Hoe de draden ook lopen, en uit welke richting ze ook komen, Hij houdt het wereldgebeuren in Zijn hand en iedere draad passeert Zijn goddelijke controle.
Vandaar dat wij bij alles wat er gebeurt niet allereerst naar beneden, doch naar boven moeten zien; niet de krantenberichten als maatstaf van beoordeling nemen, doch ze lezen onder de lamp van het profetisch woord, dat ons gegeven is om als een licht te schijnen in een duistere plaats.
Toen Daniël in de benauwdheid verkeerde van zijn ballingschap in Babel, nam hij het profetisch woord van Jeremia en "bemerkte" daaruit, dat het getal der jaren van de Israëlietische ballingschap in Babel "vol" was. Hij stelde daarom zijn aangezicht voor de HERE en pleitte op diens beloften (Dan. 9:2,17).
En als de Here Jezus spreekt over het einde van de ballingschap der gelovigen in het grote Babylon van heden, dan verwijst Hij ook weer naar het profetisch woord en lezende uit het boek van Daniël voegt Hij er aan toe: "Die het leest, geve er acht op." (Mark. 13:14)
Onze taak in tijden van benauwdheid is dus: opmerken hetgeen de profetieën zeggen, om daardoor getroost en gesterkt te worden. Zo begint dan ook het boek Openbaring met de woorden: "Zalig hij, die voorleest, en zij die horen de woorden der profetie, en bewaren hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij." (Openb. 1:3)
Astronomen zijn, naar men zegt, de meest rustige mensen; zij leven boven het aards gewoel uit. Maar groter rust nog is het deel van de onderzoeker van het profetisch woord.
Ja, zij zijn zalig, zij zijn hun tijd vooruit. Als het voor anderen nog nacht is, hebben zij de morgenster reeds in hun hart. Zij zien in de ontwikkeling van het tijdsgebeuren slechts het afrollen van een eeuwigheidsfilm. Zij worden niet zo licht bewogen en verschrikt; zij zijn bekend met de toekomst des Heren en hun bestemming. Zij weten dat al deze dingen moeten geschieden, ook de geweldige gebeurtenissen die tot heden hebben plaatsgevonden, en nog plaats zullen vinden. Zij weten dat de oorlogs- en revolutieverschijnselen, aardbevingen, honger en pestillentie van de tegenwoordige tijd niet meer als vroeger van plaatselijke en periodieke aard zijn, doch - naar een betere vertaling van Mattheüs 24, vers 7 "op verscheidene plaatsen tegelijk." Zij zullen dus als wereldgebeurtenissen voorkomen, waardoor zij tekenen der tijden worden.
De staatkundige en economische problemen blijven als sfinxen langs de weg liggen, en zwijgen op onze vragen: "Wat zal het worden?" Maar Gods kinderen zien door de uiterlijke verschijnselen heen naar de innerlijke beweeggronden en spreken daarom ook van de geestelijke achtergrond van het wereldgebeuren.
De tweede Psalm is heel leerzaam.
Waarom woelen de volken
en zinnen de natiën op ijdelheid?
De koningen der aarde scharen zich in slagorde
en de machthebbers spannen samen
tegen den HERE en zijn Gezalfde:
Laat ons hun banden verscheuren
en hun touwen van ons werpen!
Die in den hemel zetelt, lacht;
de HERE spot met hen.
Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn,
en verschrikt hen in zijn gramschap;
Ik heb immers mijn koning gesteld
over Sion, mijn heilige berg.
Ik wil gewagen van het besluit des Heren:
Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij;
Ik heb u heden verwekt.
Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel,
de einden der aarde tot uw bezit.
Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots,
hen stukslaan als pottenbakkerswerk.
Nu dan, gij koningen, weest verstandig,
laat u gezeggen, gij richters der aarde.
Dient den Here met vreze
en verheugt u met beving.
Kust de zoon, opdat hij niet toorne
en gij onderweg niet te gronde gaat,
want zeer licht ontbrandt zijn toorn.
Welzalig allen die bij Hem schuilen!
Deze Psalm verzekert ons, dat terwijl de heidenen (volkeren) woeden en woelen, ijdelheid bedenken en beraadslagen, terwijl de tijdgeest de golven der volkenzee opzweept, terwijl de donder der wereldrevolutie en de opmars naar Armageddon reeds in de verte wordt gehoord, er een heilig lachen in de hemel is. Want terwijl satan en zijn trawanten trachten Gods kinderen van de vastigheid van hun geloof af te brengen en vrees en schrik in te boezemen voor de komende boze dag, maakt God zich gereed, om al deze belagers in Zijn grimmigheid te verschrikken en de Zijnen te verlossen. Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed.