Distel
In Genesis 3:17-18 komen we hem voor het eerst tegen als de HERE tegen Adam zegt: “Omdat gij van de boom gegeten hebt, waarvan ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft en doornen en distelen zal hij u voortbrengen…”
Nu zouden we ons kunnen afvragen, schiep God na de zondeval de doornen en de distels, of waren ze reeds buiten de Hof van Eden aanwezig?
In Genesis 2:8 lezen wij: “Voorts plantte de Here God een Hof in Eden, in het Oosten, en hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had.” En hij deed dat met een opdracht: “En de Here God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren.” (vs. 15) In de Statenvertaling lezen wij: “om dien te bebouwen en dien te bewaren.”
Bij bebouwen denken we niet slechts aan bewerken, maar ook aan een activiteit die aan bouwen of uitbouwen doet denken. En bewaren hoef je niet als er geen gevaar voor roof bestaat.
Adam kreeg dus de opdracht om de Hof van Eden uit te bouwen en te bewaren voor ongewenste invloeden van buitenaf.
Nu weten we uit Gods Woord dat de satan de god van deze eeuw (Gr. ‘aioon’) is (2 Kor 4:4). Dus we mogen aannemen dat hij buiten de Hof zijn domicilie had en wachtte op een kans om Gods plannen te dwarsbomen.
We moeten ons niet vergissen in de macht van de satan. Als hij, zoals we lezen in Exodus 7:10-13 en 20-22 een staf in een slang en water in bloed kan veranderen, door middel van zijn dienaren, de tovenaars aan het hof van Egypte, zou hij dan ook geen kans zien om planten negatief te muteren?
In heel Gods Woord komen we op verschillende plaatsen de distels en doornen tegen (voor alle duidelijkheid: ze worden vaak naast elkaar en door elkaar genoemd) en altijd in negatieve zin.
Toch zijn het om te zien prachtige planten met vaak hele mooie bloemen. Veel soorten zijn algemeen verspreid als akkeronkruid (denk aan Gen. 4:18) en enkele gebieden zijn soms een eindeloze distelzee, zoals de vlakte van Saron in de herfst. ’t Ziet er prachtig uit, maar als je je er tussen begeeft zul je je behoorlijk bezeren en plukken geeft al helemaal een probleem. ‘t Is een goed beeld van wat de tegenstander, de satan, laat zien: de prachtige bloem, en wat de gevolgen zijn van het plukken: verwonding.
We zien in de doornen en distelen een beeld van de vloek en de gevolgen daarvan, en de vruchteloosheid van het dienen van de tegenstander in de afgoden.
Hosea 10:8: “En verwoest worden de hoogtes van Aven, Israëls zonde. Doornen en distelen zullen hun altaren overwoekeren.” ‘Aven’, met de betekenis van nietigheid, bedrog, afgodendienst.
In Mattheüs 13:7, Marcus 4:7 en Lucas 8:7 gebruikt de Here Jezus het beeld van doornen en distelen: “Dit zij zijn, die het woord horen, maar de zorgen van de wereld en het bedrog van de rijkdom en de begeertes naar al het andere komen erbij en verstikken het woord en het wordt onvruchtbaar.” (Marc. 4:18 en 19) En zo ontdekken we, dat doornen en distelen zowel in hun uiterlijke verschijningsvorm als geestelijk gezien een beeld zijn van de vloek die de aarde trof door de ongehoorzaamheid aan Gods Woord en de begeerte: “Als God te zijn, kennende goed en kwaad.” (Gen 3:5) Het goede kenden Adam en Eva, immers zij kenden Gods stem, als Hij wandelde in de hof in de avondkoelte. Nu kenden zij ook het kwaad.
