‘Knecht des HEREN’
Velen van ons kennen wel de opschriften 'profetie aangaande de Knecht des HEREN', die de N.B.G.-'51-vertaling boven vier gedeelten in het boek Jesaja heeft staan. In geen van deze gedeelten komt overigens de uitdrukking èvèd Jahweh voor. Maar dat het wel degelijk over de Knecht van de HEERE - in Wie wij meteen de Heere Jezus Christus herkennen - gaat, wordt uit de inhoud van die Bijbelgedeelten duidelijk.
De letterlijke titel 'Knecht van de HEERE' wordt niet één keer voor Christus gebruikt; wel voor drie andere personen. De teksten waarin zo'n persoon voor het eerst 'Knecht van de HEERE' wordt genoemd, leggen een opmerkelijk verband met onze Heiland.
Waar komt het voor?
In 21 teksten in het Oude Testament heeft de uitdrukking èvèd Jahweh betrekking op individuele personen, namelijk Mozes, Jozua en David. Zie voor alle teksten het kader. Daarnaast wordt het één keer gebruikt, schijnbaar als aanduiding voor Christus, maar wat meer voor de hand ligt: als aanduiding voor Israël (Jes. 42:19).
22x èvèd Jahweh met betrekking tot individuele personen in 21 teksten:
- Deut. 34:5 en Joz. 1:1, 13 en 15; 8:31 en 33; 11:12; 12:6 (2x); 13:8; 14:7; 18:7; 22:2, 4 en 5; 2 Kon. 18:12 en 2 Kron. 1:3 en 24:6 (Mozes);
- Joz. 24:29 en Richt. 2:8 (Jozua) en
- Ps. 18:1 en 36:1 (David).
Een opmerkelijk verband
Wanneer we de in het kader genoemde teksten over Mozes, Jozua en David lezen, zien we een opmerkelijk verband; zeker als we naar de eerste teksten kijken waarin zij 'dienaar van de HEERE' genoemd worden:
- "Zo stierf Mozes, de dienaar van de HEERE, daar in het land van Moab, overeenkomstig het woord van de HEERE" (Deut. 34:5);
- "Het gebeurde na deze dingen dat Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de HEERE, stierf, honderdtien jaar oud" (Joz. 24:29) en
- "... van de dienaar van de HEERE, van David, die de woorden van dit lied tot de HEERE gesproken heeft, op de dag waarop de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul" (Ps. 18:1).
U ziet dat er in de teksten waarin voor het eerst deze personen als 'dienaar van de HEERE' worden omschreven, sprake is van hun levenseinde. Wellicht is dat in de laatste tekst niet meteen duidelijk, maar als we ons realiseren dat Psalm 18 in z'n geheel ook in 2 Samuël 22 voorkomt, blijkt het ook voor Psalm 18 te gelden. 2 Samuël 23 begint namelijk met: "En dit zijn de laatste woorden van David" (vs. 1-7) en in aansluiting daarop lezen we in 2 Koningen 2:10 dat David te ruste ging bij zijn vaderen en begraven werd in de stad van David. Dat hier inderdaad sprake is van het einde van Davids leven, geeft het opschrift van Psalm 18:1 eigenlijk ook al aan: "... de dag waarop de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul".
Wordt iemand omschreven als 'knecht of dienaar van de HEERE' dan blijkt dit dus op de één of andere wijze in verband te staan met het einde van het leven van die persoon. Nu zijn Mozes, Jozua en David niet zo maar wat mensen! Zij zijn schaduwbeelden van Christus. In Hebreeën 3:1-6 wordt Mozes vergeleken met Christus, waarmee hij een beeld van Hem is. Dat geldt ook voor Jozua die in Hebreeën 4:8 genoemd wordt in het licht van die andere Jozua (= Jezus). En hebben we het over David dan zien we dat de Heere 'de Zoon van David' genoemd wordt. Hij is de Erfgenaam van de troon van David. De betekenis van de naam 'David' is overigens 'Geliefde' en zo vinden we onze Heiland ook omschreven; zie bijvoorbeeld Mattheüs 17:5 en Efeze 1:6.
Eigenschappen van een knecht
In het Nieuwe Testament komen de woorden 'slaaf', 'dienstknecht', 'mededienstknecht' en 'dienen' ook regelmatig voor. Als je de teksten met deze woorden leest, kom je allerlei kenmerken en eigenschappen van een dienstknecht tegen. Daarbij kun je denken aan het volgende:
- een knecht staat niet boven zijn heer, maar is hem gehoorzaam (Matt. 10:24 en Efe.6:5);
- hij kan slechts één heer dienen (Matt. 6:24);
- hij doet wat hij moet doen, wat hem opgedragen wordt (Luk. 17:10);
- hij wil niet aanbeden worden (Openb. 19:10 en 22:9);
- "... de slaaf blijft niet eeuwig in het huis; de zoon blijft er eeuwig" (Joh. 8:35);
- hij heeft niets te zeggen en is te vergelijken met een onmondig kind (Gal. 4:1 en 7) en
- "Een dienstknecht van de Heere moet geen ruzie maken, maar vriendelijk zijn voor allen, bekwaam om te onderwijzen, en iemand die de kwaden kan verdragen. Hij moet met zachtmoedigheid hen onderwijzen die zich verzetten" (2 Tim. 24 en 25a).
