Vervolg van deel 1 (AMEN 149)
Verschillende roepingen kunnen naast elkaar bestaan
In het Oude Testament lezen we over mensen met een aardse roeping. Zij behoorden tot het volk Israël dat door het verbond deelhad aan het land als erfdeel. God vroeg hen gehoorzaam te zijn aan Zijn verbond. Maar we lezen in het Oude Testament ook over gelovigen. Deze gelovigen werden op grond van hun geloof aangesproken als 'rechtvaardigen' (zie bijv. Ps. 33:1). Zij kwamen als het ware bovendrijven. Door het geloof hadden zij als Israëlieten niet alleen deel aan de aardse roeping, maar ook aan de hemelse.
De Hebreeënbrief sluit hier op aan. De Hebreeën mogen in de meest letterlijke zin van het woord gezien worden als nageslacht van Abraham. In de Bijbel is Abraham de eerste persoon die 'Hebreeër' genoemd wordt (Gen. 14:13). Daarom zijn z'n nakomelingen Hebreeën. Volgens Hebreeën 2:16 ontfermt God Zich over "het nageslacht van Abraham". Dit nageslacht wordt in het volgende vers "Zijn broeders" (zie ook vs. 11) en "het volk" genoemd. In Hebreeën 3:1 spreekt de schrijver zijn lezers aan met: "Daarom, heilige broeders, deelgenoten aan de hemelse roeping ...". Vervolgens wijst hij hen, die blijkbaar nog niet zover zijn, erop dat het op geloof aankomt. Zij waren wat het vlees betreft Abrahams nageslacht - daarom hadden ze deel aan het aardse erfdeel. Maar hij roept hen op om - door het geloof - ook deel te hebben aan de rust van Christus. "Wij, die tot geloof gekomen zijn, gaan immers de rust binnen ..." (Hebr. 4:3). Het voorbeeld van Israël in de woestijn is duidelijk: "Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof" (Hebr. 3:19).
De uiteindelijke vermaning komt dan: "Laten wij ons dan beijveren om die rust binnen te gaan, opdat niemand door het volgen van dit voorbeeld van ongehoorzaamheid ten val zal komen" (Hebr. 4:11). Hierbij blijft het geloof (dat rechtvaardigt en dus in de rust brengt) het belangrijkste thema in de Hebreeënbrief; we vinden het in Hebreeën 10:39 weer terug: "Doch wij hebben niets van doen met nalatigheid, die ten verderve leidt, doch met geloof, dat de ziel behoudt" (N.B.G.-'51-vertaling).
Hebreeën 11
En dan komt hoofdstuk 11, waar het geloof centraal staat; geloof waardoor mensen deel krijgen aan hemelse dingen! De schrijver stelt een hele rij van Oudtestamentische gelovigen als voorbeeld voor zijn lezers. Daartoe behoorden ook gelovigen die deelhadden aan de aardse roeping, omdat zij tot het volk Israël behoorden. Denk daarbij aan Mozes, Gideon, Jefta, Simson, etc. Daarnaast worden gelovigen genoemd, die leefden vóór de wet aan Israël gegeven werd (Isaak, Jakob en Jozef); er is zelfs sprake van gelovigen uit de tijd vóór de zondvloed (Abel, Henoch en Noach). Ook Rachab, wordt vermeld als gelovige, hoewel ze van origine niet tot het volk Israël behoorde! Al deze gelovigen worden door God gezien als rechtvaardigen. Rechtvaardigen zijn er dus altijd al geweest! Zie bijvoorbeeld Genesis 6:9; Ezechiël 14:14 en 20 en 2 Petrus 2:7.
Ook Abraham wordt genoemd (Hebr. 11:8 e.v.). Uit hem kwam voort "als de sterren van de hemel in menigte en als het zand op het strand van de zee, dat niet te tellen is" (vs. 12). Maar Abraham was een gelovige en verlangde dus naar "een beter, dat is naar een hemels vaderland" (vs. 16). Hij verwachtte "de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwer en Ontwerper is" (vs. 10). "Maar u bent genaderd", zegt de schrijver in Hebreeën 12:22 en 23, "tot de berg Sion en tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen, tot een feestelijke vergadering en de gemeente van de eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de rechtvaardigen, die tot volmaaktheid zijn gekomen".
Zo worden de rechtvaardigen uit het Oude Testament samengevoegd met de rechtvaardigen uit het Nieuwe Testament, wat ook in de slotwoorden van Hebreeën 11 en de beginwoorden van Hebreeën 12 naar voren komt.
Kenmerken van de hemelse roeping
Genesis 13 spreekt met betrekking tot Abrahams nageslacht over het aardse aspect, in Genesis 15 komt de vergelijking met het hemelse naar voren. En in Genesis 22:16 en 17 worden beide samengevoegd: "Omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben". Abraham is immers een "erfgenaam van de wereld" (Rom. 4:13), dat wil zeggen: van hemelen en aarde!
