Opgeblazen en leeggelopen ego’s
Ieder mens heeft het nodig bevestigd te krijgen dat hij/zij er mag zijn. Dit is al in de eerste fase van ons leven het geval. Jonge kinderen die te weinig of geen aandacht van hun ouders krijgen, kunnen stoornissen ontwikkelen die hen later in het leven parten kunnen spelen. Maar ook wie in zijn of haar jeugd wel aandacht krijgt, maar dan op een negatieve manier, kan hierdoor beschadigd raken en daar op latere leeftijd hinder van ondervinden. En als wij opgroeien en ouder worden, hebben wij nog steeds liefde en waardering van anderen nodig. Het belangrijkst hierin zijn onze ouders, broers en zussen, man of vrouw, kinderen en vrienden. Toch kunnen zij heel vaak ons niet die mate van erkenning geven die wij nodig hebben. Veelal komt dit omdat wij ronduit slecht behandeld worden, gebrouilleerd zijn geraakt of gewoonweg omdat wij langs elkaar heen leven. Echter, ook in de beste ouder-kind relaties, huwelijken en vriendschappen kunnen wij een onverzadigd gevoel ervaren. Wij menen tekort gedaan, niet gezien en onvoldoende gewaardeerd te worden. Hoe gaan wij hier mee om?
Met een tekort aan erkenning wordt vaak op twee manieren omgegaan. De eerste is dat wij bij de pakken neer gaan zitten. Het gevolg is dat wij ons meestal terug trekken in een emotionele toestand van teleurstelling, verongelijktheid en zelfs frustratie. Sommige mensen raken hierdoor uiteindelijk afgestompt en verzuurd. Ze zijn in het leven teleurgesteld, beleven er geen plezier aan en wijten dat vooral aan anderen, maar soms ook aan zichzelf, waarbij zij doorgaans gevoelens van minderwaardigheid ontwikkelen.
Een andere manier om met het gemis aan liefde en aandacht om te gaan is om de strijd aan te gaan en zodoende af te dwingen dat wij wel gezien worden. Dit gezien-worden kan zowel inhouden hoe anderen ons zien, als hoe wij ons zelf zien. Deze strijd gaan wij dan aan door ons te profileren door middel van prestaties, het hebben van bezit, het opdoen van unieke ervaringen en het gunstig presenteren van ons zelf. Wij kunnen hier denken aan carrière maken, gefixeerd zijn op het leveren van bepaalde sportprestaties, het pronken met een mooie woning, auto en met gadgets, je voorstaan op het maken van verre en bijzondere reizen en je onderscheiden van anderen door je uiterlijk te verfraaien met exclusieve kleding en medisch niet noodzakelijke cosmetische behandelingen. Alle successen die wij op deze manier bereiken, maken wij dan vervolgens graag wereldkundig via social media, zodat zoveel mogelijk mensen kunnen zien hoe geweldig wij zijn en hoe fantastisch ons leven is.
Maar niet alleen op deze manier gaan wij de strijd aan. Soms gaat het wat subtieler en is het zelfs in een vroom jasje gestoken. Wij kunnen ons namelijk ook laten gelden door ons te profileren als een goed christen. Bijvoorbeeld door ons dienstbaar te maken aan medegelovigen en in de gemeente. Daarbij zijn die plekken het meest geliefd die ons in de spotlights zetten. Hierbij kunnen we bijvoorbeeld denken aan het optreden als voorganger/spreker, Bijbelstudieleider en oudste. Maar ook door minder aanzienlijke taken op ons te nemen kunnen wij proberen erkenning te vinden. Wij zouden dit onder de noemer ‘gewilde nederigheid’ kunnen scharen (Kol. 2:18 – NBG Vert.). Op deze manieren proberen wij onze innerlijke leegte op te vullen en méér mens te worden dan wij ons voelen.
Waar degenen die bij de pakken neerzitten klein en leeg zijn, daar blazen degenen die de strijd aangaan zichzelf juist op. Zij hebben hun lege ego gevuld met zaken van buitenaf en zichzelf daardoor groter gemaakt dan zij daadwerkelijk zijn. Het probleem is echter dat wat wij ook presteren, wij altijd zo goed zijn als ons laatste succes. Als wij de ene prestatie niet op de andere laten volgen, loopt ons zorgvuldig opgebouwde ego uiteindelijk van ons weg. Wij zouden in dit opzicht kunnen zeggen dat wij poreus zijn. Hoe wij ons ego ook opblazen, het blijft leeglopen en daardoor moeten wij blijven blazen. Bovendien is hetgeen waarmee wij gevuld zijn niet meer dan lucht. Het is vluchtig en kent een beperkte houdbaarheidsduur. Als ons zorgvuldig opgebouwde kaartenhuis van prestaties al niet door tegenslag tijdens het leven in elkaar stort, dan doet het dit wel op het moment dat wij onze laatste adem uitblazen. Van onze prestaties blijft dan niet veel meer over dan wat vage herinneringen bij de nabestaanden.
