In dit artikel willen wij enkele kanttekeningen plaatsen bij het zalven van zieken zoals dit beschreven staat in Jakobus 5 vers 13 t/m 15. Het doel hiervan is u een aanzet te geven tot verdere studie van Gods Woord. Immers, men dient niet klakkeloos de mening van een Bijbelleraar, voorganger, dominee of wie dan ook over te nemen. Men behoort als gelovige zelf de Schriften te onderzoeken of de geschreven en gesproken dingen inderdaad zo zijn.
13 "Heeft iemand onder u leed te dragen? Laat hij bidden. Is iemand blij te moede? Laat hij lofzingen. 14 Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren. 15 En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten. En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffenis geschonken worden."
1. De adressering
De adressering is belangrijk om te bepalen of een Schriftgedeelte al of niet betrekking heeft op ons als gelovigen in deze tijd. In de brief van Jakobus worden wij op twee manieren bepaald bij de doelgroep.
Ten eerste door het opschrift boven de brief: "Jakobus… groet de twaalf stammen in de verstrooiing." (1:1)
Ten tweede door te refereren aan hoe Abraham in besneden staat zijn zoon Izak op het altaar legde (2:21). Wij zien hier een verschil met de Romeinenbrief (hs. 4), waar over Abraham in zijn onbesneden staat gesproken wordt. De doelgroep van deze brief blijkt dus te zijn: de besneden Joden uit Israël. Zij leefden, ook na het lijden en sterven van Christus, vanuit de principes van de Wet en deelden in haar zegeningen. Dit is ook duidelijk te zien in de rest van de brief, waar - in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Romeinenbrief - de nadruk ligt op het verrichten van werken.
2. De tijd van schrijven
De brief van Jakobus is ten tijde van Handelingen 11 geschreven. Op dat moment was de verkondiging van Israëls heil nog volop van kracht. Er werd door de apostelen en discipelen niet eens tot de heidenen gegaan om het Evangelie te brengen, zoals wij zien in Handelingen 11 vers 19: "Zij dan, die verstrooid werden…trokken verder tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, zonder tot iemand het woord te spreken dan alleen tot de Joden…"
Naast dit gegeven dient te worden opgemerkt, dat in Jakobus 5:3 gesteld wordt dat het "de laatste dagen" zijn. De principes die voor deze laatste dagen gelden, zijn andere dan die voor de huidige tijd gelden. Denk bijvoorbeeld aan de gebeurtenissen zoals ze o.a. in Joël 2: 28 t/m 32 en in Openbaring staan beschreven.
3. Leed dragen
In Jakobus 5:13 wordt over 'leed dragen' gesproken. Dit duidt op geestelijk lijden. Het gebeurt soms dat gelovigen vanwege depressies en andere geestelijke aandoeningen gezalfd worden. Echter, het zalven in vers 14 heeft enkel betrekking op lichamelijke zwakheid en ziekte. Wat betreft het geestelijk lijden wordt gesteld dat alleen bidden voldoende is.
4. De gemeente
In vers 14 wordt gesproken over "de oudsten der gemeente". Sommigen menen hieruit op te kunnen maken dat het hier het Lichaam van Christus betreft. We moeten echter onderscheid maken tussen de plaatselijke gemeente, waar het hier om gaat, en de gemeente als een heilsvolk. Daarnaast is niet ieder heilsvolk, dat gemeente wordt genoemd, gelijk te stellen met het Lichaam van Christus. Zo wordt in het Oude Testament Israël ook veelvuldig gemeente genoemd. In Jakobus 5 wordt met de oudsten van de gemeente eenvoudigweg de oudsten van de synagoge bedoeld. Het woord ‘vergadering’in 2:21 is de vertaling van het Griekse ‘sunagoge’. In de brieven aan Smyrna en Filadelfia in Openbaring zien wij deze twee begrippen ook naast elkaar gebruikt.
5. Zalven met olie
Zalving met olie was een symbool van heiliging. Ook werd olie naast wijn gebruikt als medicijn. Olie was ter genezing van het uitwendige, wijn van het inwendige. Olie werd eveneens gebruikt om de nare geur van zweet weg te nemen en de huid soepel te maken in het warme klimaat van Israël. Bij voorkeur werd gezalfd met olijfolie. Zowel het zalven als het gebruik van olijfolie bepaalt ons bij Israël.
Zalven was een uitwendig gebeuren, wat wijst op de aardse roeping van Israël, die gepaard ging met zichtbare tekenen en wonderen
De olijf wijst ook op Israël. De olijfboom vormt namelijk het type van dit volk, wat in de later geschreven Romeinenbrief duidelijk terug te zien is (hoofdstuk 11). Daarnaast wordt de olijf in verband gebracht met zowel tijden van voorspoed als tegenslag in Israëls verleden en toekomst. Over Israëls huidige situatie wordt het volgende in Deuteronomium 28 vers 40 geschreven: "Olijfbomen zult gij hebben in uw gehele gebied, maar u niet met olie zalven; want uw olijven zullen afvallen…"
6. In de naam des Heren
Het zegenen of zalven van iemand in de naam des Heren vraagt om een situatie waarin tussen de gelovigen onderling onderscheid van positie is, zo kunnen wij lezen in Hebreeën 7, vers 7: "Nu is het onwedersprekelijk, dat het mindere door het meerdere wordt gezegend…" Wij zien dit ook bij de zalving van de koningen in het Oude Testament. Dit gebeurde door een profeet of een priester, die een hogere geestelijke rangorde had dan een koning. Dit principe hoort bij de aardse roeping van Israël en kan niet klakkeloos toegepast worden op de leden van het Lichaam van Christus. Vanuit hun hemelse roeping is er geen onderscheid tussen gelovigen. Alles en in allen is Christus (Kol. 3:11).
