Waar komt geloof vandaan?
Er is slechts één antwoord op deze vraag: Het komt van God. We lezen in Efeze 2: " Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen…" (vs. 8 en 9). We kunnen ons in deze woorden niet vergissen en ze zullen dankbaar aanvaard worden door hen die niet struikelen over de vrijheid van die genade.
Als we vervolgens onderzoeken op welke wijze deze gave van God komt, vinden we het antwoord in Romeinen 10:17. Om te zien waar het in dit vers om draait, moeten we beginnen bij vers 13-16: "Want ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden. Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Wie zij niet geloven? En hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt? En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden worden? Zoals geschreven staat: Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die vrede verkondigen, van hen die het goede verkondigen! (vgl. Jes. 52:7). Maar zij zijn niet allen het evangelie gehoorzaam geweest. Jesaja zegt namelijk: Heere, wie heeft onze prediking geloofd? (vgl. Jes. 53:1).
En dan komt vers 17: "Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord van God." Zo wordt de manier waarop het geloof komt, uitgelegd en geïllustreerd. Het komt als de "gave van God".
Gehoor
Romeinen 10:17 bevat drie woorden waar we wat dieper op ingaan. In de eerste plaats heeft het Griekse woord dat hier met ‘gehoor’ vertaald is, geen betrekking op het zintuigelijke horen, of het horen op zich, maar op dat wat gehoord wordt. Vandaar dat ditzelfde woord in vers 16 wordt vertaald met ‘prediking’: "... wie heeft onze prediking geloofd?"
Het Griekse woord luidt: akoee. En wat gehoord werd, had betrekking op Christus, zoals duidelijk is uit de woorden van Jesaja 52:15, waar staat: "... Want zij aan wie het niet verteld was, zullen het zien, en zij die het niet gehoord hebben, zullen het begrijpen." Dat wat hen verkondigd was, had betrekking op Christus (vandaar in sommige vertalingen: ´het Woord van Christus´) en was van God afkomstig. In Habakuk 3:2 staat hetzelfde woord: "HEERE, toen ik Uw tijding hoorde...", dat is: 'Wat U gezegd hebt' (Hebreeuws: Uw gehoor). In Galaten 3:2 vraagt de apostel: "Hebt u de Geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?", dat wil zeggen: 'Door te geloven wat u door mij van God gehoord hebt?' (vgl. vs. 5).
Woord
In de tweede plaats wordt in Romeinen 10:17 gezegd, dat het geloof (oftewel: ´dit geloof´ in Hebr. 11:2) komt door het horen van "het woord van God". Het woord dat hier met ´woord´ vertaald is, is niet het Griekse logos, maar rhema. Dit is belangrijk en van grote betekenis, omdat deze woorden duidelijk van elkaar onderscheiden zijn. Het eerste (logos) duidt een woord aan dat is opgebouwd uit letters, terwijl het laatste (rhema) wijst op een uiting die bestaat uit woorden. Eigenlijk betekent het: het uitgesprokene, en omvat alles wat is gesproken (Zie Luk. 1:38; 2:29; 3:2 en 5:5; Joh. 3:34; 5:47; 6:63 en 68; Hand. 5:20 en 2 Petr. 3:2).
Voorzetsels
Ten derde worden in Romeinen 10:17 twee voorzetsels gebruikt (beide worden in de Engelse vertaling weergegeven met 'by'). Het eerste staat in het gedeelte "geloof uit het gehoor" en is het Griekse ek. Dit woordje betekent vanuit en duidt op de bron van iets. In het tweede gedeelte - "het gehoor door het Woord van God" - wordt het Griekse dia met door vertaald. Het wordt hier in de tweede naamval gebruikt, wat het 'middel' aanduidt, dus eigenlijk: door middel van. Hier is het Woord van God dus niet de bron maar het middel waardoor het gehoor komt.
