Het vierde gezicht: Jozua gereinigd (3:1-10)
In het derde visioen werd Zacharia bepaald bij Jeruzalem zoals het zal zijn na Christus' wederkomst. Bij deze stad hoort de tempel. Misschien is het daarom wel dat in het vierde gezicht de priesterdienst centraal staat. De HERE laat Zacharia een met vuil gewaad beklede hogepriester Jozua zien die voor de Engel des HEREN staat. Naast Jozua staat satan ('tegenstander') als aanklager. De HERE neemt het echter voor Jozua op. Waarschijnlijk is het hier de Engel des HEREN Die spreekt, zoals de Syrische vertaling leert. Hij staat immers ook als verdediger achter Jozua. Wanneer wij deze Persoon zien als de Christus, dan openbaart zich een mooi beeld. Het is namelijk Christus Die door Zijn lijden en sterven voor gelovigen pleit en hen van het oordeel redt. Hier zien wij dat Jozua redding ontvangt. Hij wordt omschreven als een brandhout dat uit het vuur gerukt is. Het hout is teken van vervloeking. Het vuur van oordeel. Het hier gehanteerde beeld duidt op de bevrijding vanuit het oordeel van de ballingschap. Met deze bevrijding was daarentegen de zondigheid van Jozua nog niet weggenomen. Daarom beveelt de Engel des HEREN Zijn helpers, waarschijnlijk engelen of andere hemelse wezens, om Jozua zijn vieze kleren af te nemen en hem nieuwe1 te geven. Jozua krijgt vervolgens een schone tulband op zijn hoofd en een ander gewaad. 2 Dit alles vindt plaats onder toeziend oog van de Engel des HEREN, Die Jozua na dit gebeuren zowel een vermaning als een belofte geeft.
In deze profetie vinden wij uiteraard een prachtig beeld van de gelovige, die zich door Jezus Christus gered van het oordeel en gereinigd van zonden mag weten. Maar nog veel meer treft ons hier een beeld van Israël als Gods priestervolk. Een deel van hen werd gered uit de Babylonische ballingschap. Eens zouden zij echter weer verstrooid worden. Een voorvervulling van dit gebeuren heeft reeds in het jaar 70 plaatsgevonden. Op dit moment zien wij individuele Joden eigenwillig naar het land trekken. Waarschijnlijk beseffen zij niet dat zij daar in de toekomst beter niet kunnen zijn, gelet op wat in Zacharia 14:2 geschreven staat:
"Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen; de stad zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad niet uitgeroeid worden."
Dit is echter nog niet alles. In Zacharia 13:8 en 9 worden ten aanzien van deze tijd ook nog de volgende onstellende woorden gesproken:
"In het gehele land, luidt het woord des HEREN, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde zal daarin overblijven. Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen, en Ik zal hen smelten, zoals men zilver smelt, ja hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen Mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is Mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God."
Het ware Israël zal als door vuur heen uit Gods oordelen komen. Maar daarna is ook het moment waarop de HERE hun ongerechtigheden wegneemt:
"Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen..." (Ezech. 36:25)
Israël zal dan in het land mogen wonen dat de HERE aan hun voorvaderen beloofd heeft. Zij ontvangen een nieuw hart en Gods Geest. Daardoor zullen zij in heiligheid voor Gods aangezicht kunnen leven en Zijn wetten onderhouden (Ezech. 36:24-28). Het is in dit opzicht goed om even stil te staan bij de vermaning die de Engel des HEREN in Zacharia 3: 6 en 7 aan Jozua geeft. Wanneer Jozua in Gods wegen wandelt en de taak vervult die hem opgedragen is, zal hij Zijn huis mogen besturen en de voorhoven bewaken. Dit ziet uiteraard op de priesterdienst die met Christus' wederkomst weer zal opbloeien. Vervolgens krijgt Jozua in vers 7 nog een belofte:
"Ik zal u wandelingen geven onder dezen, die hier staan." (Statenvertaling)
Degenen tussen wie Jozua eens zal mogen wandelen, zijn de dezelfden die hem in opdracht van de Engel des HEREN zijn kleren verwisselden (vers 4). Eerder merkten wij op dat dit waarschijnlijk engelen of andere hemelse wezens zijn; ‘heerscharen’ worden zij in vers 7, 9 en 10 genoemd. Deze gedachte wordt bevestigd door wat in Psalm 103 vers 21 staat:
"Looft de HERE, al Zijn heerscharen, gij Zijn dienaren, die Zijn wil volbrengt." Jozua heeft dus de belofte dat hij eens tussen Gods hemelse dienaren mag verkeren. Ook voor Israël is deze belofte weggelegd, zo valt in Hebreeën 12:22 te lezen:
"Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen..."
