Petrus haalt woorden van Joël aan waarin het gaat om het werk van de Heilige Geest en om de zevenjarige periode voorafgaand aan de openbaring van Christus. Daarbij noemt hij wonderen in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm. In de Bijbel is vaker sprake van tekenen, wonderen en krachten. Ze komen in verschillende vormen voor: van genezingen tot oordelen. De concordantie leert ons dat wonderen en tekenen met name te maken hebben met Gods handelen met Israël. Momenten in de heilsgeschiedenis waarop Hij Zijn koninkrijk aan Israël wil bevestigen, gaan gepaard met tekenen en wonderen.
Zegenende en oordelende tekenen en wonderen
Je kunt de tekenen en wonderen in de Bijbel op verschillende manieren indelen. In de eerste plaats kun je spreken van positieve en negatieve tekenen en wonderen. Positief zijn: genezingen, tongen, profetieën, water dat in wijn wordt veranderd, etc. Negatief zijn de oordelen zoals ze in Handelingen 2:19 worden genoemd. Positief of negatief; in beide gevallen komen ze van Godswege en dienen ze om de boodschap aangaande het Koninkrijk kracht bij te zetten. In het verleden hebben we in AMEN 12 al eens een woordstudie aan tekenen en wonderen gewijd. Daarin werd naar voren gebracht dat de eerste maal dat we over 'tekenen en wonderen' lezen (Exod. 7:3) ons bepaalt bij het volk Israël aan het einde van de tijd van verdrukking in Egypte. In Deuteronomium 4:34 zegt Mozes dat God Zich een volk nam "uit het midden van een ander volk, door beproevingen, door tekenen, door wonderen." In het daaropvolgende vers zien we het doel hiervan: "Gij (= het volk Israël!) hebt het te zien gekregen, opdat gij zoudt weten, dat de HERE de enige God is, er is geen ander behalve Hij." De bevrijding van Israël uit Egypte resulteerde in de verbondssluiting. Wanneer de HERE Zijn volk in de band van het (oude, dan wel nieuwe) verbond brengt, gaat dat gepaard met tekenen en wonderen. Is Israël daadwerkelijk door middel van het verbond aan de Here verbonden, dan is er sprake van een aan Israël bevestigd Koninkrijk. Dit geldt door heel de Bijbel heen. Niet alleen bij het oude verbond, maar ook als de tijd van het nieuwe verbond aanbreekt, zien we hetzelfde terug. De Here Jezus deed tekenen en wonderen. Zie bijvoorbeeld Johannes 20: "... deze (tekenen) zijn beschreven opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam" (vs. 31; vgl. Deut. 4:35).
Niet alleen de Here Jezus Zelf, maar ook Zijn apostelen predikten het Koninkrijk Gods en dus ging ook hun boodschap gepaard met tekenen, wonderen en krachten. In de brief aan de Hebreeën (het Hebreeuwse volk) staat: "... hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten ..." (Hebr. 2:3 en 4).
Van God en van de satan
De hiervoor beschreven verdeling in positieve en negatieve tekenen, zijn beide van God afkomstig. De positieve tekenen zijn zegenend van aard en de negatieve hebben een oordelend karakter. Er is ook nog een andere verdeling mogelijk van tekenen en wonderen: er zijn er die van God afkomstig zijn en er zijn er die van Zijn tegenstander afkomstig zijn. Het is opvallend dat op de een of andere manier de duivel altijd probeert de Heer te imiteren. Door de hele Bijbel (en daarmee door de geschiedenis) heen, zien we dat hij op diverse manieren tracht zich als god op te werpen, die dingen bedenkt en doet. God heeft Zijn plan waarin alle dingen Christus zullen worden onderworpen; satan heeft zijn plan waarin de dingen aan de mens der wetteloosheid worden onderworpen. Voor God is Jeruzalem de stad van de grote koning; satan stelt daar Babel tegenover. De Here heeft Zijn Christus, Zijn Gezalfde; satan heeft zijn anti-christus (zijn in-plaats-van-christus). God heeft engelen die Hem dienen in de uitvoering van Zijn plan (met Israël); satan heeft ook zijn engelen, overheden en machten, die hem ten dienste staan. Johannes de Heer noemde in dit verband de duivel 'de aap van God'. Het verwarrende is echter dat hij in veel gevallen het idee van God 'na-aapt', maar de uitvoering van dat idee dikwijls laat plaatsvinden vóór de Heer Zijn plan ten uitvoer brengt. Zo verwacht Israël de Messias van God, maar eerst zal satan zijn messias brengen, waardoor velen verleid zullen worden.
Wonderen en tekenen
De opsomming van dingen waarin satan de Heer nabootst, zou nog verder uit te breiden zijn. Voor iemand die niet het door de Bijbel te leren onderscheid in deze dingen kent bestaat een groot gevaar. Zij kunnen allerlei zaken aan God toe te schrijven, terwijl ze helemaal niet van Hem afkomstig zijn. Mensen 'zien' Christus, terwijl Hij Zich volgens de Bijbel nog altijd verborgen houdt; mensen 'zien' verschijningen van engelen, terwijl de kans groot is dat het gaat om engelen van satan die zich voordoen als engelen des lichts (vgl. 2 Kor. 11:14). Het gevaar voor verleiding wordt kleiner, wanneer we ons in alle eenvoud houden aan Gods Woord en het plan dat Hij daarin heeft bekendgemaakt. Ook tekenen en wonderen zijn niet altijd van God afkomstig! Dat een bepaalde wonderlijke zaak zich voordoet, is dus niet altijd toe te schrijven aan de Heer. Dit wordt wel heel duidelijk uit Exodus, waar we ontdekken dat een deel van de wonderen die Mozes deed, ook door de Egyptische wijzen en tovenaars verricht konden worden (Exod. 7:11, 22; 8:7 en 18). Ook het Nieuwe Testament spreekt van tekenen en wonderen die verricht worden buiten God om (Matt. 24:24; Marc. 13:22 en 2 Tess. 2:9).
'Wonderen en tekenen' in de profetie van Joël
De wonderen en tekenen in Handelingen 2 moeten we onder de eerste verdeling ‘positief en negatief’ scharen. Het gaat hier om wonderen en tekenen, oordelend van aard en van God afkomstig. Dit zien we duidelijk in vers 19 als we letten op de cursieve woorden: "En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm." Petrus haalt deze woorden van Joël natuurlijk niet zomaar aan; hier speelt niet de voorkeur van Petrus mee. Hij doet dat vol van heilige Geest die immers net was uitgestort. Het waren juist deze woorden die uitgesproken moesten worden daar en op dat bijzondere moment, op de Pinksterdag in Jeruzalem ten overstaan van de mannen van Israël. De Joden die te Jeruzalem woonachtig waren, vrome mannen uit alle volken onder de hemel (Hand. 2:5), hoorden de grote daden Gods verkondigen in de taal waarin ze geboren waren (Hand. 2:8 en 11). Dat betekent dat deze toehoorders buiten het beloofde land waren geboren en inmiddels in het land waren en daar de boodschap aanhoorden. Deze situatie lijkt veel op de huidige situatie in Israël, waar ook vele Joden wonen, die niet in Israël zelf geboren zijn. Enerzijds waren er onder de toehoorders mensen die zich afvroegen wat hier nu eigenlijk aan de hand was; anderzijds waren er ook spotters die zeiden: "Zij hebben te veel zoete wijn gehad!" (Hand. 2:13).
En dan staat Petrus op met de elven en spreekt zijn toehoorders aan. De wijze waarop hij ze benoemt, laat ons geen twijfel dat deze woorden (en ook het teken van de tongen) bestemd zijn voor Israël, of ze nu in Arabië, Asia of Judea geboren waren of niet:
- Hand. 2:14 “Gij Joden en allen, die te Jeruzalem woonachtig zijt”
- Hand. 2:22 “mannen van Israël”
- Hand. 2:29 “mannen broeders”
- Hand. 2:36 “het ganse huis Israëls”
Tussen hemelvaart en wederkomst
Over de uitstorting van de heilige Geest zegt Petrus: "... deze mensen zijn niet dronken, zoals gij onderstelt, want het is het derde uur van de dag; maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël." (Hand. 2:15 en 16) Over datgene wat plaatsvond op de Pinksterdag had de Here bij monde van Joël al gezegd: "... Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees." Maar als we alle door Petrus aangehaalde woorden uit de profetie van Joël lezen, dan ontdekken we dat het niet alleen gaat over de uitstorting van de Geest, maar dat Joëls woorden zich uitstrekken tot en met de wederkomst van Christus (het komen van de grote doorluchtige dag des Heren; Hand. 2:20). Uit Handelingen 1:11 leren we al dat de wederkomst van Christus de verwachting was die gewekt werd vlak na Zijn hemelvaart. Gedurende de Handelingentijd zien we telkens weer dat dát de verwachting was: de grote en doorluchtige dag des Heren, Zijn openbaring, dat stond er te gebeuren. De in die tijd geschreven brieven laten dat ook zien.
