Geheimenis en ons gedrag
Het geheimenis is niet enkel een geheim dat verborgen was voor degenen die vóór Paulus leefden. Het is ook het geheim van Gods goede nieuws en van Zijn handelen met de mensen vanaf de openbaring de eeuwen door. Door de openbaring van het geheimenis aan Paulus leren we hoe Christus één werd met ons en wij ook met Hem; hoe Hij onze dood stierf, zodat wij één met Hem zouden worden en Zijn leven met Hem delen. Met Paulus kunnen wij zeggen: “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven.” (Gal. 2:20) Wat een zegen om in het besef te leven, dat we door de Geest in de dood en opstanding van Christus gedoopt zijn; dat we de ‘oude mens’ voor dood houden en hem zelfs vergeten; dat God ons reeds in de hemel ziet (Rom. 6; Efe. 2). Deze kennis zou een invloed op ons gedrag moeten hebben en aanleiding zijn om uit pure dankbaarheid voor God te leven.
Gelovigen onder de wet hadden veel om dankbaar voor te zijn, maar vergelijk hun omstandigheden eens met de onze. Zij konden het verleden niet vergeten en ook hun oude natuur niet voor dood en begraven houden. In hun offerschema hadden zij de Grote Verzoendag. Dan werden “ieder jaar de zonden in gedachtenis gebracht.” (Hebr. 10:3) Op die dag werd er niet gewerkt, maar men hield zich bezig met het overdenken van de zonden, terwijl de hogepriester een offer bracht voor hun verzoening en beleed “al de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen in al hun zonden”, door die op de kop van de bok te leggen. (Lev. 16:9 en 21; 29-31) Het lag voor de hand dat deze offers “degenen, die toetraden, niet volmaakt zouden maken. Immers, zou anders het offeren daarvan niet opgehouden zijn?” (Hebr. 10:1 en 2)
Als leden van het Lichaam van Christus zijn we in de tegenwoordige tijd niet overgegeven aan zelfonderzoek, zoals de Israëlieten onder de wet op Grote Verzoendag dat wel waren. Door de wetenschap dat voor onze zonden vanaf de wieg tot het graf betaald is, mogen we “vergeten hetgeen achter ons ligt en ons uitstrekken naar hetgeen vóór ons ligt en jagen naar het doel om de prijs der roeping Gods.” (Fil. 3:13) De vreugde van onze hoge en heilige roeping in Christus zou gestalte moeten geven aan ons gedrag! (vs. 14) Alles is gebaseerd op genade en dankbaarheid. Het is niet nodig zoals dit destijds voor Israël gold, zo met je zondige zelf bezig te zijn, je op dat punt te onderzoeken en dan daarvoor een dierenoffer te brengen. Vandaar dat apostel Paulus zegt: “Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst.” (Rom. 12:1) “Als gevangene in de Here, vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt.” (Efe. 4:1)
’De vreugde van onze hoge en heilige roeping in Christus, zou gestalte moeten geven aan ons gedrag’
Geheimenis en ons getuigenis
Wanneer we het geheimenis en Gods plan voor de huidige bedeling erkennen, hebben wij niet langer de vestiging van het Koninkrijk van Christus op aarde als doel voor ogen, waarin bekering en waterdoop een belangrijke plaats innemen. Dit wordt met name weer belangrijk bij de wederkomst van Christus. Nog minder zullen wij de wet prediken, want “thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden. (Rom. 3:21) We trachten ook niet de hele wereld te redden. We weten dat de wereld geoordeeld zal worden, maar dat God een genadeperiode gegeven heeft, waarin Joden zowel als Grieken persoonlijk met God verzoend kunnen worden, tot één lichaam, uit genade door geloof, gebaseerd op het volbrachte werk van Christus. We proberen niet de ondergang van de wereld tegen te houden, maar zielen te redden van de ondergang. Zo dragen we onze opdracht uit door de mensen te vragen, in naam van Christus, om zich met God te laten verzoenen, want, “Hem, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.” (2 Kor. 5:18-21) Elke gelovige is gered door genade, aan wie een genadeboodschap is toevertrouwd voor alle mensen die nog leven zonder bestemming en vergeving van zonden. Paulus schrijft hierover in 2 Korintiërs 5:14-16: “Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt. Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees. Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer.” Iemand, die het geheimenis van Gods wil verstaat en er door gegrepen is, hoeft dus niet bang te zijn dat hij in Zijn dienst ongebruikt zal blijven! Het belangrijkste echter is: we moeten ons eerst zelf aan de Here en Zijn werk geven (2 Kor. 8:5), wetend dat we niets hebben wat we niet eerst van God ontvingen (1 Kor. 4:7); dat we niet eens van onszelf zijn, maar voor een prijs gekocht zijn – en wat voor een prijs! (1 Kor. 6:19 en 20) Wat zou Gods werk snelle voortgang vinden als deze zaken bedacht en gehoorzaamd zouden worden!