God is de Bron
Uit dit alles leren we dat het reddende geloof van God komt, omdat een dergelijk geloof niet kán bestaan buiten datgene wat Hij gezegd heeft. Hij is de Bron van het geloof. Als Hij niet gesproken had, kon er geen geloof zijn. Uit Hebreeën 1:1 leren we dat "God voorheen vele malen en op vele wijzen" gesproken heeft. We mogen deze openingswoorden van de Hebreeënbrief ook als volgt weergeven: 'In vele gedeelten en op vele manieren heeft God van oudsher gesproken tot de vaderen, door de profeten; en in het laatst van deze dagen sprak Hij door Zijn Zoon' (in het Grieks: in Zoon). Deze stelling wordt geïllustreerd en uitgelegd in Hebreeën 11. Gods sprak tot Abel, tot Henoch, tot Mozes' ouders, tot Rachab en anderen. Van dit spreken hebben we echter geen volledig historisch verslag. We weten echter dat Hij gesproken móet hebben, anders zou er niets voor hen zijn geweest om te geloven.
Bovendien was wat Hij tot elk van hen sprak, niet hetzelfde. Hij sprak over verschillende dingen, net zoals Hij sprak op vele tijden en in vele gedeelten en op vele manieren. Wat Hij zei tot Noach, zei Hij niet tot Abraham. Hij zei Noach niet zijn land te verlaten om naar een ander land te trekken. Noch gaf Hij Abraham de opdracht een ark te bouwen. God sprak over vele onderwerpen, en ieder die Zijn woorden hoorde en geloofde wat Hij zei, beoefende dat verlossende geloof en verheugde God daarmee. Want: "... zonder geloof is het onmogelijk God te behagen ..." (Hebr. 11:6). Wij vinden het allen fijn wanneer geloofd wordt wat we zeggen. En je kunt er zeker van zijn dat je de ander kwetst door niet te geloven wat hij of zij zegt.
Het gehoor komt door het Woord van God
Toen God eertijds sprak tot de vaderen door de profeten, deed Hij dat op vele plaatsen en op vele manieren. Hij sprak door bevelen, waarschuwingen, tegenwerpingen, aansporingen, bemoedigingen, oordelen, profetieën, beloften, etc. Voor degenen die hoorden, gold: "…en sommigen lieten zich wel overtuigen door wat er gezegd werd, maar anderen geloofden niet…" (vgl. Hand. 28:24). Sommigen gehoorzaamden, anderen niet.
God sprak ook op vele momenten en over vele onderwerpen, en het geloof van hen die geloofden in wat Hij zei, werkte zich in verschillende richtingen uit. In het geval van Henoch wordt ons niet gezegd wat God zei. Vanuit een wat wijder verband, zoals die in de laatste brief van het Nieuwe Testament naar voren komt, lijkt het te zijn gegaan over de komst van de HEERE met Zijn heiligen (Judas, vers 14). Wat het ook was, Henoch geloofde God. En vanuit de meer directe context van Genesis leren we, dat zijn geloof resulteerde in een wandel met God (Gen. 5:24).
Bij Abraham sprak God door middel van bevel en beloften. De opdracht was om zijn eigen land te verlaten en de belofte was dat hij een zoon zou krijgen.
Bij de ouders van Mozes moet God ook een zoon beloofd hebben; en Hij moet hem zo omschreven hebben, dat zij - toen hij geboren was - wisten dat hij het was, over wie God had gesproken.
In al deze situaties was het spreken van God een aanleiding om te horen, te horen door geloof.
De verantwoordelijkheid van iedereen was het gehoorde te geloven. Zo wordt van Abraham, de vader der gelovigen, gezegd dat door ´de prediking van het geloof (...) Abraham God geloofd heeft, en het werd hem tot gerechtigheid gerekend´ (Gal. 3:5 en 6). Dit moet de ervaring zijn van elke oprechte gelovige. Zij moeten ´God geloofd´ hebben en niet mensen. Ze moeten geloven wat God zegt en heeft gezegd, en niet de tradities van mensen. God geloven betekent niet noodzakelijk een geloof beoefenen. De vraag 'Geloven wij?' is nauwelijks relevant. Het gaat er niet zozeer om of we geloven, maar veel meer wat of wie we geloven!
Daarom: laat het geloof komen door het horen naar wat God gesproken heeft! Dat betekent: de Bijbel geloven, omdat dit het Woord van God is. Laten wij horen wat Hij te zeggen heeft en dat ook geloven, opdat wij Hem behagen en Zijn Naam eren!