Met betrekking tot de aardse roeping zagen we in het artikel in de vorige AMEN al dat lengte en breedte een rol spelen. Met deze twee dimensies blijft het allemaal een horizontaal gebeuren. In Genesis 15 kreeg Abraham de opdracht "Kijk toch naar de hemel ..." (vs. 5). Hiermee wordt een dimensie toegevoegd aan de aardse roeping. Het gaat als het ware 'de lucht in'. Hij moet omhoog kijken.
We zagen al dat Abraham "de stad die fundamenten (het hemels Jeruzalem) heeft" verwachtte. Deze stad komen we - met fundamenten en al - tegen in het boek Openbaring. Johannes ziet "de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen van God uit de hemel" (Openb. 21:2). In vers 10 staat dat hem diezelfde stad werd getoond, die neerdaalde uit de hemel, van God. In deze stad wordt het erfgenaamschap van Abraham samengevat: het is een hemelse stad, waarvan de twaalf fundamenten, die gevormd worden door edelstenen, op de aarde staan. Verschillende uitleggers denken hierbij aan een piramidevorm. Wanneer de afmetingen van de stad worden beschreven, komen daar niet twee maar drie dimensies naar voren: lengte en breedte en hoogte (Openb. 21:16). De stad wordt ook beschreven als "de berg Sion" - we zagen het al in Hebreeën 12:22 - de berg van de HEERE. En met een berg is het net zo: het gaat de lucht in, anders zou een berg geen berg zijn!
Lengte, breedte en hoogte zijn dimensies die tot de "hele schepping die onder de hemel is" behoren (Kol. 1:23).
De eigenschappen van de aardse en de hemelse roeping zien er als volgt uit:
roeping | erfdeel | plaats | dimensie | rechtvaardiging | omschrijving | |
2e laag | hemels | hemel | schepping | lengte, breedte en hoogte | geloof | zoon |
1e laag | aards | land | schepping | lengte en breedte | werken | kind |
De roeping, hoop en erfenis die boven zijn
In zijn brief aan de Efeziërs schrijft Paulus over zijn gebed voor hen. In Efeze 1:15 en 16 schrijft hij dat hij niet ophoudt met "danken, als ik in mijn gebeden aan u denk". Vers 17-19 gaat dan verder met Paulus' bede zélf: "... opdat de God van onze Heere Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, u de Geest van wijsheid en van openbaring geeft in het kennen van Hem, namelijk verlichte ogen van uw verstand, om te weten wat de hoop van Zijn roeping is, en wat de rijkdom is van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen, en wat de alles overtreffende grootheid van Zijn kracht is aan ons die geloven..."
Dit gebed omvat een opsomming die bestaat uit drie aspecten:
- wat de hoop van Zijn roeping is;
- wat de rijkdom is van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen, en
- wat de alles overtreffende grootheid van Zijn kracht is aan ons die geloven.
Het is op zich een wonderlijke zaak dat Paulus deze dingen in een gebed heeft samengebracht. Je zou je kunnen afvragen, waarom hij niet gewoon gezegd heeft wat die hoop, rijkdom en kracht dan is. Waarschijnlijk moeten we het antwoord zoeken in het feit dat deze dingen ook niet 'zomaar' te begrijpen zijn. Het is een zaak van wat de Heere in Zijn genade geeft door de vervulling met een gezindheid van wijsheid en openbaring in Zijn kennis. Daar mogen we om bidden.
De roeping van boven
De Bijbel laat zien dat de aardse en de hemelse roeping beide samengevat worden in de roeping van Abraham, die - volgens Romeinen 4:13 - een erfgenaam is van de wereld (= kosmos, de geschapen wereld, de schepping, hemelen en aarde). Degenen die deelhebben aan de aardse of de hemelse roeping ontvangen hun bestemming en erfdeel dan ook in de geschapen wereld. Op de aarde, dan wel in de hemelen.
Paulus brengt op een gegeven moment een roeping naar voren die dit alles 'overstijgt'. Gedurende het gedeelte van zijn bediening dat samenviel met de tijd die door het boek Handelingen beschreven wordt, is het de roeping van Abraham, die hij naar voren brengt: zij die geloven, krijgen deel aan het rechtvaardigend geloof. Op grond van datzelfde geloof werd Abraham een erfgenaam van de wereld (Rom. 4:13).
