Van het licht naar de duisternis
Israël, het volk waarover Jesaja 9:1 in de eerste plaats spreekt, is een volk dat bij het licht was en dat steeds verder in de duisternis raakte. De unieke positie te midden van alle volken, het ontvangen van de wet en een land om in vrede te kunnen leven, Gods hulp en bescherming, het zijn de bewijzen van Israëls geweldige en veilige positie bij de 'Bewaarder van Israël' (Ps. 121:4). Israël is voor de HEERE als een 'zoon' (Hos. 11:1), een 'geliefde' (Jes. 43:3-4; Jer. 31:3) en een 'vrouw' (Jer. 3:14; 31:32).
Echter, Gods volk keerde zich van ‘het licht’ af. De eerste hoofdstukken van het boek Jesaja maken duidelijk hoe de situatie is geworden: “Een rund kent zijn bezitter en een ezel de kribbe van zijn eigenaar, maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk heeft geen inzicht. Wee het zondige volk, volk van zware ongerechtigheid, nageslacht van kwaaddoeners, kinderen die verderf aanrichten! Zij hebben de HEERE verlaten, de Heilige van Israël verworpen, zij zijn vervreemd, van achter Hem vandaan” (Jes. 1:3-4) En: “Want de wijngaard van de HEERE van de legermachten is het huis van Israël, en de mannen van Juda zijn Zijn lievelingsplant. Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het werd bloedbestuur, gerechtigheid, maar zie, het werd geschreeuw” (Jes. 5:7).
Jesaja trad op in de tijd (750-700 v. Chr.) dat Israël het punt had bereikt waarop de HEERE het zou gaan straffen. Hij kondigde het oordeel aan (Jes. 8:4,7) dat later ook werd uitgevoerd door de koning van Assyrië, die met zijn leger het Tienstammenrijk binnentrok, de hoofdstad Samaria innam (722 v. Chr.) en de bevolking deporteerde (2 Kon. 15:29). Het Tweestammenrijk - waarin Jesaja aan het hof in Jeruzalem werkzaam was - zou zo'n 125 jaar later hetzelfde lot ondergaan.
Goed nieuws voor Galilea
We komen in het Nieuwe Testament twee keer een citaat van Jesaja 9:1 (en 8:23) tegen. Zacharias zingt over zijn zoon Johannes, die de wegbereider zal zijn voor het heil dat de HEERE zal geven “...om te verschijnen aan hen die gezeten zijn in duisternis en schaduw van de dood, en om onze voeten te richten op de weg van de vrede” (Luk. 1:79). Ruim dertig jaar later, na het openbare optreden van Johannes, lezen we: “Toen Jezus gehoord had dat Johannes overgeleverd was, keerde Hij terug naar Galilea. Hij verliet Nazareth en ging wonen in Kapernaüm, dat aan de zee lag, in het gebied van Zebulon en Naftali, opdat vervuld zou worden wat door de profeet Jesaja gesproken werd toen hij zei: Land Zebulon en land Naftali, gebied aan de weg naar de zee en over de Jordaan, Galilea van de volken, het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en voor hen die zaten in het land en de schaduw van de dood, is een licht opgegaan. Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” (Matth. 4:12-17)
We zijn waarschijnlijk vertrouwd met de waarheid dat de Heere Jezus gekomen is als Redder voor alle zondaren, ongeacht hun afkomst (1 Tim. 1:15; Tit.2:11). We zouden hierdoor uit het oog kunnen verliezen dat de Heere Jezus als Messias van Israël allereerst kwam “om Zijn volk zalig te maken van hun zonden” (Matth. 1:21; zie ook Matth. 15:24).
Jesaja 9:1 en de citaten hiervan bepalen ons bij een nog meer specifieke taak van de Messias. Deze taak heeft betrekking op Galilea, ofwel het stamgebied van Naftali en Zebulon. De stamgebieden van Naftali (noord) en Zebulon (zuid) vallen binnen Galilea, respectievelijk noord-Galilea (hoog) en zuid-Galilea (laag). Het gaat hier om het gebied tussen de Hermon (noord) en de Tabor (zuid), tegenwoordig in Israël aangeduid als regio Noord.
Heidens machtsblok
Als we willen begrijpen waarom men juist in dit gebied 'in duisternis wandelde' en 'woonde in het land van de schaduw van de dood', moeten we ons verdiepen in de geschiedenis van deze regio.
