Richteren 9 vertelt ons over de destructieve samenwerking tussen een koelbloedige machthebber en de bewoners van een stad; een kwestie die eindigt bij de dood van alle betrokkenen. Ogenschijnlijk betreft het niet meer dan een zwarte periode in Israëls geschiedenis, maar in werkelijkheid is dit alles een typering van de verhouding tussen Israël en de HEERE met daarin een profetisch vergezicht naar de tijden die komen gaan.
Sichem
Deze geschiedenis speelt zich af rondom de stad Sichem, zo’n twee kilometer ten oosten van het huidige Nablus op de Westelijke Jordaanoever (Tell Balata). Bij de opgravingen in de 20e eeuw werden de overblijfselen gevonden van Toren-Sichem (Richt. 9:46), ofwel Millo (9:6), een fortachtige toren (2 Kon. 12:20). Vermoedelijk bevond zich daar ook het tempelcomplex voor de Kanaänitische god Baäl-Berith (9:4). Ten tijde van Abimelech wordt Sichem bewoond door Israëlieten en Kanaänieten. De Baälcultus en de cultus rondom de heilige eik (9:6) zijn voorbeelden van de Kanaänitische invloeden. De namen Baäl-Berith (heer van het verbond) en El-Berith (god van het verbond – 9:46) houden mogelijk verband met het feit dat Sichem - en daarmee ook hun god - een periode lang aan het hoofd stond van een stedenbond.
Sichem ligt in het geografische midden van het land Israël, met destijds zes stammen erboven en zes eronder. In en rond deze stad hebben zich geestelijke hoogtepunten en dieptepunten in Israëls geschiedenis afgespeeld. Sichem is de eerste plaats in Kanaän waar Abram de HEERE een offer brengt (Gen. 12:6). Hier klinkt de belofte van land en nageslacht (Gen. 12:7). Hier woont later Jakob met zijn gezin en speelt zich ook de geschiedenis van Dina en de Sichemieten af (Gen. 33-34). Over Sichem klinken de woorden van Jozua, als het volk aan weerszijden van de stad - op Ebal en Gerizim - staat en de wet wordt voorgelezen (Joz. 8). Hier vindt onder Jozua's leiding later ook de vernieuwing van het verbond plaats (Joz. 24). In Sichem vindt de kroning van Rehabeam plaats en deze stad wordt - na de scheiding van de stammen - ook de woonplaats van Jerobeam I. Hier, bij de latere stad Sichar, klinken ook de woorden van Jezus tot de Samaritaanse vrouw (Joh. 4).
De stad Sichem is ook onlosmakelijk verbonden met Jozef. In Genesis 33:19-20 lezen we dat Jakob aan de oostzijde van Sichem voor honderd geldstukken een stuk grond koopt van de zonen van Hemor. Hij richt er een altaar op voor de HEERE. Op dit stuk grond worden later de beenderen van Jozef begraven (Joz. 24:32) en zijn ook de lichamen van de aartsvaders begraven (Hand. 7:16). Jakob werd zelf begraven in het graf bij Machpela, wat door Abraham gekocht was van Efron, de Hethiet, voor 400 zilverstukken (Gen. 23:16; 49:29-33; 50:12-13).
Op zijn sterfbed schenkt Jakob zijn zoon Jozef een 'bergrug' die hij afhandig heeft gemaakt van de Amorieten (Gen. 48:22). Het woord 'bergrug' is een vertaling van het Hebreeuwse 'shechem', ofwel 'sichem', wat schouder(blad) of rug betekent. In Johannes 4:5 wordt gezegd dat Sichar dicht bij het veld (akker) ofwel het terrein ('chorion') lag dat door Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven was. Waarschijnlijk omvatte dit terrein ook het door Jakob gekochte stuk grond.
Gideon
De aanloop naar de geschiedenis van Abimelech vinden we al tijdens het richterschap van Gideon. De eerste opdracht van de HEERE aan Gideon is dat hij de Baälsdienst van zijn vader moet verstoren. Hieraan ontleent hij vanaf dat moment zijn bijnaam Jerubbaäl ('laat Baäl het voor zichzelf opnemen'). Daarna krijgt hij de opdracht om de leiding te nemen in de oorlog tegen de Midianieten. Tot veertig
jaar daarna heeft het land rust (Richt. 8:28). In die periode krijgt Gideon vanuit het volk de vraag om over hen te heersen met een erfelijk koningschap. Gideon wil dit niet, maar zegt dat de HEERE over hen zal heersen (8:22-23). In Ofra, in het noorden van het stamgebied van Manasse, richt Gideon, vermoedelijk met gaven vanuit de oorlogsbuit, een heiligdom op, compleet met een efod (priestergewaad voor de hogepriester). Het volk Israël vervalt op deze plaats tot afgoderij (Richt. 8:24-27).