In het idee van onszelf opblazen vinden wij een overeenkomst terug met de kogelvis. De kogelvis foto is een vis die zichzelf opblaast als er gevaar dreigt. Door dit te doen maakt hij zichzelf groter dan hij in werkelijkheid is en probeert zo zijn belagers te imponeren. Zijn opgeblazen staat is echter niet hoe hij werkelijk is. Op het moment dat zijn belagers verdwenen zijn, laat hij zich leeglopen en heeft weer zijn normale omvang. Ergens gaat het met ons ook zo als wij indruk willen maken op de buitenwereld. Wij houden onze opgeblazen toestand vol tot het moment dat anderen verdwenen zijn. Als wij dan weer alleen zijn, worden wij vaak dubbel zo hard geconfronteerd met onze leegheid en eenzaamheid.
Opgeblazen Korintiërs
Het gegeven van die opgeblazenheid is niet alleen iets van deze tijd. Ook in de tijd van de Bijbel was hier sprake van. Zo zegt Paulus tegen de Kolossenzen dat zij zich niet moeten opblazen door menselijk en egocentrisch denken (Kol. 2:18 – NBG Vert.). Het Griekse werkwoord voor ‘opblazen’, is phusio-oo. Dit woord komen wij maar liefst zes keer tegen in Paulus’ eerste brief aan de Korintiërs (1 Kor. 4:6, 4:18, 4:19, 5:2, 8:1 en 13:4 - NBG-Vert.). Blijkbaar waren de Korintiërs volgens Paulus nogal opgeblazen. Zo zegt hij in 1 Korinthe 4:18: “Doch sommigen hebben zich opgeblazen…” en in 1 Korinthe 5:2: “En gij zijt opgeblazen…”. Daar tegenover staat in 1 Korinthe 13:4: “De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen” (allen NBG-Vert.). Uit dit laatste vers kunnen wij concluderen dat het opblazen van ons ego weinig relatie heeft met het ontvangen en uitdelen van Gods liefde.
Het interessante is nu om te zien of Paulus, naast het noemen van de kwaal van het-opgeblazen-zijn, ook de remedie hiertegen benoemt. Hij doet dat inderdaad, en wel in 1 Korinthe 3:21-4:5. Laten wij eens kijken wat Paulus hier zegt. Wij maken hier overigens gebruik van de Herziene Statenvertaling.
Niet roemen in mensen, maar in Christus
In 1 Korinthe 3:21 schrijft Paulus: “Laat daarom niemand roemen in mensen, want alles is van u”. De reden dat Paulus dit zegt, is dat de Korintiërs hier nogal de neiging toe hadden. Zij gingen er prat op dat zij een bepaalde partij binnen de plaatselijke gemeente toebehoorden: “Ik bedoel dit, dat ieder van u zegt: Ik ben van Paulus, ík van Apollos, ík van Kefas, en ík van Christus” (1 Kor. 1:12). Hun partijdigheid ging zo ver dat zij zich (zoals het er letterlijk staat) opbliezen tegenover elkaar (1 Kor. 4:6). Je zou dus kunnen zeggen dat de Korintiërs hun identiteit aan partijschap ontleenden en daarbij anderen onderuit haalden. Dit laatste is wat wij zelf ook wel doen, bewust of onbewust, als wij ons eigen ego proberen op te krikken. Doorgaans ontlenen wij namelijk onze trots aan het gegeven dat wij beter presteren of meer hebben dan de ander. In onze zelfverheffing halen wij zo de ander naar beneden. Helaas gebeurt dit onder gelovigen ook op geestelijk vlak. Hoe vaak vereenzelvigen wij ons niet met het gedachtegoed van spreker A waarbij tegelijkertijd het gedachtegoed van spreker B onderuit gehaald wordt? Het bouwen van onze identiteit op mensen of op partijschappen bouwt ons uiteindelijk niet werkelijk op en haalt daarbij doorgaans ook de ander neer.
Het (niet) roemen in mensen kan overigens ook op een andere manier gebeuren. Om dit te verduidelijken maak ik graag gebruik van een voorbeeld. Mijn grootouders waren zeer gelovige mensen die zich begaven in één van de meest behoudende reformatorische kringen. Opa kende de zekerheid van behoud en kon getuigen dat hij door Jezus Christus een kind van God was. Oma was echter nogal twijfelmoedig en had totaal geen zekerheid in het geloof. Zij keek daarbij erg op tegen haar man. Hij was haar richtpunt in het geloof en zo moest zij als gelovige ook worden. Echter, door haar geestelijke gesteldheid kon zij nooit aan deze aan haar zelf opgelegd verwachting voldoen. Het roemen in haar man had tot gevolg dat oma zelf in feite geen geloofsleven had. Uiteindelijk kwam opa eerder te overlijden dan oma. De vraag was nu wat er van oma en haar geloofsleven terecht moest komen. Ergens bepaalde haar overleden man wie zij was. Het bijzondere was dat oma na het overlijden van opa haar eigen geloofsidentiteit begon te ontwikkelen. Zij mocht gaan ontdekken dat Christus ook voor haar gestorven was en hierin gaan geloven. Ver in de tachtig gekomen nam zij vervolgens voor het eerst van haar leven deel aan het avondmaal. Een immense stap was dit voor haar. Aan het einde van haar leven gekomen mocht zij in Christus sterven en dit is ook wat op de grafsteen van het gezamenlijke graf van opa en oma mag staan: “Zalig zijn de doden die in de HEERE sterven” (Openb. 14:13).
