En… moet je dan steeds opnieuw vragen om vergeving? Of is het belijden van de zonde ook voldoende? Allemaal vragen die bij menig christen bij tijd en wijle de kop op steken. De meest cruciale vraag die hieraan ten grondslag ligt, is dan ook: “Kún je als christen überhaupt wel zondigen?”
Wat is een christen?
Laten we bij het begin beginnen en eerst maar eens bepalen wat een ‘christen’ nu eigenlijk is.
- Een christen (lees: een gelovige ) is volgens de Schrift een mens die Jezus Christus erkent als Heer en gelooft dat Hij gestorven is voor alle zonden van de hele mensheid, voor de zonden van vroeger, van nu en van de toekomst.
- Een andere definitie van een christen is: een mens die ‘wedergeboren’ is. Dus iemand wiens ‘oude’ leven is afgestorven en die in Christus een nieuw leven is begonnen.
Zomaar twee globale beschrijvingen, die we graag willen toetsen aan Gods Woord.
Wedergeboren, een nieuw mens, een nieuwe schepping
Paulus kon er niet genoeg van krijgen om de lezer duidelijk te maken wat een gelovige is. In diverse brieven, zowel de ‘vroege’ alsook de ‘late’ brieven, doet hij uitgebreid uit de doeken wat de kenmerken zijn van een gelovige, een christen. In Romeinen 6:4 staat: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.” Een christen is volgens deze tekst dus een mens die met Christus is gestorven en begraven, met andere woorden: niet meer in staat om ook nog maar íets te doen, dus ook geen zonde. Maar het is niet bij de dood gebleven, want de christen is ook mèt Christus opgewekt en mag wandelen in een nieuw leven!
In 2 Korinthe 5:17 beschrijft Paulus dit nog eens, maar dan met wat andere woorden: “Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden.” Hier maken wij uit op dat het niet de oude mens is die is gestorven en weer opgestaan, want dan zouden we opnieuw die óude mens zijn. Neen, de oude mens is gestorven, en de níeuwe mens is opgestaan. In de ogen van God is hij zelfs een heel nieuwe schepping geworden.
Ook Petrus was doordrongen van deze kennis en meldde dat dan ook uitvoerig aan zijn lezers. In
1 Petrus 1:3-4 kunnen wij dan ook lezen: “Geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons, overeenkomstig Zijn grote barmhartigheid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkbare erfenis, die in de hemelen bewaard wordt voor u.”
Petrus heeft het hier niet over ‘opstaan uit de dood’, of ‘een nieuwe schepping’, maar gebruikt de term ‘opnieuw geboren worden’. En eigenlijk is dat ook wel de mooiste omschrijving voor dit fenomeen. Je sterft geestelijk gezien af, dood, begraven, weg. Om vervolgens ook geestelijk opnieuw te worden geboren. Je bent een nieuwe mens. Weliswaar nog woonachtig in hetzelfde lichaam, maar in de ogen van God een nieuw mens.
Paulus borduurt hier in zijn brief aan de Kolossenzen op voort. In Kolossenzen 3:9-10 staat: “Lieg niet tegen elkaar, aangezien u de oude mens met zijn daden uitgetrokken hebt, en de nieuwe mens aangetrokken hebt, die vernieuwd wordt tot kennis, overeenkomstig het beeld van Hem Die hem geschapen heeft.” De oude mens is ‘uitgetrokken’ (die was vuil, smerig, bedoezeld en waard om weggedaan te worden) en de nieuwe mens is ‘aangetrokken’.
Samengevat spreekt Gods Woord derhalve duidelijk over een oude mens die ‘wordt afgelegd’ en ‘wordt begraven’, kortom, die dood is voor God. Voor God bestaat die oude mens niet meer. Dood en begraven. God heeft ons door Zijn genade wedergeboren doen worden in de Geest en ons een nieuw leven gegeven. Niet een nieuw leven in de betekenis van ‘allos’ (van dezelfde, menselijke, aardse soort), maar een nieuwe leven in de betekenis van ‘heteros’ (van een andere, geestelijke, Goddelijke soort). Voor ons bestaat die oude mens nog wel. Dat kun je gewoon om je heen én in de spiegel zien. De ‘wereldse’ woorden, gedachten en daden bestaan nog steeds. Maar voor Gód bestaat deze mens níet meer. De Heere rekent alleen nog maar met de nieuwe mens!
Mooi, maar hoe ziet die nieuwe mens er dan uit?