Maar in de Filippenzenbrief gaat hij verder. Zo spreekt hij in hoofdstuk 3:14 over "de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus". Meer letterlijk: de 'boven-roeping'. Dit 'boven' is de plaats waar onze verheerlijkte Heere, Christus Jezus, Zich momenteel bevindt. Dit wordt duidelijk uit Kolossenzen 3:1. Paulus schrijft daar: "Als u nu met Christus opgewekt bent, zoek dan de dingen die boven (zelfde woord als in Fil. 3:14) zijn, waar Christus is, Die aan de rechterhand van God zit". Een prachtige omschrijving van 'boven'. Dat is namelijk waar Christus is, Die aan de rechterhand van God zit (letterlijk: in de rechterzijde van God). Dit zitten aan de rechterhand van God duidt op de voorrangspositie waarin Christus gesteld is. Hij is na Zijn vernedering uitermate verhoogd en heeft de Naam boven alle naam ontvangen (Fil. 2:5-9). Dit is de Naam van God - HEERE - en Christus' uitermate verhoging is dan ook Zijn plaatsing in de positie van het aan-God-gelijk zijn. De boven-roeping komt dus vanuit die positie tot ons.
De plaats van de roeping van boven
Aan elke roeping is een bestemming en een plaats verbonden. De gelovigen die deelhebben aan de roeping van boven, ontvangen de positie van boven. Ofwel: de plaats waar Christus gesteld is. In Kolossenzen 3:3 zegt Paulus: "... want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God". Deze positie overstijgt de plaats van bijvoorbeeld de "gemeente van de eerstgeborenen die in de hemelen opgeschreven zijn" (zie Hebr. 12:23). De hemelen bevinden zich als onderdeel van de hele schepping immers onder de hemel (Kol. 1:23); dat is: onder de plaats waar Christus Zelf gesteld is, oftewel: onder boven ...
Zij die deelhebben aan deze roeping vormen het lichaam van Christus, waarvan Christus het Hoofd is. De leden van dit lichaam delen op exact dezelfde wijze in de positie van Christus, zoals Hij daar Zelf in deelt! Dit lichaam is aan Christus verbonden, omdat het Zijn lichaam is. Al vóór de grondlegging van de wereld - vóór eeuwige tijden - had de Heere in Zijn oneindige wijsheid besloten dat er eenmaal mensen zouden zijn, die in één en hetzelfde lichaam aan Christus verbonden zouden zijn. Dit lichaam van Christus heeft, voor wat betreft zijn positie, dan ook in de eerste plaats deel aan boven, dat is niet behorend tot de (oude, dan wel nieuwe) schepping.
Het tweede aspect dat Paulus als onderdeel van zijn gebed in Efeze 1 noemt, gaat over de plaats die aan de boven-roeping verbonden is. Hij schrijft: "... wat de rijkdom is van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen ..." (vs. 18). Zie ook Kolossenzen 1: "Daarbij danken wij de Vader, Die ons bekwaam heeft gemaakt om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht" (vs. 12). De woorden die hier in de oorspronkelijke tekst voor "van de heiligen" staan, worden in Hebreeën 9:8 en 10:19 vertaald met heiligdom. Daar blijkt het te gaan om het binnenste heiligdom, het heilige der heiligen. Dit is de plaats waar God destijds boven het verzoendeksel van de ark aanwezig was (vergelijk Lev. 16:2 en Num. 7:89). Dit heilige der heiligen is een schaduwbeeld van de hemel waar God woont (Hebr. 9:24).
Ook de woorden "in de heiligen" uit Efeze 1:18, zouden evengoed vertaald kunnen worden met 'in het heiligdom'. Waar het maar om gaat, is dat we door deze vergelijking zicht krijgen op de plaats en positie van de heiligen over wie Paulus het heeft. Ze bevinden zich namelijk in het heiligdom. Met Christus gezet in hemelse gewesten, aan de rechterzijde van God ... boven!
In Kolossenzen 1 worden deze dingen ook naar voren gebracht, opnieuw in een gebed: "Daarom houden ook wij niet op, vanaf de dag dat wij het gehoord hebben, voor u te bidden en te smeken dat u vervuld mag worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat u wandelt op een wijze de Heere waardig, Hem in alles behaagt, in elk goed werk vrucht draagt en groeit in de kennis van God, terwijl u met alle kracht bekrachtigd wordt, overeenkomstig de sterkte van Zijn heerlijkheid, om met blijdschap in alles te volharden en geduld te oefenen. Daarbij danken wij de Vader, Die ons bekwaam heeft gemaakt om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht" (vs. 9-12). Wanneer u deze bede vergelijkt met die uit Efeze 1, ontdekt u allerlei overeenkomsten. Eén daarvan is het laatste aspect uit dit gebed: "... de Vader, Die ons bekwaam heeft gemaakt om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht", waar we opnieuw datzelfde woord voor 'heiligen' of 'heiligdom' aantreffen.
