De titel van dit artikel vinden we ook als (geïnspireerd) opschrift terug boven 2 Samuël 23. In deel 1 (AMEN 139) is met name ingegaan op de verwijzing naar de Heerser (vs. 3), van Wie David en zijn troon een beeld zijn. Zacharia 6:13 zegt van Hem: "Ja, Híj zal de tempel van de HEERE bouwen, Híj zal met majesteit bekleed zijn, Hij zal zitten en heersen op Zijn troon. Hij zal Priester zijn op Zijn troon; tussen die Beiden zal vredesberaad plaatsvinden."
De andere kenmerken die David in 2 Samuël 22:51 en 23:1 feitelijk van zichzelf geeft, verwijzen ook naar de Heere Jezus Christus. Het gaat in eerste instantie om "David en zijn nageslacht". De vraag 'Wie ís David en wie ís zijn nageslacht?' wordt beantwoord aan de hand van deze kenmerken - waar we in dit artikel afzonderlijk op ingaan:
- Zijn gezalfde, de gezalfde door de God van Jakob;
- David en zijn nageslacht - David, de zoon van Isaï;
- de man die hoog is opgericht en
- lieflijk in psalmen van Israël.
Nogmaals wijs ik erop dat David in dat wat hij hier schrijft in de eerste plaats spreekt over zichzelf. Híj is de gezalfde door de God van Jakob, de zoon van Isaï, de man die hoog is opgericht, etc. Maar wat wordt het mooi als we ons realiseren dat - het kwam al even aan de orde aan het einde van deel 1 - Christus' Geest in David sprak, ja, 'doelde': "Zij (de profeten) onderzochten op welke en wat voor tijd de Geest van Christus, Die in hen was, doelde, toen Hij tevoren getuigde van het lijden dat op Christus komen zou, en ook van de heerlijkheid daarna" (1 Petr. 1:11). In 2 Samuël 23:2a getuigt David: "De Geest van de HEERE heeft door mij gesproken ..." Dit laatste heeft in ieder geval betrekking op bijvoorbeeld de vele psalmen die hij schreef. Maar Christus' Geest gaf ook getuigenis in de persoon van David zelf.
Zijn gezalfde, de gezalfde door de God van Jakob
Het Hebreeuwse woord dat in 2 Samuël 22:51 en 23:1 gebruikt wordt voor ‘Gezalfde’ is het woord dat wij kennen als 'Messias' (mashiach; hiervan is christos de Nieuwtestamentische variant). Door middel van zalfolie werd iemand tot een bepaald ambt gezalfd. Zo is er in Leviticus 4 sprake van de priester die de gezalfde was (vs. 3, 5 en 16). In 1 Samuël 2:35 en 24:7 gaat het om de koning. Psalm 105:15 laat zien dat het ook op profeten kan slaan (zie ook 1 Kon. 19:16). Priester, Koning en Profeet zijn ambten die door Christus vervuld werden. Het Hebreeuwse werkwoord dat erbij hoort (mashach) wordt gebruikt wanneer het bijvoorbeeld gaat om het zalven van een steen (Gen. 31:13; vgl. Gen. 28:18), de hogepriester (Exod. 28:41), de tabernakel en alles wat erin is (Exod. 40:9), en platte koeken (Lev. 2:4).
David en zijn nageslacht - David, de zoon van Isaï
2 Samuël 22 besluit met "David en zijn nageslacht tot in eeuwigheid" (vs. 51). En hoofdstuk 23 opent met "David, de zoon van Isaï." Als je dit chronologisch op een rijtje zet, krijg je: Isaï - David - nageslacht. Hierbij kun je denken aan Openbaring 22:16b ("Ik ben de Wortel en het Nageslacht van David"):
Isaï | David | nageslacht | |
Ik ben | Wortel | David | nageslacht |
Eigenlijk is zo'n overzichtje vol van het getuigenis van Christus. Hij is immers dé David, wiens naam betekent: 'geliefde'. Denk aan hoe de Heere Jezus genoemd werd vanuit de hemel, toen Hij op aarde was en gedoopt werd, en later op de berg van de verheerlijking stond: "Deze is Mijn Zoon, de Geliefde ..." (Matt. 3:17, N.B.G.-'51-vert.; vgl. Matt. 17:5). Realiseer je dat deze woorden in een voor de mensen van die tijd verstaanbare stem klonken: 'Deze is Mijn Zoon, David ...'. Behalve Gods Zoon was de Heere Jezus ook de "Zoon van David" (bijv. Luk. 18:38) en deze hoedanigheid doet ons direct denken aan het feit dat Hij de Erfgenaam is, en ook het Nageslacht.
Als het over het Lichaam van Christus gaat, staat er over Gods genade dat Hij ons daarmee "… begenadigd heeft in de Geliefde. In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade ..." (Efe. 1:6b en 7).
Er is nog een andere gedachte over David, de zoon van Isaï. Deze vinden we in 1 Samuël, in de geschiedenis die over het verslaan van Goliath gaat. In hoofdstuk 18:1 staat: "Het gebeurde, toen David met Saul uitgesproken was, dat Jonathan met hart en ziel aan David verbonden raakte. Jonathan had hem lief als zichzelf." Jonathan kreeg zijn naaste, David, lief als zichzelf; een mooi beeld van de gelovige die de Heere Jezus - zijn Naaste! - mag liefhebben als zichzelf.