We nemen nog eens eerder genoemde tekst uit de Kolossenzenbrief, waarin gezegd wordt dat we een nieuwe mens zijn, “overeenkomstig het beeld van Hem Die hem geschapen heeft.” Dat begint dus al goed: Overeenkomstig het beeld van Hem, God dus, die hem - de nieuwe mens - geschapen heeft. God heeft dus klaarblijkelijk een beeld van hoe de mens moet zijn en overeenkomstig dát beeld heeft God ons doen herboren worden. En God houdt niet van half werk, daarom mogen wij ons gelukkig prijzen te zijn wíe we zijn. Paulus illustreert dit in Efeze 1:3-5 met de woorden: “Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten in Christus, omdat Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft, opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde. Hij heeft ons voorbestemd om als Zijn kinderen aangenomen te worden, door Jezus Christus, in Zichzelf, overeenkomstig het welbehagen van Zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde.” Om stil van te worden…. heilig en smetteloos voor Hem... en ... voorbestemd om Zijn kinderen (letterlijk: zonen) te worden. Toe maar, dat is niet niks! We zijn voor Hem dus smetteloos. Even onthouden!
Paulus gaat echter nog verder en heeft nu niet de individuele gelovige op het oog, maar de hele gemeente. In Efeze 5:25-27 kunnen we lezen: “Mannen, heb uw eigen vrouw lief, zoals ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zich voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar zou heiligen, door haar te reinigen met het waterbad door het Woord, opdat Hij haar in heerlijkheid voor Zich zou plaatsen, een gemeente zonder smet of rimpel of iets dergelijks, maar dat zij heilig en smetteloos zou zijn.” Dus niet alleen de individuele gelovige is heilig en smetteloos, zelfs de hele gemeente, het Lichaam van Christus, is heilig en smetteloos!
Voor wie nog twijfelen
Het voorgaande lijkt eigenlijk te mooi om waar te zijn. Er zullen lezers zijn die toch nog de nodige vraagtekens zetten bij de citaten en de commentaren daarop. Maar Paulus zou Paulus niet zijn als hij - door God ingegeven - daar niet op zou hebben geanticipeerd. In Romeinen 6 (ik noem dat de ‘lesbrief voor twijfelaars’) kunnen we tot onze geruststelling het volgende lezen:
- Romeinen 6:5 “Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.”
- Romeinen 6:7-8 “Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven.”
- Romeinen 6:10-11 “Want wat Zijn sterven betreft, is Hij eens en voor altijd voor de zonde gestorven, en wat Zijn leven betreft, leeft Hij voor God. Zo dient ook u uzelf te rekenen als dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus, onze Heere.”
- Romeinen 6:18 “En, vrijgemaakt van de zonde, bent u dienstbaar gemaakt aan de gerechtigheid.”
Wij lezen hier dat wij zelfs aan Christus gelijk zijn in Zijn opstanding, gestorven zijn met Christus en leven met Christus, vrijgemaakt van de zonde. Verder commentaar lijkt mij hier overbodig. Hoe duidelijk wil je het hebben?
OK, nieuwe mens … maar vrij van zonde?
Veel gelovigen beseffen wel dat ze een nieuwe schepping zijn. Maar moeilijker wordt het als het gaat om het besef dat de gelovige ook altijd zonder zonde is. Dat ál zijn/haar zonden zijn vergeven, meer nog: weggedaan. En om er toch maar zeker van te zijn dat die zonden ook werkelijk vergeven zijn, herhaalt Paulus dit diverse keren in zijn brieven, onder andere in Efeze 1: 7-8: “In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade, die Hij ons overvloedig geschonken heeft, in alle wijsheid en bedachtzaamheid.” In de brief aan de Kolossenzen geeft Paulus ook nog aan, dat we zelfs niet meer in de macht van de tegenstander zijn. Kolossenzen 1:13-14 zegt: “Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde. In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de zonden.” Het mag nu dus wel duidelijk zijn dat we én een nieuwe schepping zijn, én dat al onze zonden vergeven zijn.
‘Maar ik maak nog dagelijks fouten!’
Met volle overtuiging wordt het dikwijls gedacht en gezegd: “Ja, maar ik denk en doe nog dagelijks dingen die niet in lijn liggen met Gods wil! En ik weet zeker, dat ik God daar mee bedroef!”
Maar is dat wel zo? Is die overtuiging terecht? Want, wie begaat hier eigenlijk de zonde(n)? Is dat de nieuwe mens, de ‘wedergeboren’ mens? De mens die smetteloos en rein voor God staat? De mens die geheiligd is en zich al hemelburger mag weten? Of is dat de oude mens die afgestorven is voor God? Laten we ook nu eens kijken wat Gods Woord hierover zegt.