In Galilea hadden en behielden heidense heersers en volken een sterke positie.
- In Genesis 15:16 wordt al duidelijk dat de zonden van de Amorieten in Kanaän zich voor de HEERE ‘opstapelden’. Dit had niet alleen te maken met afgodendienst, maar ook bezondigden de Amorieten zich aan kinderoffers, occultisme en bizarre seksuele praktijken. Hieruit vloeide de opdracht aan Israël voort om zeven Kanaänitische volken uit te roeien (Deut. 7:1-4). Net als de andere stammen verdreven ook Naftali en Zebulon na de dood van Jozua echter niet de heidense inwoners uit de hun toegewezen gebieden (Ex. 33:2; Deut. 7:1; Joz. 11:3; 23:3-5; Richt. 3:1-6), maar ze lieten het merendeel ervan leven en onderwierpen hen (Richt. 1:30-33).
- In Jozua's tijd was Jabin, de koning van Hazor, heer en meester in dit gebied. Hij voerde de regie over de Kanaänitische koninkrijken in de regio (Joz. 11:1-10). Vanuit Hazor werden in de oudheid ook de handelsroutes tussen Egypte en Mesopotamië (Babel) beheerst. Nadat Jozua Jabin en consorten overwon, was blijkbaar de macht van Hazor niet definitief gebroken, want in Richteren 4-5 lezen we weer over een koning Jabin van Hazor, die oorlog voerde tegen Israël (Richt. 4:2 - waarschijnlijk was 'Jabin' een titel of dynastieke naam). Zijn legeroverste Sisera (zie ook 1 Sam. 12:9) woonde in Charoseth-Haggojim, notabene binnen de grenzen van Israël. Ondanks de succesvolle strijd die hier onder leiding van Barak gestreden werd, brak hier echter ook nog niet de macht van Hazor. Later spreekt Jeremia - nadat het Tienstammenrijk al gedeporteerd is - nog over de op handen zijnde ondergang van 'de koninkrijken van Hazor', door de hand van Nebukadnezar (Jer. 49:28).
- In het noorden van Galilea, onder aan de Hermon, woonden de Hevieten ofwel Chiwwieten (Joz. 11:3). Ten tijde van David wordt er nog over hun aanwezigheid gesproken (2 Sam. 24:7).
- In 1 Koningen 9:11 lezen we dat Salomo aan koning Hiram van Tyrus twintig Galilese steden cadeau geeft. Deze steden waren weliswaar in Hirams ogen van weinig waarde, maar feit is dat ze daarna onder de geestelijke invloed stonden van de heidense Sidoniërs.
- Na de wegvoering van het Tienstammenrijk kwam dit gebied onder Assyrisch bestuur en daaropvolgende wereldrijken. Na de terugkeer van de Joden uit Babel, bleef Galilea onder bestuur van buitenlandse heersers. Ten tijde van Jezus viel het onder de macht van de Edomiet Herodes I.
Kortom, het stamgebied van Naftali en Zebulon kon met recht 'Galilea van de volken / heidenen' worden genoemd (Jes. 8:23; Matth. 4:15).
Afgodendienst
Galilea was een gebied waar de Baäldienst en afgoderij onder leiding van Achab en zijn vrouw Izebel - zo'n 130 jaar vóór het optreden van Jesaja - een nieuwe impuls kreeg. “Achab, de zoon van Omri, deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, meer dan allen die er vóór hem geweest waren. En het gebeurde (was het gering dat hij in de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, ging?) dat hij ook nog Izebel tot vrouw nam, de dochter van Ethbaäl, de koning van de Sidoniërs, en dat hij de Baäl ging dienen en zich daarvoor neerboog. Hij richtte voor de Baäl een altaar op in het huis van de Baäl, dat hij in Samaria gebouwd had. Ook maakte Achab een gewijde paal, zodat Achab nog meer deed om de HEERE, de God van Israël, tot toorn te verwekken dan alle koningen van Israël die er vóór hem geweest waren” (1 Kon. 16:30-33). Al in de tijd van de richters was het volk Israël gevallen in de afgodendienst van de lokale Baäls en Astartes (Richt. 2:11-13), maar blijkbaar deed men daar onder leiding van Achab en Izebel een flinke schep bovenop (1 Kon. 21:25), met alle gevolgen van dien. Izebel was de dochter van Ethbaäl, wat 'Baäl is met hem' betekent. Waarschijnlijk was deze koning ook een priester van Baäl. Izebel oefende een satanische invloed op Achab uit (1 Kon. 21:25; 2 Kon. 9:22). Hiermee is zij een antitype van de Izebel over wie in Openbaring 2:20 gesproken wordt. Indrukwekkend is de wijze waarop de profeet Elia in de Naam van de HEERE afrekende met 450 Baälpriesters tegelijk (1 Kon. 18). Dit bleek echter niet afdoende om het geestelijke tij binnen het Tienstammenrijk te keren.