Zo komt God dus met Zijn volk door alles heen tot Zijn doel. Zonder enig voorbehoud en zonder inbreng van menselijk kunnen. Het is enkel op grond van het verlossende werk van Die andere Hogepriester, namelijk Jezus Christus. Door deze Jozua3 heeft de HERE waarlijk redding gebracht. Over Hem wordt in de laatste verzen van Zacharia 3 geprofeteerd, als Jozua en zijn collega priesters worden gewezen op de Spruit.
Voor we verder ingaan op deze ‘Spruit’, is het interessant om stil te staan bij de woorden "...zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen..."
Wonderteken is een vertaling van het Hebreeuwse 'mofet'. Het komt 36 keer voor in het Oude Testament,4 waarvan de laatste hier in Zacharia, kort voordat de lange tijd van stilte en donkerheid aanbreekt tot aan Christus' komst. In die periode worden geen wondertekenen gemeld. Tenminste dat lijkt zo. Wie kijkt naar wat zich in en rond de enige tijd later afgebouwde tempel afspeelde, weet beter. Daar deden priesters in rust en gehoorzaamheid hun werk. De offers die zij brachten, wijzen heen naar dat ene volmaakte offer dat eens op Golgotha gebracht zou worden. Op deze wijze dienen de priesters de HERE ten wonderteken; zij wijzen heen naar de komende Spruit.
Het woord 'Spruit' (Hebreeuws: Tsemach) zien wij in dit gedeelte in verband gebracht met Christus' komst als Knecht. Hij is de Dienende die kwam om als hemels hogepriester Zijn bloed te vergieten voor Zijn volk. Wat uiteindelijk het effect hiervan is bij Zijn wederkomst, lezen wij in de laatste woorden uit Zacharia 3:
"...en Ik zal op één dag de ongerechtigheid van dit land wegdoen. Te dien dage, luidt het woord van de HERE der heerscharen, zult gij elkander nodigen onder de wijnstok en onder de vijgenboom."
Tegenover de verharding van Israël, nu al bijna tweeduizend jaar, zal Gods barmhartigheid in de toekomst zeer groot zijn. Hij zal op één dag Israëls zonden wegnemen. Het gevolg is dat wijnstok en vijgenboom weer bloeien. Beter vertaald staat hier dat ieder zal nodigen onder zijn eigen wijnstok en vijgenboom.5 Er is dus sprake van overvloed. De wijnstok en de vijgenboom zijn kenmerkende typen van Israël. De wijnstok ziet op Israëls geestelijke situatie. De vijgenboom laat Israël zien als natie. Israël zal in de toekomst in beide opzichten weer opbloeien. Je zou kunnen zeggen dat de Spruit, als kleine takje, uiteindelijk het leven schenkt aan een grote vruchtbare boom, namelijk Israël. Andere kenmerken over Christus' komst als Knecht zijn uiteraard te vinden in de vier profetieën aangaande de Knecht des HEREN in Jesaja.6 Later in Zacharia (hs. 6:12) wordt overigens nogmaals gesproken over 'de Spruit', dan als een man, een mens dus.7 Naast deze twee kenmerken van de Spruit zijn er nog twee. Hij zal namelijk tevens komen als van de HERE8 en als Koning.9 Dit viervoudige getuigenis wordt later vervuld in de vier evangeliebeschrijvingen. Mattheüs beschrijft Christus als Koning, Markus als Knecht, Lukas als Mens en Johannes als Zoon van God (de HERE).
Een wat lastige passage is Zacharia 3:9, waar staat: "...voorwaar zie, van de steen die Ik voor Jozua neerleg (op die ene steen zijn zeven ogen) zal Ik Zelf het graveersel graveren, luidt het woord van de HERE der heerscharen, en Ik zal op één dag de ongerechtigheid van dit land wegdoen..."
De steen die voor Jozua neergelegd wordt, is de gevelsteen die in hoofdstuk 4:7 genoemd wordt: "...hij [Zerubbabel, red.] zal de gevelsteen naar voren brengen onder het gejubel: heil, heil zij Hem!"
Het woord 'gevelsteen' bestaat in het Hebreeuws uit twee woorden, namelijk 'rosjah' (hoofd) en 'eben' ('gewone' steen). Het woord 'rosjah' is hier interessant, het is namelijk afgeleid van 'rosj'. Dit laatste woord wordt samen met een ander woord ('pinna' wat 'hoek' betekent) genoemd in Psalm 118:22, waar het met 'hoeksteen' vertaald wordt:
"De steen [eben] die de bouwlieden versmaad hebben, is tot een hoeksteen [rosj pinna] geworden..."
