Achtergrond
De eerste keer dat het in de Bijbel over Korinthe gaat, is Handelingen 18:1-18. Dit hoofdstuk begint met: "En hierna ging Paulus uit Athene weg en kwam in Korinthe" (vs. 1). Hij ontmoette er Aquila en Priscilla - Joden die op last van keizer Claudius Rome hadden verlaten - en werkte samen met hen als tentenmaker (vs. 2 en 3). Je leest alleen hier dat Paulus het beroep van tentenmaker uitoefende. Tegenwoordig worden zendelingen die een beroep uitoefenen in een ander land en daarnaast het evangelie verkondigen wel 'tentenmakers' genoemd. Maar ook in Nederland zijn er velen die een bediening hebben naast het 'normale' beroep dat ze uitoefenen. Vaak - en dat geldt zeker voor Paulus! - staan ze achteraf alleen bekend om het werk dat ze voor de Heere hebben gedaan.
Naast het maken van tenten sprak Paulus "iedere sabbat in de synagoge en probeerde Joden en Grieken te overtuigen" (vs. 4). In vers 5 wordt waarschijnlijk bedoeld dat Paulus, na de komst van Silas en Timotheüs uit Macedonië, zich geheel wijdde aan de evangelieprediking. In Macedonië lag ook Filippi. De gelovigen daar hebben Paulus altijd ondersteund (zie Fil. 4:15) en het ligt voor de hand dat zij via Silas en Timotheüs ook nu ondersteuning aan Paulus hadden gezonden zodat hij voor zijn levensonderhoud geen tenten hoefde te maken. De N.B.G.-'51-vertaling zegt het zo: "En toen Silas en Timoteüs uit Macedonië kwamen, wijdde Paulus zich geheel aan de prediking, waarin hij de Joden betuigde, dat Jezus de Christus is". De Filippenzen hebben het altijd belangrijk gevonden dat Paulus zoveel mogelijk vrijgesteld werd om het Woord van God te kunnen doorgeven. Toen Paulus later gevangen zat in Rome, deden zij dit nog steeds (Fil. 4:18).
Overigens hebben we hier in Handelingen 18:5b het evangelie, dat ik u verkondigd heb: Paulus werd "er door de Geest toe aangezet tegenover de Joden te getuigen dat Jezus de Christus is".
Paulus' verhouding tot de Korinthiërs
De relatie van Paulus met de Korinthiërs was van een geheel andere aard dan die met bijvoorbeeld de Filippenzen. Als je de brief aan de Filippenzen leest, merk je de warme band die er was tussen deze gelovigen en de apostel. Met de Korinthiërs lag dat anders. In de anderhalf jaar (Hand. 18:11) en de "vele dagen" daarna (vs. 18) dat Paulus in Korinthe was, verkondigde hij het evangelie aan "Joden en Grieken" (vs. 4), aan Joden in het bijzonder (vs. 5) en - nadat de Joden zich heftig verzetten - aan heidenen (vs. 6b). Wat deze laatste groep betreft, kwamen er velen tot geloof (vs. 8). Het ligt voor de hand dat een groot deel van deze heidenen behoorde tot de tien stammen van Israël die al eeuwen eerder door God - met de echtscheidingsbrief (Jes. 3:8) - weggezonden waren onder de volken. Zijn waren ten tijde van de Handelingenperiode niet-Joden en werden dus omschreven als heidenen. Tegelijk is het zo dat Paulus in die periode een dienaar van het nieuwe verbond was: "Hij (God) heeft ons namelijk bekwaam gemaakt om dienaars van het nieuwe verbond te zijn, niet van de letter, maar van de Geest; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend" (2 Kor. 3:6). In Jeremia 31:31-33 staat: "Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden - Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE. Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn". God zou het nieuwe verbond dus sluiten "met het huis van Israël en met het huis van Juda". Joden behoren tot het huis van Juda en voor zover er heidenen aan dat verbond deel kregen, moeten dat dus mensen zijn die tot de tien stammen van Israël behoorden. Er is geen enkele aanleiding om te menen dat God het nieuwe verbond sloot met mensen die nooit tot het verbondsvolk behoord hebben. Het oude verbond was immers gesloten met "de vaderen" en het nieuwe met de nakomelingen van die vaderen.