De gestalte van een slaaf
Hét woord voor 'slaaf' of 'dienstknecht' in het Nieuwe Testament is het Griekse doulos. Dit woord komt 126 maal voor, maar wordt slechts één keer voor de Heere Jezus Christus gebruikt.Dat is in Filippenzen 2:5-8: "Laat daarom die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was, Die, hoewel Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn, maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood" (in Mattheüs 12:18 valt het op dat "Knecht" niet de vertaling is van doulos, maar van pais. Dit is het grondwoord voor 'kind'. Voor zover het gaat om een kind dat gehoorzaamt of kán gehoorzamen, wordt dit in het Nieuwe Testament ook wel met 'knecht' vertaald).
En uitgerekend de enige tekst in het Nieuwe Testament waar Christus doulous - slaaf - genoemd wordt, legt het directe verband met Zijn sterven.
Het zijn enorme tegenstellingen die in Filippenzen 2:5-8 beschreven worden. Zijn "gestalte van God" staat hier tegenover Zijn "gestalte van een slaaf". Ofwel: heerlijkheid tegenover vernedering. In dit gedeelte zegt de uitdrukking "gestalte van God" iets over Christus' verhouding tot de Godheid. Daar worden in het Nieuwe Testament meerdere woorden voor gebruikt. Denk bijvoorbeeld aan:
- het beeld van de onzichtbare God (Kol. 1:15);
- de afstraling van Zijn heerlijkheid (Hebr. 1:3);
- de (exacte) afdruk van Zijn wezen (Hebr. 1:3) en
- het Woord van God (Joh. 1:1-4 en 14).
En vanuit Filippenzen 2 kunnen we daar dus "gestalte van God" aan toevoegen en elk woord - beeld, afstraling, afdruk, Woord en gestalte - zegt iets specifieks over hoe God Zich in Christus openbaar maakt. In Christus woont immers de hele volheid van de Godheid lichamelijk (Kol. 2:9). Al de eigenschappen van God, Zijn heerlijkheid, Zijn wezen, worden in de Zoon getoond.
Het hier gebruikte woord "gestalte" (Grieks: morfé) betekent: de uiterlijke vorm van innerlijke eigenschappen. Je zou kunnen zeggen: 'Aan de gestalte zie je hoe iemand is'. Is er sprake van de gestalte van God waarin Christus Zich bevond (en bevindt), dan 'zien' we in Hem Wie en hoe God is. En toen Hij de gestalte van een slaaf had aangenomen, kon je in die gestalte de eigenschappen van de ware dienstknecht ontdekken. We hebben onder het kopje 'Eigenschappen van een knecht' al een opsomming van die eigenschappen gegeven.
De profetieën aangaande de Dienaar van de HEERE
In het boek Jesaja staan vier gedeelten die bij uitstek wijzen op de Heere Jezus Christus en die profetische verwijzingen bevatten naar Zijn persoon, Zijn optreden en Zijn gezindheid. In deze vier gedeelten zien we nog meer van die eigenschappen:
In Jesaja 42:1-9 zijn dat de volgende kenmerken: Hij doet het recht voortgaan; Hij schreeuwt niet en verbreekt het geknakte riet (dat wat kwetsbaar is) niet en dooft de uitdovende vlaspit niet.
In Jesaja 49:1-13 lezen we dat Hij veracht en verafschuwd zou zijn.
Jesaja 50:4-11 noemt zaken als: op de juiste tijd een woord met de vermoeide spreken, niet ongehoorzaam zijn, Zijn rug geven aan wie slaan. Hij liet Zich de baard uittrekken en verborg Zich niet voor smaad en spuug.
En in de bekende profetie van Jesaja 52:13-53:12 lezen we dat de Dienaar van de HEERE verstandig handelde. Hij was zonder gestalte of glorie, had geen begeerlijke gedaante en was veracht, onwaardig, bekend met ziekte, geplaagd, geslagen, verdrukt. Hij deed Zijn mond niet open en liet Zich als een lam ter slachting leiden.
Gehoorzaam tot in de dood
Wat eigenlijk wel voor de hand ligt, wordt in al deze teksten duidelijk: het knechtschap heeft met gehoorzaamheid en vernedering te maken - en wat de Heere Jezus betreft, was dit een gehoorzaamheid tot in de (kruis)dood. De titel 'Knecht / Dienaar van de HEERE' getuigt van het offer dat Hij bracht!
We lezen in Filippenzen 2 dat de Heere "bovenmate verhoogd" werd na Zijn dood. Maar dit betekent tegelijk dat Hij eerst 'bovenmate vernederd' was! Na Zijn verhoging heeft Hij de Naam boven alle naam ontvangen.
Zijn 'knechtschap' is nadrukkelijk verbonden met Zijn vernedering en daarom met Zijn mens-zijn. Nu is Hij de opgestane en verheerlijkte Heere. Nu is Hij geen Knecht meer en dat zal blijken! Vergelijk Hebreeën 9:28, waar staat: "... zo zal ook Christus, Die eenmaal geofferd is om de zonden van velen weg te dragen, voor de tweede keer zonder zonde gezien worden door hen die Hem verwachten tot zaligheid". Als dienstknecht nam Hij de zonde op zich en bracht die aan het kruis. Hij nam de zonde mee de dood in ... Zíjn dood. Wat een onbegrijpelijke liefde en genade heeft God daarin geopenbaard. En wat een voorrecht voor ons om Hem te kennen en te weten dat de Heere in ons alledaagse leven bij ons is. Hij is immers opgestaan uit de dood. En inderdaad zal Hij eenmaal de Koning der koningen en de Heere der heren doen aanschouwen (1 Tim. 6:14 en 15). Dan komt Hij niet nogmaals als een knecht, maar openbaart Hij de zalige en enige Heerser!