De laatste woorden die iemand in zijn leven uitspreekt, zijn vaak heel indrukwekkend. Dat zijn woorden die je bijblijven. Ze maken als het ware deel uit van iemands immateriële nalatenschap. In de Bijbel vindt je zulke woorden bijvoorbeeld in Paulus' laatste brief: de tweede Timotheüsbrief. Hij schrijft daar - wat meer letterlijk weergegeven dan in de gangbare Bijbelvertalingen - in vers 6 en 7: "Ik word immers reeds als een plengoffer uitgegoten en het moment van mijn ontbinding is aanstaande. De goede strijd heb ik gestreden. De loop heb ik tot een einde gebracht. Het geloof heb ik bewaard". En bijna aan het einde schrijft hij: "Bij mijn eerste verdediging was er niemand die mij bijstond, maar zij hebben mij allen verlaten. Moge het hun niet toegerekend worden. Maar de Heere heeft mij bijgestaan en heeft mij kracht gegeven (...) de Heere zal mij bevrijden van alle boze opzet en verlossen tot in Zijn hemels koninkrijk. Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid. Amen".
De meest indrukwekkende 'laatste woorden' in de Bijbel zijn natuurlijk die van de Heere Jezus toen Hij aan het kruishout hing. In chronologische volgorde deed Hij de volgende uitspraken:
- Lukas 23:34 - Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen;
- Lukas 23:43 - Voorwaar, zeg Ik u heden, u zult met Mij in het paradijs zijn;
- Johannes 19:26 en 27 - Vrouw, zie, uw zoon - Zoon, zie, uw moeder;
- Mattheüs 27:46 - Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?;
- Johannes 19:28 - Ik heb dorst!;
- Johannes 19:30 - Het is volbracht! en
- Lukas 23:46 - Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest.
Davids laatste woorden
2 Samuël 23 begint met het opschrift: "En dit zijn de laatste woorden van David". Helemaal duidelijk is het niet, maar het ligt voor de hand dat hij deze woorden echt aan het einde van zijn leven - en dus chronologisch gezien na 1 Koningen 2:9 - uitsprak. Hoe het ook zij, dat hier zo plechtig vermeld staat "de laatste woorden van David" bepaalt ons bij hun belang. We beperken ons tot de eerste drie verzen:
1 "David, de zoon van Isaï, spreekt;
de man die hoog is opgericht, spreekt,
de gezalfde door de God van Jakob,
en lieflijk in psalmen van Israël.
2 De Geest van de HEERE heeft door mij gesproken,
en Zijn woord is op mijn tong.
3 De God van Israël heeft gezegd,
de Rots van Israël heeft tot mij gesproken:
Er komt een Heerser over de mensen, een Rechtvaardige,
een Heerser in de vreze Gods'.
Alles in deze verzen lijkt toe te werken naar het tweede deel van vers 3 dat spreekt over "een Heerser over de mensen, een Rechtvaardige, een Heerser in de vreze Gods".
Zet je daar het laatste vers van 2 Samuël 22 (dat is Psalm 18) vóór, dan lijkt het 'kringetje' rond: "Hij schenkt Zijn koning grote overwinningen en bewijst goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en zijn nageslacht tot in eeuwigheid" (vs. 51). Want in dit vers gaat het over het "nageslacht" van David en dat verwijst natuurlijk naar niemand minder dan de Heere Jezus Christus (Openb. 22:16), de "Heerser over de mensen", de Rechtvaardige, de "Heerser in de vreze Gods".
De troon van David
Zoals in de inleiding al is opgemerkt, zal de lijn van de troon van David eindigen met het koningschap van de Zoon van David, Christus, de Heerser.
In Lukas 1:30-33 wordt de aankondiging van de geboorte van deze Heerser gedaan door Gabriël. Hij zegt tegen Maria: "Wees niet bevreesd, Maria, want u hebt genade gevonden bij God. En zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven. Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn koninkrijk zal geen einde komen".
God, de Heere, geeft Hem de troon van Zijn vader David. De Zoon die hier aangekondigd wordt, is dus het 'Nageslacht van David'! In vers 33 zien we de afronding van het koningschap / koninkrijk van de troon van David. Er staat dat Christus Koning zal zijn tot in eeuwigheid en dat aan Zijn koninkrijk geen einde zal komen. Voordat onze gedachten wat dit betreft een vlucht nemen, is het belangrijk om de achtergrond waartegen deze woorden zijn uitgesproken goed te begrijpen. Tot in eeuwigheid en er zal geen einde aan komen worden vaak opgevat als voor altijd durend. Maar hoe zit dit?
In de eerste plaats worden de woorden "Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid" nader of anders omschreven in: "... en aan Zijn koninkrijk zal geen einde komen". Je krijgt dan het volgende:
Over "het huis van Jakob Koning zijn" (vs. 33a) = "Zijn koninkrijk" (vs. 33b) en
"tot in eeuwigheid" (vs. 33a) = er "zal geen einde aan komen" (vs. 33b).