Als voorbeelden noemen we:
- Jac. 5:7 "Hebt dus geduld, broeders, tot de komst des Heren!"
- Jac. 5:8 "de komst des Heren is nabij"
- Jac. 5:9 "de Rechter staat voor de deur"
- 1 Petr. 1:7 "de openbaring van Jezus Christus"
- 1 Tess. 4:16 "de Here (...) zal nederdalen van de hemel"
- 1 Tess. 4:17 "wij, levenden, die achterbleven" (ook Paulus verwachtte dat dus mee te maken!)
- 2 Tess. 1:7 "de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen Zijner kracht"
- 1 Kor. 1:8 "terwijl gij uitziet naar de openbaring van onze Here Jezus Christus"
- Rom. 2:5 "de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods"
Feitelijk geven de woorden van Joël op de Pinksterdag uitgesproken niets anders dan een overzicht van de tijd tussen de uitstorting van de geest en de openbaring van Christus (dat is de wederkomst van Christus en dat is het begin van de dag des Heren; in de taal van het Oude Testament: de dag des HEREN, de dag van Jahweh). Zo beschouwd, kunnen we in Joëls profetie een volgorde van gebeurtenissen ontdekken. Doordat Petrus deze woorden door de Heilige Geest moest uitspreken konden ook zijn toehoorders en de gelovigen in die tijd zicht krijgen op wat er nog allemaal gebeuren moest.
Gebeurtenissen tussen hemelvaart en wederkomst
Petrus haalt Joël aan over het werk van de Heilige Geest en de zevenjarige periode voorafgaand aan de openbaring van Christus. Daarbij noemt hij wonderen in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm. In dit laatste artikel gaan we nader in op de volgorde van gebeurtenissen. Hoe zijn deze wel of niet vervuld in het verleden en hoe zal dat in de toekomst mogelijk gestalte krijgen?
De volgorde in Joëls woorden is:
- uitstorting van de Geest met de gevolgen van dien (vs. 17 en 18)
- wonderen en tekenen (oordelend van karakter; vs. 19)
- verandering aan zon en maan (vs. 20a)
- het komen van de dag des HEREN (vs. 20b).
Voor de hele periode tussen hemelvaart en wederkomst gold, "dat al wie de Naam des Heren aanroept, behouden zal worden" (vs. 21).
Achteraf gezien moeten we zeggen dat punt 2 tot en met 4 nog niet zijn gebeurd. Maar, dat wist men in die tijd niet! Wij (kunnen!) weten dat het getuigenis van de Geest niet aanvaard is door Israël en dat aan het einde van het boek Handelingen de bedeling van het geheimenis begon. In die tijd lag dat anders en was nog onbekend wat thans wel duidelijk is.
Laten we voor het gemak er eens van uitgaan dat de huidige fase van het Lichaam van Christus er niet zou zijn. We stellen ons daarbij voor dat we leefden toen Petrus de profeet Joël citeerde en daarbij zei: 'Wat jullie nu zien, dát is het waar Joël al over sprak'. Dan zouden we dit als een profetie zien die vervuld zou worden; Gods’ ingelegde volgorde aanvaarden en onze toekomstverwachting daarop baseren. Precies zoals de gelovigen toen ook deden. We zouden Joëls’ woorden als een aaneengesloten periode zien.