7. Het gelovige gebed
In vers 15 wordt gesproken over "het gelovige gebed". Letterlijk vertaald vanuit het Grieks staat hier "de gelofte van geloof". Wie dus ziek was, moest zich laten zalven en vervolgens een 'geloofsgelofte' vervullen. Wat deze gelofte inhield, vinden wij in Handelingen 18:18 en 21:23 en 24 terug. Daar komt namelijk hetzelfde Griekse grondwoord voor 'gelofte' voor:
"En nadat Paulus daar nog verscheidene dagen was gebleven, nam hij afscheid van de broeders en voer weg naar Syrie, vergezeld door Priscilla en Aquila, nadat hij te Kenchreeën zijn hoofdhaar had laten afknippen, want hij stond onder een gelofte."
"Doe daarom wat wij u zeggen: Er zijn vier mannen bij ons, die een gelofte op zich genomen hebben; neem hen mede, heilig u met hen en draag de kosten voor hen, opdat zij hun hoofd kunnen laten scheren…"
De bedoelde gelofte is de nazireeërgelofte, zoals in Numeri 6 omschreven. Het is een voorschrift uit de wet van Mozes en specifiek voor Israël. Zelfs de in Israël gezegende heidenen hoefden aan dit voorschrift niet te voldoen. Zij moesten zich enkel onthouden van hoererij, het verstikte, bloed en van wat door de afgoden bezoedeld was (zie Hand. 15).
Door de nazireeërgelofte, wat letterlijk 'toewijdingsgelofte' betekent, plaatste de gelovige Jood zich onder bepaalde omstandigheden onder deze bepaling. Dit deed hij bijvoorbeeld als hij een bijzondere taak voor de Here moest verrichten of wanneer hij gezegend was door middel van een priester, profeet of oudste. Denk aan Simson (Richt. 13:5). Hij die de gelofte aflegde, de nazireeër, nam tijdens de duur van de gelofte geen sterke drank of vrucht van de wijnstok. Ook werd zijn haar niet geknipt en hij mocht niet in de buurt van een dode komen, ook al was het zijn familie. Aan het einde van zijn nazireeërschap moest de hij in de tempel offeren. Hij diende zowel een zondoffer, brandoffer, vredeoffer, spijsoffer als plengoffer te brengen. Zijn hoofdhaar moest hij na het brengen van zond- en brandoffer afknippen en in het vuur van het vredeoffer werpen. Daarna werd nog een beweegoffer gebracht. Pas wanneer dat alles was gebeurd, was de gelofte ingelost en mocht de gelovige weer wijn drinken.
Dit moet dus, naar mijn inzicht, ook geleden voor de zieke, over wie in Jakobus 5 wordt gesproken. Hij moest zich dus voor bepaalde tijd van sterke drank, de vrucht van de wijnstok, het scheermes en dode lichamen onthouden. Pas wanneer hij dit alles deed, zou de Here hem genezen. Als hij dan genezen was, diende hij naar de tempel te gaan en de beschreven offers en rituelen uit te voeren. Zo zou zijn genezing bekrachtigd worden en ontving hij vergeving als hij gezondigd had. De gelovige moest dus de wet volbrengen om van zijn ziekte verlost te worden.
8. De Here zal hem oprichten
In vers 15 is niet alleen de weg tot lichamelijke genezing te vinden, maar ook de garantie daartoe: "en de Here zal hem oprichten." Er staat hier niet 'misschien' of 'soms', maar 'zal', het is honderd procent zekerheid. Ook eerder in vers 15 is dit terug te vinden: "En de gelofte van geloof zal de lijder gezond maken…"
Tot slot…
Vanuit hetgeen besproken is, komen wij tot de volgende slotsom:
- De brief van Jakobus is bestemd voor de gelovigen uit Israël.
- In de tijd waarin de brief is geschreven, stond Gods heilshandelen met Israël en haar aardse roeping voorop.
- Ziekenzalving heeft alleen betrekking op lichamelijke ziekte en niet op geestelijk lijden.
- De oudsten van de gemeente kunnen gezien worden als de oudsten van de synagoge.
- Zowel het zalven als de (olijf)olie bepalen ons bij Israëls roeping en toestand.
- Het zegenen in de naam des Heren hoort bij Israël, wat in de aanwezigheid van priesters en profeten een geestelijke rangorde van meerderen en minderen kende.
- De gelofte van geloof uit vers 15 duidt op de nazireeërgelofte, zoals beschreven in de wet van Mozes. Het vervullen van de daaraan verbonden bepalingen was voorwaarde tot genezing.
- De nazireeërgelofte was specifiek voor Israël. Zelfs de in hen gezegende heidenen hoefden er niet aan te voldoen.
- Het gezalfd worden en het vervullen van de nazireeërgelofte gaf de zekerheid van genezing.
Op grond hiervan kunnen wij niet anders dan concluderen dat ziekenzalving een zegen is voor Israël. Het behoort ons als gelovigen van het Lichaam van Christus niet toe. Wij hebben in onze positie niet de gave en garantie van lichamelijke genezing.
Wij hebben echter wel een andere genadegift en zekerheid, namelijk deze, dat onze harten en gedachten door God in Christus Jezus beveiligd zijn. Wat is er mooier dan te weten dat wij daar geborgen zijn waar de hemelse Vader Zelf woont. Daar kan geen aardse zegening tegenop!