ook ‘tob’ koeien (Gen. 41:26). Dit zijn geen koeien met een goed geweten, maar ‘mooie koeien’. Dus ook wat betreft het gebruik van ‘goed’ moeten wij de betekenis uit het verband opmaken.
Vanuit de context van Klaagliederen zien wij vervolgens dat het ook hier – net als in Jesaja – gaat over Gods oordeel als Israël ongehoorzaam is en het schenken van Zijn verlossing als zij Hem aanroepen: “Wij hebben overtreden en zijn ongehoorzaam geweest! Ú hebt niet vergeven! U hebt U in toorn gehuld en hebt ons achtervolgd; U hebt gedood, U hebt niet gespaard. U hebt U in een wolk gehuld, zodat er geen gebed doorkwam. Uitvaagsel en afval hebt U van ons gemaakt in het midden van de volken” (Klg. 3:43-45) en: “Ik heb Uw Naam aangeroepen, HEERE, vanuit het diepste van de put. U hebt mijn stem gehoord, verberg Uw oor niet voor mijn zuchten, voor mijn hulpgeroep. U bent nabij geweest op de dag dat ik U aanriep; U hebt gezegd: Wees niet bevreesd!” (Klg. 45:55-57).
Amos 3:6
In Amos 3:6 lezen wij: “Of komt er kwaad in de stad voor zonder dat de HEERE dat doet?” Ook voor dit vers geldt dat de betekenis uit de context duidelijk wordt. Het betreft hier namelijk een oordeelsprofetie over de Israëlieten: “Luister naar dit woord dat de HEERE tot u spreekt, Israëlieten, tot het hele geslacht dat Ik uit het land Egypte heb geleid…” (Amos 3:1). God vergeldt Zijn volk het verkeerde dat zij hebben gedaan: “Voorzeker op de dag dat Ik Israël zijn overtredingen zal vergelden…” (Amos 3:14). Daarbij laat vers 7 zien dat Hij het kwaad dat Hij over Zijn volk brengt altijd aankondigt via profeten: “Voorzeker, de Heere HEERE doet niets tenzij Hij Zijn geheimenis heeft geopenbaard aan Zijn dienaren, de profeten.”
Afbeelding: Prophet Amos – Irving Amen (1918-2011)
Toepassing van de profetische boodschap
Stel nu dat wij deze verzen toch beschouwen als een universele waarheid, dan zien wij ons geconfronteerd met drie grote problemen. Het eerste is dat het kwaad dat God dan over ons zou laten komen, altijd een gevolg zou moeten zijn van aantoonbaar bedreven zonden. Wij zien echter in de wereld om ons heen dat goddeloze mensen soms een lang en probleemloos leven hebben en heel gelovige mensen soms een kort en ellendig leven. In het verlengde hiervan is het tweede probleem dat wij in de knoop komen met de verlossing en genade zoals die door Jezus Christus belangeloos wordt geschonken. Het derde probleem is dat ieder oordeel aangekondigd zou moeten worden door een profeet. Ook dat zien wij niet in het wereldgebeuren terug. Wie deze verzen dus ziet als universele waarheid moet sowieso ook het standpunt huldigen dat al het leed in de wereld een direct aanwijsbare reden heeft en tevoren door God aangekondigd wordt.
Mijns inziens doet een dergelijke uitleg geen recht aan de tekst. Wij zullen de bedoeling van deze verzen toch veel meer moeten plaatsen binnen Gods handelen met Zijn volk Israël op basis van de principes die eerder in de Wet gegeven werden. God kondigde Zijn volk namelijk in Deuteronomium aan dat hen bij gehoorzaamheid zegen ten deel zou vallen en bij ongehoorzaamheid vloek: “En het zal gebeuren, als u de stem van de HEERE, uw God, nauwgezet gehoorzaam bent, door al Zijn geboden, die ik u heden gebied, nauwlettend in acht te nemen, dat de HEERE, uw God, u dan een plaats zal geven hoog boven alle volken van de aarde. En al deze zegeningen zullen over u komen en u bereiken, wanneer u de stem van de HEERE, uw God, gehoorzaam bent…” en “Daarentegen zal het gebeuren, als u de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam bent door al Zijn geboden en Zijn verordeningen, die ik u heden gebied, nauwlettend te houden, dat al deze vervloekingen over u zullen komen en u zullen treffen…” (Deut. 28:1-2 en 15). De in Jesaja, Klaagliederen en Amos gebruikte begrippen goed en kwaad betreffen geen universele waarheid aangaande goed en kwaad, maar gaan over hoe God Israël, aangekondigd door profeten, oordeel en verlossing zendt als reactie op hun (on)gehoorzaamheid.