Hermon
Galilea ligt aan de zuidelijke voet van de Hermon, het grensgebergte in het noorden, dat een bron van leven is voor het land Israël. Het smeltwater van de bergtoppen wordt opgevangen door vier rivieren, die samen uitmonden in de Jordaan (Ps. 42:7-8). De strategische waarde van deze waterbron bleek bijvoorbeeld in de Zesdaagse Oorlog (5 tot 10 juni 1967), toen de Syriërs de waterloop van de stroom uit de bron van de Banias (de belangrijkste Jordaanbron) omleidden om zo Israël onder druk te zetten. Ook zorgde verdamping van de sneeuw voor de befaamde 'dauw van Hermon' (Ps. 133:3).
De Hermon fungeerde echter ook als een bron van duisternis en dood. Sinds mensenheugenis aanbaden volken en machthebbers op deze ‘godenberg’ hun goden en bouwden hier hun heiligdommen. Recent zijn er nog overblijfselen van megalithische, religieuze bouwwerken gevonden in boven-Galilea 1.
- In de tijd van Mozes viel de Hermon onder de macht van Og, een Refaïet (Joz. 12:4-5). De Refaïeten behoorden tot de reuzen, die een demonische afkomst hadden (Gen. 6:1-4).
- De Kanaänieten aanbaden hier hun Baäls.
- De Grieken bouwden hier hun heiligdommen voor Pan en Zeus. Volgens hen bevond zich bij de grot van Pan de ingang van de Hades. Hier werden ook dieren- en mensenoffers gebracht, om de riviergod gunstig te stemmen.
- Hier werd een tempel voor de Romeinse keizer Augustus gebouwd en bouwde viervorst Filippus de hoofdstad van zijn rijk, Caesarea Filippi, ter ere van Caesar.
- De Hermon wordt ook in I Henoch (Boek v. d. Wachters; hoofdstuk 6:6) genoemd als de plaats waar de Nephillim neerdaalden op aarde (Gen. 6:1-4; 2 Petr. 2:4; Jud. 1:6). 2
Onmiskenbaar is de verbinding tussen de Hermon en afgoderij, ofwel occultisme. De Hermon was niet alleen de plek binnen Israël die geografisch het verste van Jeruzalem af lag, maar ook geestelijk was het de absolute tegenpool van de plaats waar de HEERE woonde (1 Kron. 28:6) en waar de eredienst bij het heiligdom in Jeruzalem gestalte kreeg. Een tegenstelling tussen licht en duisternis. Treffend is de naamsbetekenis van 'Hermon': toegewijd voor vernietiging, destructie.
Ook de Israëlieten sloten zich aan in het rijtje afgodenaanbidders aan de voet van de Hermon.
- In Richteren 18:27-31 lezen we dat de stam van Dan gebiedsuitbreiding forceerde (zie Joz. 19:40-47 voor een eerdere poging), door de Hevitische stad Laïs in te nemen en daar hun stad Dan te stichten. Daar dienden ze hun gestolen, gesneden beeld (Richt. 17-18) en gaven met zelf aangestelde priesters hun godsdienst gestalte.
- Op deze zelfde plek – bij Dan – richtte Jerobeam I een van zijn twee gouden kalveren op. Hij presenteerde hen als ‘de goden die Israël uit Egypte hadden gevoerd’ (1 Kon. 12:28-29). Dit bezorgde Jerobeam de kwalificatie ‘hij die Israël deed zondigen’ (1 Kon. 14:16).
Zoals het water vanaf de Hermon het land binnenstroomde, zo was de afgodendienst Gods land en volk binnengestroomd. Een veelzeggende beweging als we ons realiseren dat de heidense Abram lang geleden vanuit dezelfde plek het land betrad als voorvader van een heilig volk voor de HEERE.