We zien dat Paulus ook met deze vraag heeft geworsteld. In Romeinen 7:14-26 maakt hij ons deelgenoot van zijn worsteling, en geeft ook de oplossing! Het grote verschil zit hierin, dat de mens zowel vlees als geest is. De oude mens is het vlees en gestorven voor God, maar nog wel in levenden lijve op aarde met die ‘vleselijke’ eigenschappen! De nieuwe mens (= wie we écht zijn) is geest. En wij, eenvoudige mensen, halen die twee nogal eens door elkaar. We gooien ze op één hoop, denkend dat die twee samen onze ‘ik’ vormen, maar dat is niet zo! Paulus legt dit heel eenvoudig uit. In Romeinen 7:17 zegt hij: “Nu ben ík het echter niet meer die dit teweegbrengt, maar de zonde die in mij woont.” Paulus zegt dus dat ‘ik’ en de ‘zonde’ niet één en dezelfde ‘persoon’ is (voor zover je de zonde een persoon kunt noemen), maar dat het zogezegd twee personen in één lichaam zijn! En in vers 20 schrijft de apostel: “Als ik nu dat doe wat ik niet wil, breng ík dat niet meer teweeg, maar de zonde die in mij woont.” Paulus scheidt de oude, vleselijke mens van de nieuwe, geestelijke mens in vers 26: “Zo dien ik dan zelf wel met het verstand (of: gemoed) de wet van God, maar met het vlees de wet van de zonde.”
Het is dus belangrijk om dit onderscheid tussen de oude en de nieuwe mens, met ieder zijn eigen specifieke eigenschappen, goed voor ogen te houden! God ziet alleen en uitsluitend de nieuwe mens aan. De oude mens is immers voor Hem afgestorven en begraven!
Wat hebben we nu gevonden in Gods Woord?
• Wij zijn wedergeboren, een nieuwe schepping
• De oude, ‘vleselijke’ mens hebben we afgelegd en de nieuwe ‘geestelijke’ mens aangetrokken
• Al onze zonden zijn mét die vleselijke mens gestorven en bestaan niet meer voor God
• Wij zijn getrokken uit de macht van de duisternis
• We zijn heilig en staan smetteloos voor God - net als Christus
• Door de wedergeboorte zijn we kinderen (beter: zonen - erfgenamen) van God - net als Christus
• En we mogen ons nu al hemelburger weten - net als Christus
• Wij zijn geschapen overeenkomstig het beeld van Jezus Christus
En in díe hoedanigheid - in de gelijkenis van Christus - zijn wij vrij van de zonde. Als nieuwe mens, uit God geboren, kúnnen wij zelfs niet meer zondigen! (vgl. ook 1 Joh. 3:9). God ziet ons niet meer aan in Adam, de oude mens, maar in Christus, de nieuwe Mens. En Hij ziet Christus ín ons. Geen zonde meer, dus ook vergeving is - voor de nieuwe mens - niet meer nodig! Geen zonde meer, dus ook niets om te belijden!
En die oude mens? Ach, die gaat nog regelmatig de fout in, maar die is voor God al gestorven, dood en begraven.
Helaas woont die nieuwe mens nog met die oude mens in hetzelfde lichaam. Moeten en mogen we er dan maar ‘op los leven’? Volstrekt niet! Eenmaal ‘wedergeboren’ worden wij door de Heilige Geest gemotiveerd en van kracht en wijsheid voorzien om geen gehoor meer te geven aan die oude mens c.q. de zonde in ons lichaam, die nog aan ons trekt. God verwacht van ons dat wij ons leven zó inrichten, dat we een leven leiden dat gehoor geeft aan Zijn plan met ons. Lees op je gemak bijvoorbeeld Efeze 4:17-32 en Kolossenzen 3:5-25 er maar op na. En als het toch (weer) eens fout gaat, hoeven we ons daar geen zorgen over te maken, want die fouten, tekortkomingen, zonden, worden ons niet (meer) aangerekend, omdat die ‘ten laste’ zijn van de oude mens.
Tenslotte nog deze vragen:
1. Geloof je dat je, toen je tot geloof kwam en Jezus tot je persoonlijke Verlosser en Heer aannam, een nieuwe schepping bent geworden?
2. Geloof je dat je, toen je aanspraak mocht maken op de vergeving van alle zonden, je gerechtvaardigd was voor God?
3. Geloof je dat je nu als nieuwe mens smetteloos, onberispelijk en als hemelburger voor God mag staan?
4. Geloof je dat God jou nu in Christus aan ziet?
5. Geloof je dat in Christus geen zonde is?
6. Geloof je dat God daarom ook in jou, de nieuwe mens, geen zonde ziet?
Als je zes keer ‘ja’ hebt geantwoord, volgt nog de 7e en laatste vraag (en daarmee zijn we terug bij het begin): ben je een zondige christen, of niet? Met andere woorden: “Welke zonden ziet God nu nog waarvoor je vergeving moet vragen?” De vraag stellen, is haar beantwoorden!
Nog een paar teksten uit Gods Woord (!) waarin het antwoord ligt opgesloten: Romeinen 8:33 e.v., Galaten 2:20, Efeze 1:7; 2:4 e.v., en Kolossenzen 1:14.