Wanneer kwam deze liefde bij Jonathan op? Wel, op het moment dat David uitgesproken was, zo staat er. Nu zou je misschien denken dat David een uitgebreide toespraak had gehouden, waardoor Jonathan in vervoering geraakt was ... Maar nee, het zit hem niet in de hoeveelheid woorden. In het voorgaande vers zien we dat David slechts enkele woorden sprak: "Toen David terugkeerde van het verslaan van de Filistijn, nam Abner hem mee en bracht hem bij Saul, en het hoofd van de Filistijn was in zijn hand. En Saul zei tegen hem: Van wie ben jij een zoon, jongeman? En David zei: Ik ben een zoon van uw dienaar Isaï, de Bethlehemiet" (1 Sam. 17:57 en 58).
David, de geliefde (!), zegt - met het bewijs van zijn overwinning in de hand: "Ik ben een zoon van uw dienaar Isaï, de Bethlehemiet." Het gaat dus over de dienaar en Bethlehemiet Isaï en zijn zoon, de geliefde. Je kunt hierin een beeld zien van de Heere Jezus vóór Zijn lijden en sterven en ná Zijn opstanding. Daarbij verwijst ‘dienaar’ naar de Heere als de Slaaf Die gehoorzaam was tot de kruisdood (Fil. 27 en 8). Deze Dienaar was in Bethlehem geboren als mens, maar Hij was eigenlijk de HEERE; Isaï betekent: Hij is de HEERE.
Toen Hij opstond uit de dood bewees Hij daarmee Gods Zoon te zijn en werd Hij effectief de Erfgenaam van alle dingen (Rom. 1:4 en Hebr. 1:1 en 2). In Zijn opgestane en verhoogde hoedanigheid is Hij voor ons de Geliefde in Wie wij zijn begenadigd (Efe. 1:6).
De man die hoog is opgericht
Het woord dat hier voor ‘man’ gebruikt wordt, is niet het gangbare Hebreeuwse woord voor man, maar: gèvèr. Dit is afgeleid van gavar (sterk zijn, machtig zijn). ‘Man’ wordt daarom ook wel weergegeven met 'machtige' of 'held': "De HEERE zal uittrekken als een held (= gèvèr). Hij zal de strijdlust opwekken als een strijdbare man, Hij zal juichen, ja, Hij zal het uitschreeuwen, Hij zal Zijn vijanden overweldigen" (Jes. 42:13). Het bijbehorende bijvoeglijke naamwoord is 'machtig' of 'sterk'. Als zodanig komt het voor in Jesaja 9:5, waar het, net als in Jesaja 42:13, over de Heere Zelf gaat: "Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder. En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst" (Jes. 9:5). "Sterke God" is hier de vertaling van El giboor. Deze benaming komt ook voor in Jesaja 10:21 waar het gaat over het gelovig overblijfsel van Israël dat terugkeert "naar de sterke God".
Van deze man staat er bovendien bij dat hij hoog is opgericht. Dit opgericht is de vertaling van het werkwoord koem, dat doorgaans vertaald wordt met 'opwekken' of 'opstaan'. Je hoort het nog een beetje terug in de woorden van de Heere Jezus tegen het gestorven dochtertje van Jaïrus: "Talitha koemi", wat betekent: 'Meisje! Word wakker!' (Mark. 5:41).
Al met al bepalen deze woorden ons bij de opgewekte, opgestane, verhoogde en machtige Heere Jezus Christus!
Lieflijk in psalmen van Israël
Tot slot noemt David als kenmerk dat hij lieflijk is in psalmen van Israël. We weten dat er vele psalmen zijn die door middel van hun woorden verwijzen naar de Heere Jezus Christus. Als je sommige psalmgedeelten leest, denk je eigenlijk niet eens meer aan de oorspronkelijke schrijver - dat is heel vaak David - maar meteen aan de Heere. Het woord ‘lieflijk’ komt enkele keren voor in onder meer het Psalmenboek. Bijvoorbeeld in: "Loof de HEERE, want de HEERE is goed; zing psalmen voor Zijn Naam, want die is lieflijk" (Ps. 135:3) en "Halleluja! Het is immers goed om voor onze God psalmen te zingen, want dat is lieflijk. Hem past een lofzang!" (Ps. 147:1).
Maar denk ook eens aan die bekende woorden die de Heere Jezus uitspreekt tot de Joden: " U onderzoekt de Schriften, want u denkt daardoor eeuwig leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen. En toch wilt u niet tot Mij komen opdat u leven hebt" (Joh. 5:39 en 40). Met ‘de Schriften’ duidt de Heere enerzijds op het Oude Testament. Dit was het deel van onze Bijbel dat er in Zijn tijd al was. Maar meer in het bijzonder verwijst Hij naar één van de drie delen van het Oude Testament, de Geschriften, waarvan de Psalmen het grootste boek is. Soms werd dit deel gewoon met 'Psalmen' aangeduid (vgl. Luk. 24:27 met Luk. 24:44).
Inderdaad! De laatste woorden van David zijn uitermate indrukwekkend. We verblijden ons erin, omdat ze ons bij de Heere Jezus Christus bepalen, in Wie we rijk gezegend zijn en in Wie God ons ziet en kent!