Gideon wilde weliswaar geen koning worden over Israël, maar we kunnen niet uitsluiten dat hij wél de heerschappij heeft gevoerd over de stam van Manasse, waartoe hij behoorde (6:15). Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de naam van zijn zoon Abimelech (‘mijn vader is koning’) en de koninklijke allure waarmee Gideon leefde. Hij had veel vrouwen (vgl. Deut. 17:17) en verwekte bij hen maar liefst 70 zonen (Richt. 8:29-30).
In 7:24-25 en 8:1-3 signaleren we wrijving tussen de twee broederstammen Manasse en Efraïm. Het terugdringen van de invloed van Efraïm binnen Israël zou voor Gideon een reden geweest kunnen zijn voor het versterken van de positie van Manasse. In Silo, op het grondgebied van Efraïm, stond ook het heiligdom voor de HEERE (Joz. 8:1), waardoor de Israëlieten voortdurend op Efraïm georiënteerd bleven. Dit zou een reden geweest kunnen zijn voor Gideon om op het grondgebied van Manasse eveneens een heiligdom op te richten, waar ‘geheel Israël heen ging’ (8:27).
Na de dood van Gideon keren de Israëlieten opnieuw de HEERE de rug toe en gaan ze de Baäls weer dienen. Ze roepen Baäl-Berith – van wie het heiligdom in Sichem staat - tot hun god uit. Dat is niet alleen respectloos ten opzichte van de HEERE, maar ook ten opzichte van de inspanningen van Gideon en zijn nageslacht. In Richteren 9 lezen we dat Abimelech, één van Gideons zonen, in deze situatie naar de macht grijpt. Hij weet de bloedverwanten van zijn moeder in Sichem voor zijn zaak te winnen, moordt vervolgens zijn broers uit en laat zich daarna in Sichem tot koning over Israël uitroepen (9:1-6). Het gevolg is een opeenstapeling van anarchie en geweld, dat eindigt met de dood van Abimelech en de burgers van Sichem.
Richters
Dat dit alles plaatsvindt te midden van Gods volk Israël en in het land dat de HEERE aan hen gegeven heeft, mag ons niet verbazen als we de situatie na Jozua's dood in ogenschouw nemen. Dat wat zo mooi begon, veranderde in een nationaal en geestelijk dieptepunt. Het volk verdreef niet op bevel van de HEERE de inheemse volken, maar liet hen in leven en nam zelfs hun godencultus over (Richt. 2:6-16). Het gevolg van dit alles was dat het grondgebied van Israël ongeveer 300 jaar lang geteisterd werd door omringende volken. De HEERE zag echter hun nood en gaf hen richters, die het volk gedurende perioden van hun vijanden verlosten. De richters konden echter het geestelijk tij niet keren. Aan het slot van Richteren vinden we twee keer de veelzeggende uitspraak: “In die dagen was er geen koning in Israël: een ieder deed wat juist was in zijn ogen” (Richt. 17:6 en 21:25).
Abimelech
Hij is de hoofdpersoon in de beschrijving van Richteren 9, en was de zoon van Gideon en zijn bijvrouw of minnares (Hebr. piylegesh) uit Sichem (8:31). Sichem behoorde tot het stamgebied van Efraïm (Joz. 21:21). Deze kwestie betreft dus het gezamenlijke gebied van ‘het huis van Jozef’. In 9:18 wordt Abimelechs moeder een slavin of dienstmaagd (Hebr. amah) genoemd. Het lijkt hier om een vrouw te gaan met wie Gideon wel een intieme relatie onderhouden had, maar die in zijn huis niet de positie kreeg van een gehuwde vrouw. Jothams woorden in 9:18 onderstrepen dit. Waarschijnlijk betrof het hier een Kanaänitische vrouw.
Hoewel Abimelech zich als leider opwerpt binnen het tijdperk van de richters (10:1), hoort hij niet in de rij van de richters thuis. Hij was niet door de HEERE aangesteld en het ging hem ook niet om het verlossen van het volk, maar om het verkrijgen van eigen macht. Hij pakte geen externe vijand aan,
maar werd zelf overwonnen. Ook als koning beantwoordde hij niet aan de criteria die de HEERE hiervoor gegeven had (Deut. 17).
