“Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben; houd ook dezen op een afstand.” (2 Tim. 3:1-5)
De situatie, die zich in de dagen van Timotheüs voordeed in de provincie Asia, is voor de apostel Paulus aanleiding om de lijn helemaal door te trekken naar het einde, de laatste dagen van de bedeling. Aan de ene kant lag dit einde voor Paulus ver in de toekomst, en aan de andere kant was het voor hem ook een einde, waar hij persoonlijk vlak vóór stond, (2 Tim 4:6- 7).
De laatste dagen
Met de uitdrukking 'de laatste dagen' moeten wij wel een beetje voorzichtig zijn in de Schrift. Er zijn predikers, die overal waar in Gods Woord gesproken wordt over 'de laatste dagen', al deze laatste dagen op eenzelfde periode willen betrekken! Maar dat is niet correct, want iedere auteur in de Bijbel schrijft over de laatste dagen vanuit zijn eigen bediening en de visie, die hij op het einde heeft. Laten wij dit eens illustreren met een voorbeeld.
Als iemand spreekt over de laatste dagen, dan moeten wij uit het verband nog opmaken, over welke laatste dagen hij het heeft. Misschien heeft hij het wel over de laatste dagen van zijn vakantie, of over de laatste dagen van zijn verblijf in het ziekenhuis, of over de laatste dagen van het jaar, enz. Kortom, alleen uit het verband, uit de context, blijkt over welke laatste dagen hij het heeft. Zo is het in de Schrift ook. Paulus spreekt in 2 Timotheüs 3:1 niet over 'het laatste der dagen' zoals de Oudtestamentische profeten, of over 'het laatste uur' van de heerschappij van de antichrist, of over 'de laatste dagen' van de bedeling van Israëls herstel, zoals Petrus in Handelingen 2:17, maar over 'de laatste dagen' van de bedeling van de verborgenheid. Wij moeten acht geven op de dingen die verschillen.
Petrus spreekt bijvoorbeeld in Handelingen 2:17 wel over 'de laatste dagen', maar een onderzoek naar deze laatste dagen toont aan, dat ze onmiddellijk voorafgaan aan 'de grote en geduchte dag des Heren' en verbonden zijn met de terugkeer van Israël in het land. Joël, wiens profetie Petrus aanhaalt, gebruikt niet de uitdrukking 'de laatste dagen', maar de uitdrukking 'daarna' (Joël 2:28). Dit 'daarna' slaat op wat er geschiedt, nadat de Here het voor Zijn volk opneemt en Israëls vijanden verslaat. Dan stort Hij over Israël de zegeningen uit van het nieuwe verbond, waarover gesproken is in de voorafgaande verzen, (Joël 2:18-27). Hier wordt weer aan gerefereerd in Joël 3:1 met de woorden 'In die dagen en te dien tijde', waar de Here alle volken verzamelt en met hen in gericht treedt op grond van hoe zij met Zijn volk Israël hebben gehandeld.
Petrus had een bediening speciaal gericht op het herstel van Israël en op de nabijheid van het koninkrijk. Deze bediening oefende hij met de Twaalven in de Handelingenperiode uit. Zijn aandachtsgebied is nooit de bediening der verborgenheid geweest. Als Petrus in 2 Petrus 3:3-4 zegt, dat er in 'de laatste dagen' spotters zullen komen, die zeggen: “Waar blijft de belofte van Zijn komst?” dan kan dat nooit slaan op de laatste dagen van de verborgenheid. Petrus ziet daarentegen, dat in de toekomstige bedeling van Israëls herstel er op het laatst joden zullen zijn, die de wederkomst van Christus zullen loochenen. Nadat Israël tot bekering is gekomen, zal er sprake zijn van afval van het geloof, als het gevolg van de beproeving in de grote verdrukking, die aan Christus' wederkomst voorafgaat. In de laatste dagen van de bedeling van de verborgenheid is er ook sprake van afval, maar dat wil nog niet zeggen, dat beide laatste dagen over dezelfde periode gaan, ook al liggen zij in elkaars verlengde.
Petrus' laatste dagen zijn verbonden met het herstel van Israël en de komst van het koninkrijk, terwijl Paulus’ laatste dagen de afsluitende dagen zijn van de bedeling van de verborgenheid.
Iedere schrijver in Gods Woord kijkt vanuit zijn eigen bediening naar het einde, 'de laatste dagen', van zijn bedeling.
Demonische tijden
De laatste dagen van de verborgenheid worden 'zware tijden' genoemd (2 Tim. 3:1). Het griekse woord voor 'zwaar' is: chalepos, wat wij ook zouden kunnen vertalen door 'manisch'. Chalepos wordt ook gebruikt in Mattheüs 8:28, waar het gebruikt wordt om twee demonisch bezeten mensen te beschrijven, die leefden tussen de graven en die 'zeer gevaarlijk' waren. De Statenvertaling gebruikt voor chalepos: 'zeer wreed'.