Geheimenis en ons lijden voor Christus
Zelfs ons lijden voor Christus is geheiligd door de kennis van het geheimenis, ofschoon sommigen werkelijk veel geleden en te lijden hebben voor Hem, Die voor ons stierf. Misschien zouden we dit ‘voorrecht’ in grotere mate ondervinden, wanneer we meer getrouw zouden zijn. Laten we in ieder geval de woorden van Paulus, door de Geest geïnspireerd, in herinnering brengen: “Want aan u is de genade verleend, voor Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden.” (Fil. 1:29)
Wat heeft onze beproeving, groot of klein, te maken met het geheimenis dat aan Paulus geopenbaard werd? Laat ons eens zien: Paulus schreef aan de gelovigen te Kolosse: “Thans verblijd ik mij over hetgeen ik om uwentwil lijd, en vul ik in mijn vlees aan wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van Zijn Lichaam, dat is de gemeente.” (Kol. 1:24) Natuurlijk bedoelde de apostel hiermee niet aan te geven dat het verlossingswerk van Christus incompleet was. Dit Bijbelgedeelte kan alleen verklaard worden door het geheimenis, wat hier het onderwerp is (zie vs. 25-27). Toen als het ware het hele toneel gereed was voor de komst van Christus om te oordelen en te regeren, toentertijd openbaarde de afgewezen Messias aan Paulus het geheim van Zijn eeuwige doel en genade. In overeenstemming met dit doel zou de Messias Jezus een tijd lang afwezig blijven, om in genade verzoening aanbieden aan Zijn ‘vijanden’, zij die Hem niet (willen) kennen of Hem bij Zijn eerste komst in de wereld afwezen.
Christus begrijpt ons lijden
Zo bezien is de Here Jezus tot op vandaag een koninklijke Balling, overal veracht en gelasterd. Maar wie dragen het lijden van Zijn voortdurende afwijzing? Hij bevindt Zich in heerlijkheid. In de hemel is Zijn lijden voorbij. Wij zijn het, de leden van Zijn Lichaam die het geheimenis kennen, die net als Paulus, in Christus’ plaats tegenover de wereld staan. Wij verdragen Zijn verwerping en bieden toch de mensen genade en vrede door Zijn volbrachte werk aan. De leden van Zijn Lichaam vullen aan wat er nog ontbreekt aan Zijn verdrukkingen als de afgewezen Zoon van God. Geen wonder, dat de Paulus zegt dat het voorrecht aan ons is gegeven om voor Hem te lijden. Het was natuurlijk ook een voorrecht voor de Messiaanse gelovigen om voor hun afgewezen Koning te lijden. Dat vonden zij ook: “Zij dan gingen uit de Raad (die hen veroordeelde) weg, verblijd dat zij verwaardigd waren ter willen van de naam smadelijk behandeld te zijn.” (Hand. 5:41)
Ons lijden is in een aparte zin het Zijne en de geestelijke gelovige in deze genadebedeling zal met Paulus, bidden: “… Hem te kennen en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap aan Zijn lijden, of ik, aan Zijn dood gelijkvormig wordende, zou mogen komen tot de opstanding uit de doden.” (Fil. 3:10) De gelovige mag weten: “doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun die verzocht worden, te hulp komen.” (Hebr. 2:18) “En zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden.” (Hebr. 5:8) O, laten we toch in Zijn voetspoor treden, wetende dat Hij alles volbracht heeft en zal volbrengen. “Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld nagelaten, opdat gij in Zijn voetstappen zoudt treden.” (1 Pet. 2:21)