Voordat Abimelech door de burgers van Sichem tot koning wordt uitgeroepen, ruimt hij eerst zijn broers uit de weg. Dat hij dit zo koelbloedig kon doen, heeft wellicht te maken met het feit dat hij binnen het gezelschap van zijn broers een ondergeschikte positie had, waarschijnlijk vanwege de afkomst van zijn moeder. Ten opzichte van de burgers van Sichem ervaart Abimelech echter wel een bloedband. Hij bepaalt hen erbij dat hij deel uitmaakt van 'hun beenderen en hun vlees' (9:2). De burgers van Sichem erkennen hem daarop als een broeder.
Abimelechs keuze voor Sichem en haar burgers lijkt ook strategisch te zijn. Sichem is op dat moment immers de plaats waar de tempel van Baäl-Berith staat (8:33) en daarmee middelpunt van de afgodendienst van de Israëlieten. Sichem was het geestelijk middelpunt van de Israëlieten die de HEERE de rug toekeerden. We kunnen niet uitsluiten dat ook de burgers van Sichem er belang bij hadden om zich met Abimelech en zijn ambities te verbinden. Met zijn waarschijnlijk half-Israëlische, half-Kanaänitische afkomst en als zoon van de laatste richter was hij immers de ideale kandidaat om de positie van Sichem binnen Israël en ten gunste van Efraïm te versterken.
Voor de moord op zijn broers heeft Abimelech de financiële steun nodig van de burgers van Sichem. Hij ontvangt van hen 70 zilverstukken uit de tempel van Baäl-Berith en regelt hiermee huurmoordenaars. Hij gaat naar Ofra – de thuisbasis van zijn familie – en vermoordt daar samen met hen zijn 69 broers op één steen. Deze moord doet denken aan een ritueel offer, waarbij de zonen van Gideon worden geslachtofferd. Alleen de jongste, Jotham, weet aan de dood te ontkomen door zich te verbergen. Bij terugkomst in Sichem wordt Abimelech tot koning uitgeroepen door de burgers van Sichem en Beth-Millo (9:6). Het huis van Millo (= huis van overvloed) ofwel de vestingtoren van Sichem (Migdal-Sichem - 9:46-47) was een afgebakend deel van Sichem (zie ook 9:46).
Bij de eik
Abimelech wordt tot koning uitgeroepen bij ‘de hoge eik die bij Sichem staat’ (9:6). Vermoedelijk gaat het hier om een heilige boom op en centrale plaats bij Sichem. Dergelijke bomen markeerden in het oude Kanaän niet zelden een centrum van afgodencultus en rechtspraak. Als in 9:37 dezelfde eik bedoeld wordt, bevond deze zich buiten de stad en binnen het zicht van Sichem. In 9:37 spreekt de HSV over de 'waarzeggerseik'. Het woord voor 'waarzeggen' (Hebr. anan) is verbonden met waarzeggerij ofwel toekomstvoorspelling (zie ook Deut. 18:10). In Genesis 12:6 wordt gesproken over de 'eik van More'. 'More' (Hebr. moreh) betekent 'leraar, onderwijzer'. Als we deze gegevens combineren, moet deze eik bij Sichem een soort orakelplaats voor de Kanaänieten geweest zijn, waar door middel van waarzeggerij kennis verstrekt werd. Dat deze boom waarschijnlijk tot een bos behoorde, kunnen we afleiden uit Deuteronomium 11:30.
Bij een aantal historische hoogtepunten uit Israëls geschiedenis komen we eveneens een eik bij Sichem tegen. Het lijkt hier te gaan om dezelfde plaats. Op deze plaats - bij de eik van More - bouwde Abram destijds een altaar voor de HEERE (Gen. 12:6). Bij de eik van Sichem verborg Jakob de afgoden uit zijn huis, met de bedoeling om er afstand van te nemen (Gen. 35:1-4). Op deze plaats vernieuwde Jozua ook het verbond tussen de HEERE en het volk Israël (Joz. 24:1, 25-26).
Notabene op deze plaats, waar zich tenminste drie prachtige momenten uit Israël geschiedenis afspeelden ten gunste van de HEERE, voltrekt zich het drama rondom Abimelech. Deze tegenstelling tussen licht en duisternis komen we ook tegen als we nagaan wat er zich in Israëls geschiedenis nog meer bij Sichem heeft afgespeeld. Bij deze stad, waar de toewijding van Abram, Jakob en Jozua aan de HEERE openbaar werd, en waar zich een prachtige ontmoeting tussen de Heere Jezus en de Samaritaanse vrouw afspeelt, woonde ook Jerobeam, de koning 'die Israël deed zondigen' (1 Kon. 14:6).