Paulus leert ons om onze erkenning niet bij mensen of in mensen te zoeken. Als wij dat doen, zullen wij bedrogen uitkomen en met lege handen achterblijven. Niet voor niets zegt Psalm 118:8-9: “Het is beter tot de HEERE de toevlucht te nemen dan op de mensen te vertrouwen. Het is beter tot de HEERE de toevlucht te nemen dan op edelen te vertrouwen.”
Met name dit laatste vers willen wij nog weleens vergeten. Vaak zien wij op tegen mensen die naar ons inzicht het in de wereld en/of het geestelijk leven verder hebben geschopt dan wij. Wij plaatsen hen op een voetstuk; hún mening en identiteit wordt de onze. Degenen die wij op een voetstuk plaatsen – hoe goed zij ook mogen zijn – kunnen ons echter nooit datgene geven wat wij werkelijk nodig hebben. Zij kennen namelijk ook hun zwakheden en beperkingen, en zijn bovendien net als wij sterfelijk. Wij kunnen beter ons vertrouwen bouwen op wat wij als gelovigen in Christus ontvangen.
Alles ontvangen
Wat in Christus ontvangen wordt, laat Paulus zien in het vervolg van 1 Korinthe 3. Nadat hij heeft gesteld dat niemand moet roemen in mensen, zegt hij: “want alles is van u” (1 Kor. 3:21b). Wat dit alles is, somt hij in het volgende vers op: “… hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Kefas, hetzij de wereld, hetzij het leven, hetzij de dood, hetzij tegenwoordige dingen, hetzij toekomstige dingen, alles is van u” (1 Kor. 3:22). Gelovigen hoeven niet enkel genoegen te nemen met Paulus, Kefas of Apollos. Nee, ze hebben alles ontvangen. Ze mogen leren van zowel Paulus, als Apollos en Kefas. Ze zullen over de wereld regeren, ze hebben het eeuwige leven en zodoende trotseren zij de dood, zij mogen genieten van het goede van dit leven en tegelijk uitzien naar het toekomstige leven in heerlijkheid.
Hebben zij dit ontvangen omdat zij zelf zo goed zijn, zoveel gepresteerd hebben of zo’n groot geloof hebben? Als wij de Korinthebrief lezen, wordt ons duidelijk dat dit zeker niet het geval is. Zo zegt Paulus in 1 Korinthe 1:26 dat er onder de Korintiërs weinig zijn die wijs, machtig en aanzienlijk zijn. En ook gedroegen zij zich niet bepaald als goede christenen. Er was in de gemeente sprake van een losgeslagen seksuele moraal, men sleepte elkaar voor de rechter, er waren echtscheidingen, er waren conflicten over wat wel en niet gegeten mocht worden en de gezamenlijke maaltijden waren schranspartijen, waarbij men vaak niets voor de ander overliet. En toch ontvangen de Korintiërs alles. De reden daarvan is dat zij van Christus en God zijn: “U echter bent van Christus en Christus is van God” (1 Kor. 3:23). Door Christus ontvangen zij alles van God. Er zit daarbij geen enkele eigen verdienste van henzelf.
Dit op onszelf toepassend is het bijzondere dat alles wat wij willen hebben, waar wij naar streven en waar wij misschien voor ploeteren en strijden, en wat ons kan frustreren omdat wij het niet behalen, ons als gelovigen voor niets gegeven wordt in Christus. Waarom zouden wij dan nog op allerlei vlak streven naar bezit, beroemdheid en roem als wij weten dat wij in Christus een hemels bezit, een hemelse naam en hemelse heerlijkheid ontvangen hebben? En toch doen wij dit. En waarom doen wij dat? Omdat wij hiermee erkenning proberen te krijgen van de mensen om ons heen. Wij willen naar hun oordeel goed gevonden en geaccepteerd worden. En het liefste hebben wij nog dat zij tegen ons opkijken en ons als voorbeeld nemen. Hiermee hopen wij de leegheid, eenzaamheid en onbegrepenheid van ons hart te kunnen verdrijven. Als wij echter eerlijk naar onszelf kijken, komen wij tot de ontdekking dat, ondanks al onze pogingen, wij nog steeds leeg zijn en hooguit onszelf opgevuld hebben met de gebakken lucht van onze eigen prestaties. Wij zijn nog steeds verdwaald in onszelf. De vraag is hoe wij hiermee om moeten gaan en hoe wij een weg kunnen vinden uit deze persoonlijke misère. Dit is waar wij in het volgende artikel bij stil willen staan. In ieder geval mogen wij al wat richting vinden in wat Paulus in Filippenzen 4:19 zegt: “Maar mijn God zal u, overeenkomstig Zijn rijkdom, voorzien van alles wat u nodig hebt, in heerlijkheid, door Christus Jezus.”