Wij zien in dit vers dat de 'gewone' steen gesteld wordt tot een hoeksteen; de 'eben' wordt een 'rosj pinna'. Dit principe gaat ook op voor de 'gevelsteen' in Zacharia 4:7. Deze steen (eben rosjah) is nog een gewone steen, maar bestemd om hoeksteen (rosj pinna) te worden. De betreffende steen wordt door Zerubbabel tevoorschijn gebracht, zoals het er letterlijk staat. Met deze steen wordt natuurlijk niemand anders dan Christus bedoeld. Hij is de Hoeksteen en een nakomeling van Zerubbabel.10 Op het moment dat de Steen tevoorschijn gebracht wordt, klinkt gejubel en er wordt geroepen: "heil, heil zij Hem!" Heil kan hier overigens beter vertaald worden met 'genade'11 , wat de toepassing op Christus nog dieper en mooier maakt. In Zacharia 3:9 staat dat de Steen vóór Jozua gepositioneerd is, wat inhoudt dat de steen tot heil van Jozua is gegeven, die hier het type van Israël is. Christus kwam voor Israël en zal eens hun Hoeksteen vormen. Vervolgens staat er dat de Steen zeven (paar) ogen heeft. In Zacharia 4:10 zien wij wie deze zeven ogen zijn:
"Deze zeven zijn de ogen des HEREN, die de ganse aarde doorlopen."
Het kan niet anders of met deze zeven (paar) ogen des HEREN moeten de zeven geesten Gods bedoeld worden waarover in Openbaring wordt gesproken.12 Zij zijn voor Gods troon aanwezig. Zij gaan uit van Jezus Christus. Zij worden afgebeeld als zeven vurige fakkels. Zij vormen de zeven horens en de zeven ogen van het Lam. Zij worden over de gehele aarde uitgezonden. Wij kunnen ons afvragen wie deze zeven geesten zijn. In ieder geval zijn zij niet de engelen van de gemeenten, die sterren genoemd worden en in die hoedanigheid onderscheden worden van de geesten. Dit zelfde geldt ten aanzien van de zeven gemeenten, die afgebeeld worden als zeven kandelaren. Ook is het onwaarschijnlijk dat het de zeven engelen zijn met de zeven bazuinen of de zeven engelen met de zeven schalen.13 Engelen zijn weliswaar geesten, maar geesten hoeven niet per definitie engelen te zijn. Eveneens is het zo dat er geen aanleiding in Openbaring te vinden is die reden geeft om te zien dat de zeven geesten de zeven engelen zijn. Het beste kunnen wij daarom dus maar de zeven geesten laten wie zij zijn, namelijk gewoon zeven geesten of zeven (paar) ogen die de HERE dienen. Misschien zijn zij engelen, misschien ook niet. Hun taak is waarschijnlijk om te 'zien' hoe de situatie op aarde is en of er nog mensen zijn die de HERE vrezen:
"Want des HEREN ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan hen wier hart volkomen naar Hem uitgaat." (2 Kron. 16:9)
Over de Steen wordt tot slot gezegd dat de HERE daarop Zelf het graveersel zal graveren. Met dit graveersel wil de HERE aangeven wiens eigendom de Steen is. Het is Christus Die van de HERE uitgaat en volmacht heeft gekregen om in de hemel en op aarde desgewenst te handelen. In Zijn hand ligt Israëls hoop en redding. In Zijn hand mag ook ons leven liggen, want Zijn oog is op ons die in Hem geloven en op Hem vertrouwen.
"Zie, des HEREN oog is op hen die Hem vrezen, die op Zijn goedertierenheid hopen..."
(Ps. 33:18)
Voetnoten:
- In de vertaling van het NBG wordt gesproken over 'feestklederen'. Feitelijk betreft het hier kostbare kleding die ofwel het bijzondere ambt van Jozua benadrukken ofwel het teken vormen van zijn rechtvaardiging.
- In de vertaling van het NBG wordt deze kleding onterecht een 'statiegewaad' genoemd. Het betreft hier een gewoon gewaad.
- Zoals waarschijnlijk bekend worden de namen 'Jezus' en 'Jozua' in het Grieks op dezelfde wijze geschreven.
- O.a. in Joël 2:30 met berekking tot de eindtijd: "Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen."
- In Micha 4:4 is een treffende overeenkomst te vinden: "Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de mond van de HERE der heerscharen heeft het gesproken."
- Jes. 42:1 e.v., Jes. 49:1 e.v. , Jes. 50:4 e.v. en Jes. 52:13 e.v.
- Zach. 6:12: "Zo zegt de HERE der heerscharen: zie, een Man, wiens naam is Spruit. Deze zal uit Zijn plaats uitspruiten en Hij zal de tempel des HEREN bouwen."
- Jes. 4:2 (Statenvertaling): "Te dien dage zal des HEEREN Spruit zijn tot sieraad en heerlijkheid, en de vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen, die het ontkomen zullen in Israel."
- Jer. 23:5: "Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land."
- Matt. 1:12 en Luk. 3:27.
- Gen. 6:8: "Maar Noach vond genade in de ogen des Heren."
- Openb. 1:4, 3:1, 4:5 en 5:6.
- Openb. 3:1, 1:4, 8:2 en 15:1.
- Heb. 1:13-14.