Het volk dat in duisternis wandelt
Over de oorzaak van de duisternis en de schaduw van de dood, waarover we in Jesaja 9:1 lezen, wordt ons meer verteld in het hoofdstuk ervoor. In Jesaja 8:11 e.v. lezen we dat de HEERE Jesaja waarschuwt om niet in het spoor van het volk te gaan, maar om juist Hem te dienen en het volk te wijzen op de wet en het getuigenis (de stenen tafelen in de ark van de getuigenis). In Jesaja 8:19 lezen we over zonden waaraan het volk zich schuldig maakte: het raadplegen van geesten van doden en waarzeggerij. Het gevolg was niet alleen dat het volk zich hiermee de woede van de HEERE op de hals haalde (Deut. 18:9-14), maar ook dat het volk zich onderdompelde in diepe geestelijke duisternis. Dat wordt duidelijk in Jesaja 8:22-23. De woorden 'benauwdheid', 'duisternis', 'angstaanjagende donkerheid', etc. duiden onheil, angst, verdriet, somberheid en benauwdheid aan. Dit was en is nog steeds het bittere prijskaartje van het zich inlaten met occulte machten.
Hoe sterk de duivelse invloed in dit gebied ook was, de oorzaak dat de inwoners van Zebulon en Naftali hierin verstrikt geraakt waren, lag bij henzelf. Door de tijd heen hadden ze zich laten infiltreren door de heidense machten, om daarmee een prooi te worden van de slavendrijver zelf (Jes. 9:3). Het grondwoord 'nagas' kan vertaald worden met 'drukken', 'drijven', 'in het nauw drijven' (1 Sam. 13:6), 'onderdrukken', 'eisen', 'afpersen'. In Deuteronomium 15:2-3 duidt het een schuldeiser aan, degene aan wie je iets schuldig bent en die daardoor grip heeft op je leven. In Jesaja 14:4 wordt dit woord ook gebruikt voor de 'koning van Babel', waarmee de satan zelf bedoeld wordt (14:5 en verder; zie 14:12). Hij was en is degene die het volk 'terneerdrukte' ofwel slecht behandelde en degene die hen 'voortdreef, het donker in' (Jes. 8:21-22).
De schaduw van de dood
Als iemand de verwoestende kracht van satan had leren kennen, was het Job wel. In zijn levensstijl was Job de absolute tegenhanger van de inwoners van het land van Zebulon en Naftali. De HEERE getuigde over hem: “er is niemand op de aarde zoals hij, een vroom en oprecht man, hij is godvrezend en keert zich af van het kwaad” (Job 1:8). Job nam geen enkel risico als het om zonde ging (Job 1:5). Toch maakte hij op aangrijpende wijze kennis met de ‘schaduw van de dood’ ('tsalmaveth’, een samenstelling die de invloedssfeer van de dood uitdrukt), waarover we ook in Jesaja 9:1 lezen. De zinsnede ‘schaduw van de dood’ komen we achttien keer tegen in het Oude Testament. Twaalf keer is dat in combinatie met ‘duisternis’, zoals ook in Jesaja 9:1 het geval is (Job 3:5; 10:21-22 (vers 22 als afgeleide van vers 21); 12:22; 24:16-17; 28:3; 34:22; Ps. 107:10,14; Jer. 13:16; Amos 5:8). Het is opmerkelijk dat zeven van deze twaalf combinaties voorkomen in het boek Job. Satan mocht van de HEERE niet aan het leven van Job komen (1:12; 2:6), maar verder kreeg hij carte blanche. Dit had tot gevolg dat Job wel kon meepraten over de ‘schaduw van de dood’. Duisternis en de schaduw van de dood staan tegenover vreugde (3:5), worden veroorzaakt door satan (10:21-22) en staan in relatie tot zonde (24:16-17). Job getuigde echter ook dat God boven duisternis en de schaduw van de dood staat (12:22; 34:22). Wat een tegenstelling tussen deze hoop van Job (19:25) en de uitzichtloosheid van de inwoners van het land van Zebulon en Naftali.
Voetnoten:
1 Jerusalem Post; livescience.com; Ninefornews (en hier).
2 Het boek Henoch is niet opgenomen in de Bijbelse canon en heeft niet hetzelfde gezag als de canonieke boeken, die door Gods Geest geïnspireerd zijn.
(slot in volgende nummer)