Eerst de tijd met de gevolgen van de uitstorting van de heilige Geest, de periode waarin het getuigenis te Jeruzalem, te Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde zou klinken (zie Hand. 1:8). Deze periode viel samen met de Handelingentijd en duurde (zo weten we nu) zo'n drieëndertig jaren. Daarna zou er een tijd aanbreken met wonderen en bloed en vuur en rookwalm (letterlijk: walm van rook). Daarna tekenen, veranderingen aan zon en maan en vervolgens zou de grote en doorluchtige dag des Heren aanbreken.
Wonderen in de hemel en tekenen op aarde
Aan de tweede fase in Joëls profetie is ook een tijdsduur verbonden. Daar komen we achter door in de Bijbel te zoeken waar bloed, vuur en rook voorkomen. Openbaring in hoofdstuk 8 en 9 beschrijft deze verschijnselen het meest intensief in zeven verzen:
- 8:5 vuur
- 8:7 vuur en bloed
- 8:7 vuur en bloed
- 9:2 rook
- 9:3 rook
- 9:17 vuur en rook
- 9:18 vuur en rook
Al deze 'wonderen en tekenen' krijgen hun uitwerking op aarde, terwijl de voorbereidselen in de hemel plaatsvinden (Openb. 8:1 en 2). In de beschrijvingen van de plagen in Exodus is ook sprake van twee van de drie in Openbaring genoemde verschijnselen: bloed (Exod. 7:17-21) en vuur (Exod. 9:23 en 24). De gebeurtenissen in Openbaring 8 en 9 vinden plaats in de laatste jaarweek van Daniël. Dit staat in Daniël 9, de periode van zeventig jaarweken (Dan. 9:24-27). Eén jaarweek is een week van zeven jaren. Zeventig jaarweken beslaan dus een periode van vierhonderdnegentig jaar. De laatste jaarweek is de tijd van zeven jaren direct voorafgaand aan de wederkomst / openbaring van Christus. Daniël 9:27 leert veel over deze laatste zeven jaren. Een dan heersende vorst zal het verbond voor velen zwaar maken een week lang (in deze context zeven jaren lang). Halverwege deze 'week' (na drieëneenhalf jaar) zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden. Er zal tot het einde toe een verwoester zijn. Blijkbaar is er een offerplaats. Dit bevestigt ook de Here Jezus over deze tijd: "Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan (...). Want er zal dan een grote verdrukking zijn." (Matt. 24:15 en 21).
2 Tessalonicenzen 2 brengt dit in verband met "de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is." (vs. 3 en 4) Deze zoon des verderfs is de eindtijdleider. In hem wordt de satan 'vlees' als hij door toedoen van Michaël en zijn engelen uit de hemel geworpen wordt (Openb. 12:8 en 9). Met de aanwezigheid van satan op aarde, breekt de grote verdrukking aan; de beestheerschappij... Zijn werping op de aarde beschrijft Openbaring 9:1 als de ster die uit de hemel op de aarde valt; die sleutel van de put des afgronds krijgt en deze put opent. Daarom staan Openbaring 8 en 9 in relatie tot de laatste jaarweek van Daniël, de laatste zeven jaren vóór de wederkomst van Christus. Let wel, dat toen de Here Jezus over 'de heilige plaats' sprak en Paulus over 'de tempel Gods' schreef (in genoemde teksten), deze heilige plaats er toen nog was! De gedachten van de toehoorders en de lezers werden onmiddellijk bij de nog bestaande tempel bepaald. De Tempel was nog niet verwoest.
Joël geeft een actueel overzicht van toen en de nabije toekomst
Petrus gaf door Joël aan te halen op de Pinksterdag in Handelingen 2, een overzicht van de op handen zijnde gebeurtenissen, dat (vanzelfsprekend) past in de uitspraak van de twee mannen in witte klederen: "deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen." (Hand. 1:10 en 11) Na de uitstorting van de heilige Geest met de zegenrijke gevolgen daarvan (een periode waarvan we nu weten dat deze ca. drieëndertig jaar duurde; de zgn. Handelingentijd), zou de laatste jaarweek van Daniël zijn gekomen; met terstond na de verdrukking van die dagen (de tweede helft van deze jaarweek) de tekenen aan onder meer de zon en de maan (zie Matt. 24:29 en Joëls woorden in Hand. 2:20a). Daarna zou de grote doorluchtige dag des HEREN zijn aangebroken (Hand. 2:20b), waarvan de Here Jezus zegt: "... en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid." (Matt. 24:30b) Zo beschrijft Joël een tijdspanne van zo'n veertig jaren tussen hemelvaart en wederkomst.