Levietenstad
Niet alleen het handelen van Abimelech is bizar te noemen, maar ook het feit dat dit alles zich afspeelt bij Sichem. Sichem was namelijk een vrijstad (Joz. 20:7), één van de zes steden in Israël waarheen mensen konden vluchten die een opzettelijk of onopzettelijk iemand gedood hadden (Num. 35). De inwoners van de vrijstad hadden de taak om de schuld van de doodslager vast te stellen en hem op basis daarvan al dan niet in bescherming te nemen tegen de bloedwreker. In Richteren 9 maken we kennis met inwoners van een vrijstad die een moord legaliseren! Wat een schril contrast. Het betreft hier Levieten, van wie Gods Woord op veel plaatsen voorbeelden geeft van hun trouw aan de HEERE. De Levieten in deze stad behoren ook nog eens tot de Kahathieten (Joz. 21:21; 1 Kron. 6:66-67), de groep van Levieten die onder leiding van de priesters en hogepriester dicht bij de heilige voorwerpen uit de tabernakel mochten komen (Num. 4:15; 10:21). Het heilige van God ging letterlijk door hun handen en juist hún stad verwordt tot een bolwerk van Baälsdienst en blinkt hier uit in geestelijke wanorde. Hoewel deze Levieten formeel in dienst staan van de HEERE, hebben ze feitelijk hun positie en gezag verspeeld. Al deze burgers worden na verloop van tijd om het leven gebracht, waarmee ook nog eens een instructie van de HEERE in het geding komt, namelijk dat de Kahathieten nooit uit het midden van Israël mogen worden uitgeroeid (Num. 4:18).
De vloek van Jotham
Jotham, de enig overlevende broer van Abimelech, spreekt vanaf de top van Gerizim de inwoners van Sichem toe en vertelt hen door middel van een fabel wat ze gedaan hebben. Hij wenst hen het allerbeste toe als ze een goede keus gemaakt hebben door Abimelech koning te maken en vervloekt hen (vs. 57) als dat niet het geval zou zijn: “Laat er dan vuur uitgaan uit Abimelech, dat de burgers van Sichem en Beth-Millo verteert, en laat er vuur uitgaan van de burgers van Sichem en Beth-Millo dat Abimelech verteert” (9:20). Daarop vlucht Jotham naar Beër en raakt hij voor de verhaallijn buiten beeld.
Na drie jaar stuurt God een boze geest tussen de burgers van Sichem en Abimelech. De Sichemieten worden afvallig aan hun leider. Mogelijk heeft het feit dat dat Abimelech niet meegaat in hun ambitie voor Sichem – hij woont er immers niet – hun opstandige gevoelens aangewakkerd. De Sichemieten gaan het omliggende gebied terroriseren. Ze laten zich in met Gaäl en zijn broeders, waarschijnlijk afkomstig vanuit de lokale Kanaänieten. Gaäl maakt Abimelech bespottelijk en daagt hem uit voor een gevecht. Zebul, overste van Sichem en bondgenoot van Abimelech, licht Abimelech in over de situatie. Hij komt daarop met een leger naar Sichem. Zebul daagt Gaäl uit om met Abimelech in gevecht te gaan in het veld. Dat loopt slecht voor hem af. Zebul verdrijft de overige sympathisanten van Gaäl uit Sichem. Vervolgens pakt Abimelech de burgers van Sichem aan, waarschijnlijk omdat ze zich hebben ingelaten met Gaäl. Hij doodt iedereen, sloopt de stad en maakt haar met zout onvruchtbaar en onbewoonbaar. De burgers van Migdal-Sichem (= uitkijktoren van Sichem) verschuilen zich in de schuilplaats bij het huis of de tempel van hun god El-Berith. Abimelech doodt hen allen door verbranding. Daarop gaat hij naar de vesting(stad) Tebes en neemt die in. De burgers vluchten een toren in en Abimelech wil de toren in brand steken. Dan gooit een vrouw een stuk van een molensteen op zijn hoofd. Abimelech laat zich doden door een knecht.
Foto: De dood van Abimelech
De Israëlieten die erbij aanwezig geweest zijn gaan naar huis. Deze geschiedenis besluit met: “Zo liet God het kwaad van Abimelech, dat hij zijn vader aangedaan had door zijn zeventig broers te doden, op zijn hoofd terugkeren. Evenzo liet God al het kwaad van de mensen van Sichem op hun hoofd terugkeren. En de vloek van Jotham, de zoon van Jerubbaäl, kwam over hen” (9:56-57).
De geschiedenis uit Richteren 9 doet ons denken aan die andere gruwelijke passage uit Richteren, die beschreven wordt in hoofdstuk 19-21. In beide geschiedenissen is er opvallend genoeg een link met Efraïm, met Levieten, met een bijvrouw en wordt er een stad vol inwoners uitgeroeid.