Maar er is nog meer. Niet alleen ben ik voor God één met de Here Jezus in Zijn dood, maar ook, en ik citeer maar wat de apostel Paulus hierover zegt: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.” (Rom. 6:4) Eén worden met de Here en opgewekt worden heeft een ‘prijskaartje’. De Here verwacht dat je in “nieuwheid des levens” gaat wandelen. Met andere woorden: het moet te zien zijn dat ik niet meer leef, maar dat Christus nu in mij leeft (Gal. 2:20).
Er is nog meer! We zullen zelfs ‘eens’ met Christus erven, de erfenis ontvangen! Romeinen 8, vers 17: “Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking.” Ook hier hangt een ‘prijskaartje’ aan: “delen in zijn lijden”, “Lijden om de gerechtigheid” noemt Petrus dit in 1 Petrus 1:14.
Deze woorden in de brieven aan de Romeinen en Galaten schreef de apostel Paulus in zijn 1e bediening. Toen het Koninkrijk van God op aarde niet meer kon aanbreken, omdat Israël ongehoorzaam bleef - ze werden in die tijd opnieuw verstrooid, in het jaar 70, toen Titus Jeruzalem verwoestte – begon Paulus’ 2e bediening. En wat blijkt?
Er is nog meer! Niet alleen zijn we als gelovigen ingelijfd in Christus’ dood, en zullen we ook gaan delen in Zijn verheerlijking, maar we Zijn nu ook opgewekt met Christus! Zó ziet God ons! Enkel door genade is het voor God nu zó, dat ik nog meer één ben geworden met Zijn Zoon; ik ben nu ook met Hem mede-opgewekt (Efe. 2:6). Zo ziet God mij!
Er is nog meer! Het gaat nú niet meer om uiterlijke dingen, uiterlijke gaven of zegeningen, nee, we zijn nu gezegend met alles wat God maar te geven heeft: met “allerlei (beter: alle) geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten in Christus Jezus.” (Efe. 1:3-14) Vandaar dat we na met Hem één geworden te zijn in Zijn dood, ook mede-levend gemaakt zijn met Hem en mede opgewekt met Hem.
God gaat nog verder. We mogen geloven dat we zelfs met Hem een plaats hebben gekregen in de hemelse gewesten (Efe. 2:6). Stel je voor, we zijn “huisgenoten Gods!” (Efe. 2:19) Zo ‘thuis’ mogen we nu bij God zijn. Dát mag je nu geloven! Maar ook hier hangt ook een ‘prijskaartje’ aan. De apostel Paulus roept ons op, wanneer je dit weet én gelooft, om dan ook zó – waardig – te gaan wandelen (Efe. 4:1). Als iemand die al ‘in de hemel woont’ en hier op aarde Christus mag vertegenwoordigen. Paulus zegt in Filippenzen 3, dat hij alles wat hij had schade acht en nog maar één ding wil: Christus moet in hem gestalte krijgen.
Stel je voor dat je, hoewel je weet van dit “geheim”, je er niet – waardig – naar wandelt! Dat zou toch de naam van onze Here opnieuw schaden? Je zou Hem er toch een groot verdriet mee doen? Dat mag en kan toch niet?! “Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat. Om zijnentwil heb ik dit alles prijsgegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen, en in Hem moge blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof VAN Christus, welke uit God is op de grond van het geloof.” (Fil. 3:8,9)
Ja, er hangt een ‘prijskaartje’ aan de kennis van de Verborgenheid. Geen wonder dat we in Filippenzen 2:5 dan ook lezen: “…Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was.” Je kunt de Here Jezus Christus niet nadoen, daarvoor is Hij te groot, te verheven. Maar laat die gezindheid a.u.b. wel bij u zijn.
Pure kennis van de Verborgenheid kan een ‘verborgen’ gelovige hard maken, keihard. Het kan en mag toch niet waar zijn dat we dingen zeggen als bijvoorbeeld: ‘Je denkt toch niet dat we weer afdalen naar het niveau van…’ of: ‘zij snappen het nog niet...’ en ons daarmee verheffen boven of neerkijken op broeders en zusters. U kent ongetwijfeld zelf ook wel van die uitspraken. Dát is toch niet de gezindheid van Christus die Zelf vastgelopen mensen opzocht en met hen op weg wilde gaan, hen wilde troosten en bemoedigen. Het is toch Gods werk aan ons en wij ontvangen al Gods zegeningen toch enkel uit pure genade? Heeft onze Here Zich niet ontledigd en de gestalte van een dienstknecht aangenomen? Heeft Hij Zich niet tot het diepste toe vernederd om mij - ons - te redden? Om Gods eer weer te herstellen? Staan wij boven onze Here? Moeten wij niet in Zijn spoor gaan? Ook leren dienen, klein worden, zodat Hij in ons groot kan zijn?
Ja, er hangt wel degelijk een ‘prijskaartje’ aan de boodschap van de Verborgenheid. Als je niets meer van jezelf overeind laat (je bent immers met Hem gestorven), niet meer ziet op eigen gerechtigheid, maar leeft in de gezindheid van Christus, Christus ‘aandoet’, een dienaar wordt voor de mensen (1 Tim. 4:6), in het bijzonder voor gelovigen, dan heb je volgens mij iets begrepen van dát wat in de Handelingen-periode nog verborgen was in het hart van God Zelf (Efe. 3:9). Dát wat zichtbaar is geworden toen de Here Jezus Christus, de Eerstgeborene van de ganse schepping (Kol. 1:15), die ‘Nieuwe Mens’ schiep, Zijn Lichaam, waarvan Hijzelf hét Hoofd is (Efe. 2:14-16, Kol. 2:18,19).
Laten we, dat ‘prijskaartje’ niet vergeten en wellicht de prijs missen die de Here Jezus Christus ons zo graag wil geven: “Laat niemand u de prijs doen missen door gewilde nederigheid engelenverering, als ingewijde in wat hij heeft aanschouwd, zonder reden opgeblazen door zijn vleselijk denken, terwijl hij zich niet houdt aan het Hoofd, waaruit het gehele lichaam, door pezen en banden ondersteund en samengehouden, zijn goddelijke wasdom ontvangt.” (Kol. 2:18,19)
Laten we alsjeblieft de Here niet (opnieuw) pijn doen door ‘eigen gerechtigheid’, maar verstandig zijn en trachten te verstaan wat Zijn wil is. Hij is het Zó waard!