Het erfdeel (vgl. Efe. 1:11) dat aan de boven-roeping is verbonden, bevindt zich in dat heiligdom in het licht. Dit laatste duidt ook weer op dezelfde plaats; de plaats namelijk waar God woont, "Die als enige onsterfelijkheid bezit en een ontoegankelijk licht bewoont ... " (1 Tim. 6:16).
De hoop van deze roeping
In Kolossenzen 1:5 en 23 schrijft Paulus ook over de hoop die aan deze roeping verbonden is. Hij schrijft achtereenvolgens dat deze "voor u is weggelegd in de hemelen" en over "de hoop van het evangelie".
Deze hoop wordt verwezenlijkt in Christus, Die Zelf de hoop op (letterlijk: van) de heerlijkheid is (Kol. 1:27). Op het moment van Zijn verschijning zal Zijn onlosmakelijk aan Hem verbonden lichaam met Hem verschijnen in heerlijkheid (Kol. 3:4). Die heerlijkheid moeten we - geheel in de lijn van deze roeping - boven zoeken. Zoals reeds eerder gezegd: de hoop is verbonden aan de roeping. God roept uit de macht van de duisternis mensen, Hij wekt ze uit hun doodssituatie tot leven (Rom. 4:17 en 1 Tim. 6:13). De roeping waarin men vervolgens staat, wekt een verwachting. Voor hen die een aardse roeping hebben, is dat de verwachting van de komst van Christus op aarde. Bij de hemelse roeping hoort een komst in de hemelen, waarvan de lucht een onderdeel is. Bij de roeping die van boven is, is dat de verschijning in de heerlijkheid boven, een heerlijkheid die steeds meer zichtbaar zal worden in de schepping. Het moment waarop al deze dingen verwezenlijkt zullen worden, moeten we zoeken in het tijdstip van de wederkomst van Christus in deze wereld. Vóórdat Hij Zijn voeten op de aarde zet, gaat Hij de hemelen door. En vóórdat Hij de hemelen doorgaat, daalt Hij neder van de hemel (der hemelen). En zo zal Hij elke hoop en verwachting vervullen.
De 'boven-roeping' draagt de verwachting van de zalige hoop en de verschijning van onze grote God en Heiland, Christus Jezus in zich (Tit. 2:13). Tot het moment van die verschijning mag de strijd van het geloof gevoerd worden (1 Tim. 6:12 en 14) en ondertussen mogen we deze verschijning liefhebben, opdat Hij, de rechtvaardige Rechter, ons geve de krans van de rechtvaardigheid (2 Tim. 4:8).
Kenmerken van de roeping van boven
Wanneer we al deze dingen laten bezinken, kunnen we ons enigszins voorstellen waarom Paulus bidt om begrip van deze dingen. Ze zijn eigenlijk niet te begrijpen. Dat is ook de gedachte in het gebed van Paulus in Efeziërs 3:16-19. Daar staat: "... opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens, opdat Christus door het geloof in uw harten woont en u in de liefde geworteld en gefundeerd bent, opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld zou worden tot heel de volheid van God".
Bij de aardse roeping horen lengte en breedte (Gen. 13:17), bij de hemelse roeping horen lengte, breedte en hoogte (vgl. Openb. 21:16). Bij de boven-roeping horen breedte en lengte en hoogte en diepte. Als schepselen kunnen wij de dingen die met de schepping te maken hebben (de driedimensionale dingen) nog redelijk begrijpen. Maar wanneer het over de ongeschapen werkelijkheid gaat, de hemel boven de schepping, raken we het spoor bijster. Er wordt een vierde dimensie aan toegevoegd: de diepte. Voor ons onbegrijpelijk. Paulus spreekt in dit gebed over het kennen van de liefde van Christus, maar hij zegt er meteen achteraan: "... die de kennis te boven gaat ...". Kortom: hier is gebed voor nodig. De Heere moet het in Zijn grote genade geven. De gelovige hoeft het 'slechts' te geloven. En eenmaal daarboven zullen we het ten volle begrijpen.
Het overzicht met de eigenschappen van de roepingen kan nu compleet gemaakt worden met de gegevens die horen bij de boven-roeping. Hierin wordt ook zichtbaar dat de hemelse roeping en de roeping die van boven is, de daaronder liggende roeping(en) overlappen. Zo omvat lengte, breedte, hoogte en diepte alles wat zich daaronder bevindt. En zo is een man reeds zoon, dan wel kind geweest.
roeping | erfdeel | plaats | dimensie | rechtvaardiging | omschrijving | |
3e laag | boven | hemel der hemelen | boven de schepping | lengte, breedte, hoogte en diepte | genade | man |
2e laag | hemels | hemel | schepping | lengte, breedte en hoogte | geloof | zoon |
3e laag | aards | land | schepping | lengte en breedte | geloof | kind |