De geschiedenis leert dat de drie laatste dingen van Joëls profetie niet gebeurden. Wel was er de tijd waarin God heilige Geest uitstortte. Ieder die Hem door het geloof toebehoorde, ontving heilige Geest. Dit zien we in Handelingen op verschillende malen: hfdst. 2:3 en 4 (de Pinksterdag te Jeruzalem); 8:17 (gelovigen te Samaria); 9:17 (Saulus); 10:44 (Cornelius en de zijnen); 13:52 (discipelen te Antiochië); 15:8 (een terugblik) en 19:6 (ongeveer twaalf mannen te Efeze). Het hele boek Handelingen wordt zo in Handelingen 2:17 en 18 samengevat. Dat deze laatste dingen gebeurden niet, omdat het getuigenis van de Heilige Geest niet werd aanvaard. Meer dan dertig jaar werd Israël door de Heilige Geest bepaald bij het heil Gods: in Jeruzalem, in het land en tot ver daarbuiten (Hand. 1:7 en 8). Al die tijd was de tempel er en had de laatste jaarweek van Daniël 'naadloos' aan kunnen sluiten op die periode.
Na de uiteindelijke afwijzing van het heil door Israël als volk, klonken voor de derde maal in Israëls geschiedenis de woorden van Jesaja: "Ga heen tot dit volk en zeg: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zij zich bekeren, en Ik hen zou genezen."( Hand. 28:26 en 27; Jes. 6:9 en 10; Matt. 13:14 en 15) Waarna Paulus zegt: "Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen!"
De toekomst
Hoe we het ook wenden of keren, de voorzeggingen door Joël (en van vele andere profeten), zullen hoe dan ook in vervulling gaan. Waarschijnlijk breekt er opnieuw een voorbereidingstijd aan voor Israël op weg naar het Koninkrijk dat aan Israël bevestigd zal worden. Daarbij zal het volk bestaan uit een gelovig en een ongelovig deel, die meer en meer tegenover elkaar komen te staan. Tegelijkertijd zullen de gelovigen proberen de anderen door hun getuigenis over te halen ook de rust van God in te gaan en de Messias, Jezus van Nazareth, te aanvaarden. Het ongelovige deel zal uiteindelijk vallen voor de verleiding. Er zal gedurende een (jaar)week een verbond zijn, dat een verbond met de verkeerde messias zal blijken te zijn. Het gelovige Israël (het Israël Gods) zal met volharding uitzien naar het moment dat Christus Zich zal openbaren om Zijn verbond met Zijn volk te sluiten.
Daarvoor zal in de tijd van voorbereiding opnieuw het Koninkrijk gepredikt worden en zal de Here door tekenen, wonderen en krachten, Zijn Woord kracht bijzetten. Net zoals dit het geval was tijdens de in Handelingen beschreven periode. Daarin, of misschien wel daarvoor, zal er een heiligdom herbouwd gaan worden, zullen er Israëlieten in Israël zijn die niet in het land zelf geboren zijn en zal Jeruzalem onder bestuur van een buitenlandse mogendheid komen te staan. Kortom de situatie zoals die er was op het moment van de (eerste) uitstorting van heilige Geest in Handelingen 2. Allemaal tekenen der tijden waar (deels) het wachten nog op is, maar waarvan we de contouren reeds zien. De materialen om de tempel te herbouwen zijn immers grotendeels verzameld! Voor Jeruzalem wordt al tientallen jaren koortsachtig naar een oplossing gezocht. In dit alles blijkt dat Gods Woord eeuwig standhoudt. Geen jota of tittel zal vergaan. Volgens het volmaakte plan van God zullen de dingen verlopen en zij die geloven mogen zich erin verheugen.
"Maar de rechtvaardigen verheugen zich, zij juichen voor Gods aangezicht en zijn blijde met vreugdebetoon. Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam..." (Ps. 68:4 en 5a).