Kent deze kwestie een antwoord?
Naast de hiervoor behandelde teksten hebben sommigen nog andere argumenten om te stellen dat God de Schepper van het kwaad is en het kwaad regisseert. Men stelt dat God alles heeft gemaakt, dus ook het kwaad. Ook stelt men dat God satan heeft gemaakt en dat diens ongehoorzaamheid een bewuste, door God gegeven, bedoeling heeft. Dit soort opvattingen komen in principe voort uit menselijk redeneren en kennen geen directe of indirecte Bijbelse grond.
Daarbij is het verder zo dat de Bijbel juist eerder aanwijzingen geeft dat God het kwaad afwijst dan dat Hij het bewust zo gecreëerd zou hebben. Zo lezen wij in 1 Johannes 1:5 dat God Licht is en dat er in of bij Hem in het geheel geen duisternis is. Deze woorden staan in het Grieks heel absoluut geformuleerd en laten geen ruimte voor een denkwijze waarin God een duistere kant zou hebben. Ook weten wij vanuit Gods scheppingswerk dat Hij een God van orde is. Paulus refereert aan deze eigenschap van God in 1 Korinthe 14:33 wanneer hij het heeft over orde in de plaatselijke gemeente. Over het kwaad weten wij dat het chaos creëert, wat dus niet past bij hoe God is. Verder zien wij op meerdere plekken in de Bijbel dat God resoluut het kwade afwijst. In Openbaring 11:18 staat zelfs dat God hen zal vernietigen die de aarde vernietigden. Daarbij lijkt er bovendien aan het einde van Openbaring sprake van complete vernietiging van het kwaad.
Is er dan überhaupt wel een antwoord te vinden op vragen over de oorsprong en de uitwerking van het kwaad? Wij weten vanuit de Bijbel dat satan de verpersoonlijking van het kwaad is, dat de mens kwaad doet en dat de natuur soms oorzaak van kwaad kan zijn.
Echter, een exact antwoord op het probleem van het kwaad lijkt in de Bijbel niet gevonden te kunnen worden.
Het is gissen naar wat hier de reden van is, maar er zijn wel aan aantal gedachten die wij in overweging kunnen nemen.
De eerste gedachte is dat wij de oorsprong van het kwaad niet kennen, omdat God ons dit niet geopenbaard heeft. De tweede is dat wij het antwoord op het probleem van het kwaad niet krijgen omdat wij hier niet mee om kunnen gaan. Dat laatste wordt geïllustreerd door het eten – tegen Gods wil in – van de boom van kennis van goed en kwaad. De derde gedachte is dat het antwoord op dit vraagstuk te groot is voor onze beperkte geest die aan de dimensies van tijd en ruimte onderworpen zijn.
De vraag is nu of het erg is dat wij het antwoord op dit vraagstuk niet kennen. Dit is inderdaad het geval als wij menen op iedere vraag een antwoord te willen en moeten hebben. Maar als wij dit loslaten en ons richten op al die zaken waar God ons wel een antwoord op geeft, hoeft het helemaal niet erg te zijn dat wij dit raadsel niet weten te ontrafelen. Het is aan ons hoe wij met het onoplosbare omgaan. Zijn wij net als de eerste mens enkel gefixeerd op de boom van kennis van goed en kwaad? Of zijn wij dankbaar voor die talloze andere bomen die God ons gegeven heeft (waaronder die van het leven) en kunnen wij datgene wat Hem toebehoort ook bij Hem laten? Of zoals God tegen het volk Israël zegt:
“De verborgen dingen zijn voor de HEERE, onze God, maar de geopenbaarde dingen zijn voor ons en onze kinderen, tot in eeuwigheid, om al de woorden van deze wet te doen” (Deut. 29:29)