In Mattheüs 27:29, Marcus 15:17 en Johannes 19:2 vinden we de geschiedenis van de “kroning” van de Here Jezus: “Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt.” (2 Kor 5:21) De verwerping van onze Heiland werd compleet gemaakt door Hem ook nog te kronen met een doornenkroon als beeld van de vloek die van Godswege de aarde trof. Dit heil, de volledige verzoening die Christus teweegbracht door zijn sterven en opstanding heeft naar Gods belofte ook nog een vervolg in de toekomst, immers, naar Gods belofte zal: “Voor een distel een mirt opschieten.” (Jes. 55:13a)
Mirte
De mirte (wetenschappelijke naam: Myrtus Communis) komt, in tegenstelling tot de doornen en distels, die we over de gehele aarde vinden, alleen voor in het gebied van Israël tot Iran, dus grofweg het oostelijk Middellandse Zeegebied. Hij wordt echter ook in gematigde klimaatzones gekweekt.
Het is een heester met altijd groene, glanzende bladeren die een heerlijke geur verspreiden als je ze kneust. Ze bevatten ook een fijngeurende, etherische olie, die in de parfumindustrie wordt gebruikt.
De bloem is meestal wit, soms roze, bloeit in de bladoksel en valt op door de grote hoeveelheden meeldraden. Na de bloei vormen zich massa’s blauwzwarte, soms rode, bessen. Ze zijn eetbaar, maar worden meestal gebruikt in geneesmiddelen en parfums.
De mirte groeit in het bijzonder in de omgeving van Bethlehem en Hebron en in de dalen van de bergen Karmel en Tabor.
Verder komt de mirte voor op de heuvelhellingen en bergen (tot 1000 meter), maar groeit bij voorkeur in de omgeving van water. In de dalen rondom Jeruzalem stonden mirtebosjes (Zach. 1:8), terwijl ze ook te vinden waren aan de beide oevers van de Jordaan. Ze konden 5 tot 8 meter hoog worden.
Mirte (vervolg) - Ester
In Nehemia 8:14-16 komen wij de mirte tegen in verband met de opdracht van God tot het vieren van het Loofhuttenfeest: “Trekt uit naar het gebergte en brengt het loof van de olijfboom, van de olijfwilg, van de mirt, van palmen, van loofbomen, om loofhutten te maken, zoals geschreven staat.” Onderdeel van de feesttijden des Heren, waarin sprake is van heilige samenkomsten.
Maar waar de HERE de mirt laat gebruiken voor Zijn heilig doel, misbruikt de satan, de tegenstander, deze zelfde mirt voor de afgodendienst.
Omdat de mirte een altijd groene struik is, beschouwden de Grieken haar als een symbool voor liefde en onsterfelijkheid. De bebladerde takjes werden gebruikt om er kransen van te vlechten waarmee zij hun priesters kroonden. In de Grieks-Romeinse mythologie was het een heilige plant en gewijd aan Aphrodite en Venus, de liefdesgodinnen.
Ook in Duitstalige landen wordt de bloesem nog gebruikt als bruidsbloem (Brautmyrt) voor haarkrans en boeket, als symbool van de reinheid van de jonge vrouw. Als ik nu over ‘jonge vrouw’ schrijf moet ik denken aan Ester. Ester betekent: stralende ster en zij heette eigenlijk Hadassa: mirte.
Ester
In het boek dat haar naam draagt, worden we Gods voorzienig bestel gewaar, dat voorkomt dat het plan van de jodenhater Haman slaagt. Ja, zelfs zodanig, dat reeds voordat er zelfs van Haman sprake is alles al in orde is voor de aan te brengen redding. Achter het plan van Haman, dat de uitroeiing van het Joodse volk beoogde, moeten wij de satan, de tegenstander van het zaad van de vrouw, de beloofde Messias (Gen. 3:15) denken. Hij is ook de tegenstander van het Joodse volk.
Wasti is afgezet en Ester is in haar plaats tot koningin verheven (Ester 2:1-18). In deze positie is zij in staat door haar ingrijpen Haman te doen vallen en zo het Joodse volk voor uitroeiing te behoeden.
Zoals gezegd, Ester betekent: stralende ster. Moet u dan ook niet denken aan de “Blinkende Morgenster”? De Here Jezus Christus die door Zijn verzoenend werk de satan overwon. “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd.” (Kol. 2:15)
“Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij de wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en Godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus, die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken.” (Titus 2:11-14)
Mirte → Hadassa → Ester als beeld van Gods reddende voorzienigheid in de Here Jezus Christus.
We komen de mirte ook tegen in Zacharia 1:7 waar de profeet in een gezicht een man ziet, gezeten op een rood paard, in het dal tussen de mirten. Dat rode paard wordt ook genoemd in Openbaring 6:4, waar we lezen: “En een tweede, een rossig (SV ‘rood’) paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven.”
In Zacharia 1:9 wordt, op de vraag wat het gezicht van de rode, voskleurige en witte paarden (vs 8b) betekent, geantwoord door de man die tussen de mirten stond: “Dit zijn zij, die de HERE heeft gezonden om de aarde te doorkruisen.” En zij antwoordden de Engel des HEREN, die tussen de mirten stond, en zeiden: “Wij hebben de aarde doorkruist en zie, de aarde verkeert in volkomen rust.”
Het lijkt wat moeilijk met elkaar te rijmen, Openbaring 6:4, waar over oordeel wordt gesproken en Zacharia 1:11, waarin de aarde in volkomen rust verkeert. Toch is in beide Schriftgedeelten sprake van het rode paard, oordeel.
In 1 Tessalonicenzen 5:1-4 lezen we o.a. (vs. 3): “Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust, overkomt hun als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen.” De ‘volkomen rust’ uit Zacharia 1:11 lijkt dus een schijnrust te zijn. Wat opvalt in het profetisch vergezicht in Zacharia is het gegeven dat de Engel des HEREN – in wie we de Here Jezus mogen herkennen – tussen de mirten staat. De mirt die o.a. gebruikt werd om de loofhut te bouwen waarmee het volk vierde, dat de HERE hen tijdens de lange tocht door de woestijn in hutten heeft doen wonen, toen Hij hen uit Egypte leidde (Lev. 23:42-44).
De mirt komt niet in de woestijn voor, hij heeft water nodig. Zonder water geen leven. In Jesaja 41 komt dat water in een heerlijk profetisch perspectief weer aan de orde als we lezen in vers 17: “De ellendigen en de armen zoeken naar water, naar het is er niet, hun tong verdroogt van dorst; Ik de HERE, zal hen verhoren; Ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten. Ik zal op kale heuvels rivieren doen ontspringen en bronnen temidden der valleien: Ik zal de woestijn tot een waterplas maken en het dorre land tot waterbronnen. Ik zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zetten Ik zal in de wildernis cyprus naast plataan en dennenboom planten, opdat met Zie en tevens erkenne, bedenke en tevens begrijpe, dat de hand des HEREN dit gedaan en de Heilige Israëls dit geschapen heeft.”
In Jesaja 41:1-6 wordt over het oordeel over deze aarde gesproken, zoals we ook opmerkten in Zacharia 1:7-11, uitmondend in de reiniging van de aarde. En dan zegt Jesaja 55: “Voor een doorstruik zal een cyprus opschieten, voor een disten zal een mirt opschieten, en het zal de HERE zijn tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden.” (vs. 12)
Dwars door het oordeel over deze wereld heen zal de HERE tot Zijn doel komen. De aarde zal worden gereinigd van de vloek die haar trof en die door de Here Jezus reeds door Zijn dood en opstanding van zijn kracht was beroofd, maar die in de toekomst tot eindeloze zegen zal zijn. In eerste instantie voor Israël, waar de mirte van nature voorkomt, maar door Israël heen voor alle volken.
In Galaten 3:7 en 8 lezen we: “Gij bemerkt dus, dat zij, die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn. En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden.”
Dit mogen we zeker weten, want God zelf heeft Zijn Naam daaraan verbonden en het zal de HERE zijn tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden. Ja, het zal waar en zeker zijn, want “Zijn werken waren van de grondlegging der wereld af gereed.” (Hebr. 4:3c)