Zoals gezegd: de verhouding tussen Paulus en velen van de Korinthiërs was niet bepaald hartelijk te noemen. Er was verdeeldheid binnen de gemeente (1 Kor. 1:10-17 en 3:1-9). Paulus liet zich niet door hen beoordelen (1 Kor. 4:3) - blijkbaar was dat de sfeer. In hoofdstuk 9:1-17 moet hij zelfs zijn apostelschap verdedigen. En vanuit deze achtergrond en relatie schrijft Paulus in 1 Korinthe 15 over het evangelie dat hij hen verkondigd heeft. Het was nodig dat de Korinthiërs dit opnieuw bekendgemaakt werd - als een soort herinnering. Er waren er namelijk zelfs die de basiswaarheden van het evangelie ontkenden: "Als nu van Christus gepredikt wordt dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe kunnen sommigen onder u dan zeggen dat er geen opstanding van de doden is?" (vs. 12).
De inhoud van Paulus' boodschap
Hoewel Paulus in Korinthe anderhalf jaar onderwijs in het Woord van God had gegeven (Hand. 18:11), lijkt het erop dat sommige van de Korinthiërs een valse start hadden gemaakt en daarom lezen we in het begin van 1 Korinthe 15 (wat letterlijker weergegeven):
En ik maak u bekend, broeders
het evangelie dat ik u verkondigd heb
- dat u ook ontvangen hebt
- waarin u ook staat
- waardoor u ook behouden wordt
met welk woord ik u verkondigd heb
- als u het vasthoudt
- tenzij u vergeefs bent gaan geloven.
Vervolgens legt Paulus uit wat het door hem verkondigde evangelie is. En dat blijk de basis te zijn van elke evangelieverkondiging. In het algemeen kun je vanuit de natuur weten dát er een Schepper is. Dit wordt ook wel het "eeuwig evangelie" genoemd (Openb. 14:6 en 7; vgl. Ps. 33:6 en 9). Het evangelie van God maakt ons vervolgens bekend hoe je die Schepper kunt leren kennen, namelijk: door Zijn Zoon. In Romeinen 1 schrijft Paulus dat hij was "afgezonderd tot het evangelie van God, dat Hij tevoren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften, ten aanzien van Zijn Zoon, Die wat het vlees betreft geboren is uit het geslacht van David. Wat de Geest van heiliging betreft, is Hij met kracht bewezen te zijn de Zoon van God, door Zijn opstanding uit de doden, namelijk Jezus Christus, onze Heere" (vs. 1b-4). We zien dat we God kunnen leren kennen door de komst van Zijn Zoon, Zijn sterven en Zijn opstanding uit de doden. Ofwel: "... te getuigen dat Jezus de Christus is" (Hand. 18:5b). En wat Paulus verder schrijft in 1 Korinthe 15: "Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften, en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften ..." (vs. 3 en 4).
Dit is de (enige) basis voor het nieuwe leven dat je als mens mag ontvangen: Christus stierf voor je zonden, Hij was begraven en is op de derde dag opgestaan. En dat alles "overeenkomstig de Schriften". Dat stemt overeen met wat er in Romeinen 1 staat, namelijk dat God dit evangelie - deze blijde en juiste boodschap - "tevoren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften".
Meer is niet nodig. Slechts geloven dat het waar is wat God zegt en je bent behouden, je hebt een nieuw leven en je mag voortaan weten dat de Heere altijd bij je is en dat Hij je door Zijn genade vormt naar Zijn beeld. Zo eindigt Paulus dit gedeelte ook; ondanks dat hij de gemeente vervolgd heeft (1 Kor. 15:9b): "Maar door de genade van God ben ik wat ik ben ..." (vs. 10a). En door deze genade kon Paulus toen al schrijven dat hij meer had gearbeid dan "de twaalf": "... en Zijn genade voor mij is niet tevergeefs geweest. Integendeel, ik heb mij meer ingespannen dan zij allen; niet ik echter, maar de genade van God, die met mij is" (vs. 10b). Dit schreef hij dus al terwijl hij nog lang niet aan het einde van zijn bediening was gekomen.
Overeenkomstig de Schriften
Tenslotte: We lezen in dit gedeelte twee keer de uitdrukking "overeenkomstig de Schriften". De eerste keer heeft het betrekking op het feit "dat Christus gestorven is voor onze zonden" en de twee keer "dat Hij opgewekt is op de derde dag" (vs. 3 en 4).
Achteraf is het inderdaad niet moeilijk om deze beide feiten te lezen in de Schriften. Twee voorbeelden:
Jesaja 53 zegt: "Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen (...) Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen" (vs. 5 en 6).
En als het gaat om de derde dag van Zijn opwekking lezen we bijvoorbeeld over Jona dat hij "drie dagen en drie nachten in het binnenste van de vis" was (Jona 1:17). Later zegt de Heere Jezus daarover: "Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn" (Matt. 12:40).