In de tweede plaats is de letterlijke weergave van de woorden "tot in eeuwigheid": 'tot in de eeuwen'. De woorden "tot in eeuwigheid" uit 2 Samuël 22:51 luiden letterlijk weergegeven: 'tot in de eeuw'. Dit alles bepaalt ons bij Gods plan van de eeuwen. Het komt erop neer dat zolang de hier bedoelde eeuwen er zijn, Christus' koningschap er is; zolang deze eeuwen er zijn, komt er geen einde aan Zijn koningschap. Over het algemeen betekent de uitdrukking "tot in eeuwigheid" in de Bijbel: tot in de toekomende eeuw. Betekent dit dan dat het mogelijk is dat daarna dit koningschap eindigt? Ja! Paulus schrijft in 1 Korinthe 15 over de verschillende fasen van de opstanding, beginnend bij Christus en vervolgens die van Christus zijn. Daarna komen degenen aan de orde die als laatsten zullen opstaan. Hij omschrijft deze afronding van de opstanding met "het einde": "Daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God en de Vader heeft overgegeven, wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht heeft tenietgedaan. Want Hij moet Koning zijn, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd" (vs. 24 en 25).
U ziet het: Christus is Koning totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd (vs. 25); anders gezegd: Hij geeft het koningschap over aan God, de Vader (vs. 24). Goed om te weten dat 'koningschap' en 'koninkrijk' zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament de vertaling zijn van één en hetzelfde (Hebreeuwse, dan wel Griekse) grondwoord. Er komt dus een moment waarop de Heere Jezus het koningschap of koninkrijk overgeeft aan de Vader. Zo bezien, komt er wel degelijk een einde aan het koningschap / koninkrijk van de Zoon en moeten we de woorden uit Lukas 1:33 dat er 'geen einde aan zal komen' opvatten als dat er gedurende een specifieke eeuw (de toekomende namelijk) geen einde aan komt. En dat wordt ook bevestigd in vele Bijbelteksten: zolang de toekomende eeuw er is, zal Christus Koning zijn.
De komende Heerser
Het gaat in 2 Samuël 23:3 op het laatst om David die vooruitblikt naar de komende Heerser, Die hij eerder omschreef als "zijn Nageslacht". Nu moeten we er wel op wijzen dat de woorden "Er komt" in dit vers niet staan! Daarom staan ze cursief! Lees dit vers nog maar eens en laat dan deze woorden weg. Dan krijg je: "De God van Israël heeft gezegd, de Rots van Israël heeft tot mij gesproken: een Heerser over de mensen, een Rechtvaardige, een Heerser in de vreze Gods". Dan lijkt het er veel meer op dat David in eerste instantie over zichzelf spreekt als de "heerser". Op zich verandert dit niet zoveel aan de zaak. In veel van wat David zegt in - met name - de psalmen horen we meteen de stem van Degene van Wie David een beeld was: de Heere Jezus Christus. Volgens Petrus was het immers Zijn getuigende Geest Die we horen spreken in de profeten, waartoe David ook behoorde (Hand. 2:30): "Zij onderzochten op welke en wat voor tijd de Geest van Christus, Die in hen was, doelde, toen Hij tevoren getuigde van het lijden dat op Christus komen zou, en ook van de heerlijkheid daarna" (1 Pet. 1:11). En David getuigt in 2 Samuël 23: "De Geest van de HEERE heeft door mij gesproken ..." (vs. 2a).
Kijk: uiteindelijk gaat het er in deze laatste woorden van David om de stem van de Zoon van David te horen. In het vervolg op dit artikel dat in AMEN 140 komt te staan, gaan we in op al die andere dingen die David hier van zichzelf zegt, maar die je zo op Christus kunt toepassen:
- Zijn gezalfde, de gezalfde door de God van Jakob;
- David en zijn nageslacht;
- David, de zoon van Isaï;
- de man die hoog is opgericht en
- lieflijk in de psalmen van Israël.
Dat we bij de "Heerser" mogen denken aan Christus, wordt onderbouwd door andere teksten waarin het over deze Heerser gaat. In Psalm 8:7 staat: "U doet hem heersen over de werken van Uw handen, U hebt alles onder zijn voeten gelegd ...". Psalm 22:29 zegt: "Want het koningschap is van de HEERE, Hij heerst over de heidenvolken". En misschien wel de bekendste: "En u, Bethlehem-Efratha, al bent u klein om te zijn onder de duizenden van Juda, uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël. Zijn oorsprongen zijn van oudsher, van eeuwige dagen af" (Micha 5:1; zie ook Matt. 2:6). Hij zal groot zijn (Micha 5:3b).