“En als Hij over aan de andere zijde Was gekomen in het land der Gergesenen, zijn Hem twee, van den duivel bezeten, ontmoet, komende uit de graven, die zeer wreed waren, alzo dat niemand door dien weg kon voorbij gaan.” (Matt. 8:28 SV)
Het woord chalepos geeft ons een idee van het karakter van de laatste dagen van onze bedeling. Die dagen zullen voor de gelovige gevaarlijk en wreed zijn door de sterke demonische werking en beïnvloeding in die tijd. Door de ontwikkeling van 'de leringen van boze geesten' (1 Tim. 4:1) en de schijnheilige, oudwijfse fabels (1 Tim. 4:7) in de latere tijden van de verborgenheid, zien wij hoe er in die laatste dagen demonische tijden ontstaan. Hoewel de verleiders 'boze geesten' zijn ('demonen' - 1 Tim. 4:1 grondtekst), moeten wij ons wel realiseren, dat de kanalen waardoor dit bedrog zich openbaart, gewoon mensen zijn zoals u en ik. In 2 Timotheüs 3:13 lezen wij weer over deze verleiders, maar daar zijn het mensen, bedriegers, waardoor de geesten kunnen werken.
“Maar slechte mensen en bedriegers zullen van kwaad tot erger komen; zij verleiden en worden verleid.” (2 Tim. 3:13)
Deze demonische tijd van de laatste dagen is de boze dag van Efeze 6:12-13, waarin de gelovige alleen kan standhouden, als hij de geestelijke wapenrusting geheel heeft aangedaan. Dan alleen, als hij dicht bij het Woord en dicht bij de Here Jezus blijft wandelen, zodat hij de waarheid kent en blijft herkennen, zal de leugen in die boze dag geen vat op hem hebben.
“Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden.” (Efeziërs 6)
Een schijn van godsvrucht
Velen die het gedeelte van 2 Timotheüs 3:1-5 e.v. lezen, vatten dit gedeelte op, alsof dit een beschrijving zou zijn van de toestand van de mens in de wereld van die dagen. Het is echter geen beschrijving van de mens in het algemeen, maar een beschrijving van de christenheid in die dagen. Dit blijkt duidelijk uit vers 4-5.
“…met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben; houd ook dezen op een afstand.” (2 Tim. 3:4,5)
Wij hebben hier duidelijk met christenen van doen, wier geloof de toets niet kan doorstaan, maar die een schijn van godsvrucht hebben. 2 Timotheüs 3:1-9 geeft aan dat de afval grotendeels verbonden is met de zonden van christelijke mannen (anthropoi) en christelijke vrouwen (gunaikaria), hoewel wij niet moeten vergeten dat het woord anthropos, zowel mannen als vrouwen kan insluiten.
Het algemene karakter in de laatste dagen is een verkeerd gerichte liefde. Het woord 'liefde' komt steeds terug in dit gedeelte, maar telkens in negatieve zin.
Wij zien in de laatste dagen van deze bedeling, dat men uit het spoor der waarheid geraakt (2 Tim. 2:18), dat men de waarheid tegenstaat (2 Tim. 3:8) en dat men zich afkeert van de waarheid (2 Tim. 4:4). Wij zien bij sommigen dat hun geloof schipbreuk lijdt (1 Tim. 1:19), sommigen zullen afvallen van het geloof (1 Tim. 4:1), sommigen zullen van het geloof afdwalen (1 Tim. 6:10), sommigen zullen het spoor des geloofs bijster raken (1 Tim. 6:21) en bij anderen zal het geloof de toets niet kunnen doorstaan (2 Tim. 3:8). Maar als de apostel Paulus het kenmerkende karakter moet noemen van de laatste dagen van zijn bediening, dan spreekt hij niet alleen over 'de waarheid', of over 'het geloof', maar dan gaat hij ook dieper en spreekt hij over 'de liefde'. De gelovige in de laatste dagen van de verborgenheid mist de liefde van Christus, waarin hij eigenlijk gegrond en geworteld moet zijn. Want dan alleen kan hij samen met alle heiligen in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is (van het Samen-Lichaam, 'de nieuwe mens') en te kennen de liefde van Christus (Efe. 3:17-19).
In de laatste dagen staat Christus en Zijn liefde niet in het middelpunt van de geloofsbeleving! De mens staat dan centraal met zijn eigenliefde. De gelovige van de laatste dagen wil genieten. Hij wil geestelijke entertainment. Hij wil in vervoering gebracht worden.
Hij wil wonderen en tekenen zien. Hij wil ervaren. Hij wil gezichten zien. Hij wil het mysterie en de fabels, die zijn hart kunnen bevredigen. Zo wil de massa in de laatste dagen haar godsdienst hebben: 'krachten, tekenen, wonderen en fabels'. Aan de ene kant wil men een mysterie- en mirakelgeloof wat het hart bevredigt en de mens steeds opnieuw een geestelijke kick geeft. Aan de andere kant wil men genieten in deze wereld en zich overgeven in hartstocht aan allerlei onreinheid en schandelijke lusten.
De liefde is het kenmerk van de bedeling van de verborgenheid. Volgens 1 Korinte 13 zou na de Handeringenperiode veel afgedaan hebben, verstommen en ophouden, maar geloof, hoop en liefde zouden blijven bestaan. 'Deze drie', zegt Paulus, 'maar de meeste van deze is de liefde' (1 Kor. 13:13). Zonder die liefde zijn wij niets en zijn onze werken, hoe mooi en goed, niets waard. Welnu, die liefde heeft de christen in de laatste dagen ingewisseld voor een liefde voor de tegenwoordige, boze aioon.